MIDDELRURGSCHE
F 21
Woensdag
1874.
COURANT.
26 Augustus.
Dit blad verschijnt dag el ijkt
met uitzondering van den Zondag, den 2« Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prije per 3/rn.franco is f 3.50.
Middelburg 25 Augustus.
Een heden bij de regeering ontvangen tele
gram betreffende de krijgsverrichtingen te At-
chin, behelst de mededeeling dat den 16 Au
gustus de kampong Poede genomen is. De
vijand maakte bentings rondom ons grond
gebied. Een grasheuvel, 400 meter van den
kraton gelegen, werd genomen. Daarbij vielen
3 dooden, terwijl 21 manschappen (geen officie
ren) gekwetst werden. Het door den vijand
geleden verlies is onbekend. De gezondheids
toestand is beter.
Aan de heden alhier gehouden verkiezing van een
lid voor den gemeenteraad is door 266 van de 807 kie
zers deelgenomen.
Het programma voor de a. Vrijdag avond op liet
Molenwater alhier door het muziekkorps der schut
terij te geven uitvoering bevat de volgende stukken:
N° 1 Marschn° 2 Wals (Strauss)n° 3 ouverture
Norma (Bellini)n® 4 Ave Maria (Schubert)n* 5
fantaisie Oberon (Weber)n° 6 Schlummerlied (Auber);
n° 7 potp. Les Dragons dé Villars (Maillart).
Het koninklijk Engelsche stoomjacht Victoria and
Albert is heden morgen Vlissingen gepasseerd met
bestemming naar Antwerpen. Aan boord bevonden
zich de kroonprins van Pruisen met gemalin en verder
gevolg.
Onze Haagsche correspondent schrijft ons
het volgende:
„Wij hebben thans twee ministeries voor éen; de
heer de Vries en de zijnen die nog altoos de departemen
ten beheerenen de heer Heemskerk met zijne vrienden,
wier optreding in alle couranten behalve de Staats
courant is aangekondigd en die, nair ik hoor, al vast
ondershands bezig zijn aan het ontwerpen hunner be
grootingen voor 1875die reeds bij den raad van state
hadden moeten zijn, zoo men ze niet louter voor den
vorm wil doen onderzoeken, in afwachting van hunne
benoeming en beëediging. Deze echter zijn weder eenige
dagen uitgesteld omdat het den koning behaagd heeft
zijn verblijf in Zwitserland nog met eenige dagen te
verlengen. Bij nader inzien schijnt er verandering te
zijn gekomen in het aanvankelijke plan dat de heer
Heemskerkna te Montrcux in handen des konings den
eed te hebben afgelegd, krachtens machtiging zijnen
ambtgenooten den eed zou afnemon; de benoeming en
beëediging zullen nu plaats hebben in Nederland.
„Ik wil hierop geen aanmerking makenik houd het
niet met hen die van oordeel zijn dat benoeming en
beëediging van ministers door den buitenslands vertoc-
venden vorst in strijd met de wet zou zijn. De benoeming
van een minister is geen heiliger of plechtiger regeerings-
daad dan die van een kantonrechter of de afkondiging van
eene wet. Wanneer het eene buitenslands geschieden kan,
kan het andere, dunkt mijdat ook. De verandering van
plan doet mij echter genoegenomdat het nog al vreemd
zou zijnen ons in de oogen van buitenlanders terecht
bespottelijk zou maken wanneer het zoo zeer naar bui
ten werkte dat ons land gedurende den zomertijd zoo
te zeggen ex partilus geregeerd wordt. Maar van den
anderen kant betreur ik haar, nu de terugkomst, des
konings en de oplossing der crisis op nieuw zijn uit
gesteld. Dit brengt mij terug op het onderwerp waar
over ik onlangs schreef. Van verschillende zijden is
men opgekomen tegen mijn zeggen, dat de lange duur
van de crisis voor de verantwoording kwam van het
nieuw optredend kabinet. Daar mijne bestrijders echter
niet hebben kunnen goedvinden eenig motief bij te
brengen, maar alleen zeggen dat ik 'tinis heb, blijf
ik met alle bescheidenheid bij mijne mcening. Nu die
veroordeeld is bij een vonnis zonder „aangezichten"
namelijk ben ik echter aan uwe lezers mijne motie
ven schuldig. Ze zijn van een uiterst elementairen
aard; ik vraag daarom elk constitutioneel ontwikkeld
man verschooning voor het betoog dat ik voeren zal,
en hetwelk zich niet hooger op constitutioneel gebied
verheft dan het bekende: als a=b en b=c is, dan is
a=c.
