MIDDELBURGSCHE
COURANT.
r 198.
Vrijdag
1874.
21 Augustus.
Dit blad verschijnt dagelijks met aitzondering van den Zondag, den 2"» Paasoh- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m.franco is f 3.50.
Middelburg 20 Augustus.
DIPLOMATEN TER ZEE.
Daar was een tijd toen Neêrland's vffiten den Oceaan
overdekten en Hollandsche admiraals, in oogenblikken
van overmoed, den bezem in den top hunner masten
voerden, als toeken dat zij de zee van vijanden hadden
schoongeveegd. Die dagen zijn voorbij en ijdel ware
hetterug te wenschen wat door de veranderde omstan
digheden door de ontwikkeling vau andere zee
mogendheden meer nog dan door ons eigen verval
onmogelijk is geworden. Daar was ook een tijd, en
het thans levend geslacht weet zich dien nog te herin
neren, toen de Nederlandsche vlag, van een kleiner
aantal schepen waaiende, met eere nog gezien werd in
alle deel en der wereld, een tijd toen kleine eskaders
bij voortduring kruisten in de Middellandsche zee, toen
afzonderlijke schepen de driekleur vertoonden in Noord
en Zuid-Amerika, aan de kusten van het verre China,
toen het gebulder der Nederlandsche kanonnen gehoord
werd in de afgelegen wateren van Japan, en toen de
vreemdeling, vriend of vijand, waar hij de sedert eeuwen
op den Oceaan bekende vlag zag wapperen, verplicht
was te getuigende Nederlandsche zeemachtofschoon
kleiner in sterkte dan weleer, is de roem van het voor
geslacht niet onwaardig.
Ook die laatste tijd is thans voorbij. De Nederland
sche vlag wordt op den Oceaan niet «meer gezien. Onze
oorlogschepen bepalen zich er toe langs den kortst moge
lijken weg onze koloniën te bereiken. Onze laatste
minister van marine heeft, met instemming der tweede
kamer, het stelsel van al onze financieele krachten te
besteden aan het scheppen en onderhouden eerier vloot
van gepantserde vaartuigen voor de kustverdediging,
met zulk eene vasthoudendheid doorgezet en daarbij de
andere eischen, aan welke eene zeemacht moet kunnen
beantwoorden, zoo stelselmatig uit het oog verloren,
dat wij op het oogenblik, al kotsterden wij den wensch,
nauwelijks een enkel schip beschikbaar zouden hebben
voor een anderen dienst dan voor het afmattende,
schepen en personeel tegelijk vernielende werk der
blokkade van de Atcliineesche kust.
Het is ons voornemen niet, er thans in het brcede
op te wijzen welke groote nadeelen aan dit laatste
stelsel dat, wij herhalen het, minstens evenzeer op
rekening moet komen van do tweede kamer als op die
van den minister Brocx verbonden zijn en hoe
dringend noodzakelijk het iswillen wij niet een onzer
levensbelangen verwaarloozen, behalve de millioenen voor
het bonwen van schepen voor de kustverdediging,
ook eenig geld te bestemmen voor de vertooning
onzer vlag in andere wateren dan die onzer koloniën.
Voor de bespreking van puntendie verbetering uoodig
hebben en in de aandacht der regeering moeten aan
bevolen worden, is het nog altijd de tijd niet. Wij
zitten nog immer met twee ministeriën, een dat niet
werken wil omdat het eerstdaags weggaat, en een
ander dat niet werken kan omdat het nog niet opge
treden is. Wie voor dien toestand de verantwoorde
lijkheid dragen moetdrage haarHij kan zich er op
beroemen de onverschilligheid voor den gang van zaken,
tot minachting voerende voor onze staatsinstellingen,
te hebben doen stijgen tot eene hoogte, gelijk die tot
dusverrezelfs bij het weinig politiseerende Neder
landsche volk, zoo wij meenen zonder voorbeeld was.
Dat men echter onder zulke omstandigheden niet met
eenige voorliefde of eenig nut over het practisch beleid
der zaken van het vaderland spreken kanlijdt, geloo-
ven wij, geen twijfel.
Wij wenschen alleen, naar aanleiding eener gebeur
tenis in het buitenland voorgevallen, een enkel der
gevolgen aan te toonen die uit ons stelsel van onthouding
dreigen voort te vloeien. Ons voorbeeld is reeds eenigen
tijd oud. Het is het geval van den Duitschen kapitein
ter zee Werner. In gezelschap van nog eenige oorlog
schepen van andere natiën vóór de haven van Cartha-
gena gestationeerd, terwijl die stad door de Spaansche
troepen belegerd en door de Spaansche vloot geblok
keerd werd, beging Wemer den misslag een stoom
schip der belegerde partij, de Vigilante, als zeeroover
in volle zee aan te honden en in beslag te nemen.
Een misslag was die handelingdewijl de Duitsche
zeeofficier, hoe men voor het overige ook over het
aanhouden van een onder de zwarte rooverslag varend
schip moge denken, daardoor zijne bevoegdheid te
buiten ging. Die zwarte vlag was op het oogenblik
het veldteeken der commune die binnen Carthagena
belegerd werd. Door haar schepen in beslag te nemen
mengde Werner1 zich dus in zaken die hem niet aan
gingen, dreigde hij zijn eigen regeering in moeilijkhe
den te wikkelen, en bracht hij al dadelijk het leven
en de eigendommen der in Carthagena wonende Duit-
schers in gevaar. Alleen door de vlucht hebben deze
laatsten zich aan de weerwraak der commune kunnen
onttrekken.