„De vraag is niet door wiens directe schuld de op
lossing der ministerieele crisis, met alle daaruit voort
vloeiende gevaren en nadeelen zoo lang verzuimd is; de
vraag is wie verantwoordelijk is voor dit verzuim.
Geen regeeringsdaad van het hoofd van den staat, die
niet gedekt wordt door de ministerieele verantwoor
delijkheid hetzjj die daad bestaat in doen of in nala
ten. Dit is mijn a—b. Dat de benoeming van minis
ters een regeeringsdaad (een actus, commissionsen het
lang talmen met het verrichten daarvan dat evenzeer
is (een actus omüsicnis)ziedaar mijn b—cmijn a=c
is dat ook het uitstel zonder noodzaak van de benoe
ming van een nieuw ministerie onder de dekking staat
van de ministerieele verantwoordelijkheid. Eenvoudi
ger kan het al nietik ga niet verder dan het a. b.
c. van het constitutioneel stelsel. Mij dunktde dag
bladpers geeft daarentegen geen bewijs van hooge con-
stitutioneele ontwikkeling. Geen courant die niet
direct of indirect klaagt over den nadeeligcn invloed
van het slepend houden eener. ministerieele crisis in
den tegenwoordigen tijd van het jaarmaar ook geene
courant die genoeg constitutioneel inzicht, ik zeg
niet moedomdat het hiér in 't minste geen zaak is
van durvenmaar alleen van verstand hebbenheeft
om de verantwoordelijkheid voor het verzuim te
leggen op de schouders die haar dragen moeten.
Dat iuconstitutioneele bladen dat niet doengeen
wonder; volgens hen handelt de koning zelf hier, en
men kan bezwaarlijk den verheven persoon des konings
in het debat trekken en zijne daden gispen. De houding
van de constitutioneele bladen echter heeft mij bevreemd
en teleurgesteld. Zoo lees ik bijvoordeeld in het „Nieuws
van den dag" na eene klacht over het lang aanhouden
van de crisis de volgende meesterachtige frase: „maar
hierover zullen (of moeten, ik citeer uit het hoofd)
wij zwijgenNeenwaarde heerde pers moet nooit
zwijgen wanueer ze 's lands belang door eene regeerings
daad benadeeld acht; maar de pers behoort te weten
tot wien ze haar woorden richten moet. En van een
blad dat zich constitutioneel noemt zou men verwach
ten dat het bekend waszij 't dan niet met de grond
beginselen van het constitutioneel recht, althans met
de bepalingen onzer grondwet op dit stuk welke uit
drukkelijk den koning onschendbaar en de ministers
verantwoordelijk verklaren. Zoo men misschien uit eer
bied voor den koning zwijgtmag men wel in het oog
houden dat men dien eerbied juist door dit zwijgen op
de meest vervaarlijke wijze schendt, omdat men den
constitutioneelen vorst afrukt van het hooge standpunt dat
hijverheven boven de politiek van den dag, inneemt.
Men pleegt daardoor niets minder dan eene daad van revo
lutie, en bewerkt juist wat men vermijden wilwant het
is natuurlijk dat het groote publiek, dat dergelijke be
schouwingen leest, niet gebonden door die overwegingen
van betamelijkheid die den publicist beliooren te leiden
en niet genoeg constitutioneel ontwikkeld om de dwa
ling op te merkenzeer goed ontdekt waarom de
publicist zwijgt en niet schroomt in de dagelijksehe
gesprekken de verantwoordelijkheid neder te leggen
daar waar nimmer van eenige verantwoordelijkheid
sprake mag zijn. Zoo wordt, en juist door de consti
tutioneele bladen, het constitutioneel stelsel ondermijnd,
omdat de grondslag van dat stelsel, de stabiliteit van
het oppergezag, de politieke onfeilbaarheid van den
persoon des konings aangetast wordt.
„Misschien zal men zeggenniemand kan den koning
dwingen tot de benoeming van ministers over te gaan
dit is hier echter de vraag niet. De vraag is hier
alleen wie verantwoordelijk is; de wetenschap en de
grondwet antwoorden éénstemmigde verauiwoordelij ke
ministers. Die andere vraag kan alleen aauleiding
geven tot een onderzoek of er grond is voor de toe
passing van artikel 39 der grondwet daarmede
hebben we ons thans niet bezig te houden omdat dan
moeilijk algemeen regels te stellen zijn, maar elk geval
op zich zelf beoordeeld verdient te worden.
„Ik vraag u verschooning dat ik gedwongen ben
geweest u over deze, zoo te zeggen, afgezaagde waar
heden van het constitutioneel staatsrecht bezig te hou
den; mijne schuld is het niet, maar van hen die het
a=c niet aannemen op de praemissen a=b en h—c.
Er is nog eene andere, ondergeschikte doch meer voor
twist vatbare vraag in het gestelde geval voorhanden
wie moet thans de verantwoordelijkheid dragen, het
demissionaire ministerie-de Vries of het aanstaande
ministerie-Heemskerk? Ofschoon mijne tegenstanders,
eenvoudig mijne stelling zonder tegenbetoog onwaar
noemendetot deze vraag niet zijn afgedaaldis ze
toch van belang. Sta mij toe dat ik daarop terugkom
deze brief is reeds lang genoeg."
De Tijd spreekt op de volgende wijze over het mi
nisterie-Heemskerk „Ofschoon de katholieken in
den regel aan het regeeringsbeleid niet kunnen bespen-
ren dat een der hunnen daar deel aan heeftis de keus
van den persoon hun toch niet onverschillig. En nu
lijdt het geen twijfeldat onder het liberaal ministerie-
de Vries-van de Putte zij, wat dit punt betreft, meer
reden hadden tot tevredenheid dan nu. Immers, de
heer van der Does de Willebois, die met de portefeuille
van buitenlandsche zaken in dit kabinet werd belast,
staat bij zijne geloofsgenooten niet bijzonder gunstig
aangeschreven, en geniet daarentegen de. sympathie van
hun vijanden.
„Gelijk bekend is, was de heer van der Does tot dus
verre commissaris des konings in Limburg. Wij weten
nietof hij ooit heeft willen beproeven zich bij de be
woners dier katholieke provincie bemind te maken'
maar mocht dit zoo wezendan heeft hij daartoe den
averechtschen weg ingeslagen. Zijn zienswijze ging
lijnrecht tegen de hunne inen de belangen der libe
rale partij werden door hemwaar hij het vermocht,,
bevorderd. Steeds zocht en vond deze partij bij. hem
steun tegen het katholieke streven. De mogelijkheid"
blijft bestaanen zelfs wij achten het waarschijnlijk,
dat de minister op dit punt zich gematigder toone dan
de gouverneur liet wasmaar van een katholiek be
windsman te moeten hopen, dat hij terug zal komen
van anti-katholieke neigingen is geen verkwikkend ge
voel. Het minstwat wij hier kunnen zeggenis dat
de heer Heemskerk in deze keus niet gelukkig is ge
weest, en dat, wie hem dezen ambtgenoot mocht heb
ben aangeradeneen treurige verantwoordelijkheid op
zich geladen heeft."
Voor hen die, met ons, van het conservatieve minis
terie eene beslist afwerende houding tegenover het ultra-
montani8ine verlangen, als voorwaarde zoo iyet voor.
hunne ondersteuning dan toch voor hunne onzijdigheid,
kan deze beschouwing van het ultramontaansche blad
niet anders dan geruststellend zijn.
Voorziening in het geval dat de koning buiten staat
geraakt de regeering waar te nemen. Red.
Door bet algemeen Hederlandsch werklieden ver
bond werd Zondag avond in de parkzaal te Amsterdam
eene vergadering gehouden tot het indienen van een
adres aan den Amsterdamschen gemeenteraadwaarbij
de vereeniging haar instemming betuigt met het plan
tot het bouwen van arbeiderswoningenvoor welk doel
de stad, tegelijk met eene leening voor verschillende
andere onderwerpeneene leening moet aangaan vau
1,800,000.
In het adres wordt gezegd dat deze maatregel het
eenige middel is om den gezondheidstoestand te verbe
teren en tevens de hooge huurprijzen der arbeiders
woningen te doen dalen. De adressanten verzoeken
daarom dat, indien onverhoopt het geheele leenings-
voorstel verworpen mocht worden, de post voor de
arbeiderswoningen afzonderlijk in stemming gebracht
en aangenomen moge worden.
Het adres droeg reods 1650 handteekeningen en blijft
tot Dinsdag avond ter teekening liggen.