De Duitsche regeeriug, wie men in den aanvang ver
dacht van de ongerijmde bedoeling om met haar luttele
scheepsmacht in Spanje feitelijk tusschen beide te willen
tredenbegreep de zaak*" evenzoo. Zij onthief den
kolonel Werner van zijn bevelhebberschap cn deed hem
voor eenen krijgsraad terechtstaan. Dit rechterlijk
lichaam heeft vóór eenige dagen uitspraak gedaan en
den aangeklaagdeop grond der beginselen van het
internationaal zeerecht, vrijgesproken.
Van meer belang voor ons tegenwoordig oogmerk
dan deze vrijspraakwelke inderdaad van het stand
punt waarop de krijgsraad zich te plaatsen had zeer
goed te verdedigen is, zijii de besprekingen welke de
Norddeutsche Allgemeine Zeitung een regeerings-
orgaan gelijk men weet aan den afloop der zaak
gewijd heeft. „Onze marine, schrijft het officieuse blad,
is nog jong. Zij bezit in het behandelen van staat
kundige aangelegenheden de ondervinding nog niet,
welke de scheepsmachten van andere natiën, die sedert
eeuwen voor politieke doeleinden werkzaam zijn
geweest, hebben opgedaan. Eerst sedert de laatste tien
of twaalf jaren heeft onze marine een rol in de politiek
der groote mogendheden kunnen spelen en in die. nieuwe
werkzaamheid eenige ervaring verkregenVoor ons
ministerie van buitenlandsche zaken is de afloop der
zaak in zooverre nuttig, dewijl het er uit leeren
kan hoe onvolledig nog de rechtsspraak is, die op onze
usantiën in zeezaken gegrond is Indien onze zee
officieren, welke nog zoo weinig ervaring in de politiek
bezitten, het recht hebben om naar hun persoonlijk
goedvinden partij te kiezen in een burgeroorlogdie
gevoerd wordt in een vreemd land op welks kust zij
gestationeerd zijn, zonder dat zij daartoe.door een bevel
des keizers of door eene instructie van het ministerie
van buitenlandsche zaken gemachtigd zijndan is in
zulke gevallen het bestuur en de richting der buiten
landsche aangelegenheden feitelijk in handen van den
betrokken zee-officier cn niet meer in die van den ver
antwoordelijken minister."
Deze redeueering en de beschouwingen, welke het
regeeringsblad verder aan de zaak wijdt, bewijzen dui
delijk lioe weinig men in Duitsehland nog aan het be
zit en het gebruik van eene oorlogsmarine gewend is.
Bij ons en andere mogendhedendie sedert lang
gewoon zijn met eene marine om te gaan, is diezelfde
moeilijkheid, waar men zich te Berlijn zoo verbolgen
over toont, een lang bekende en voorziene zaak. Zee
officieren zijn werkelijk in het buitenland de eigen
machtige leiders der politiek van hun land. Men moge
door de nauwkeurigste en duidelijkste instructiën
zooveel mogelijk iu alles voorzien, altijd blijven er een
aantal quaestiën over, waarin de kommandant. van
een oorlogschip, doorras en ondoordacht te handelen,
zijne regcering in moeilijkheden brengen kin of door
met beleid en rechtvaardig op te treden, haar eene
flinke en waardige houding kan doen aannemen. De
regeeriug bezit in het eerste geval geen andeven
uitweg dan, door den kommandant te désavoueeren,
desnoods hem zijn ontslag uit den dienst te geven,
zich aan de verantwoordelijkheid, voor zoo verre dat mo
gelijk is, te onttrekken. Dit bezwaar is echter aan
het bezit eener marine onvermijdelijk verbonden. Wie
de lusten daarvan geniet, moet de lasten er ook van
dragen en belachelijk zou het zijn indien, gelijk de
Norddeutsche Zeitung het verder doet voorkomen, eene
mogendheid zich moest laten terughouden om hare zee
macht te zenden waar het noodig is, uit vrees dat de
scheepsbevelhebbers door onverstandig gedrag hunne
regeering in moeilijkheden zouden brengen.
Maar zooveel te duidelijker blijkt uit dit alles de
dringende noodzakelijkheid dat mogendheden, die eene
oorlogsmarine bezitten, hunne zeeofficieren in de gele
genheid stellen, die kennis en ondervinding in de be
handeling van internationale aangelegenheden op te
doen en levendig te houden, welke bij de oude zee
varende natiën „sedert eeuwen" eene traditie geworden
is. In dit opzicht is het geval van kapitein Werner
voor Nederland leerzaam. Indien men bij ons voort
gaat op den weg, dien men sedert de laatste jaren
ingeslagen heeft, dan zal ook onze marine weldra
weder, in verkeerden zin, Jong" worden en de erva
ring verliezen, welke sedert eeuwen het deel ook van
onze zeeofficieren geweest is. Door van het Nieuwediep
door het kanaal van Suez naar Oost-lndië te varen,
veeltijds nog met mailbootenen in de koloniën kusten
te blokkeeren of, naar de rechtstreeksche instructiën
van het civiel bestuur, zendingen van ondergeschikt
belang' uit te voeren, kunnen zij geen beleid in inter
nationale aangelegenheden opdoen. Toch kunnen wij
ieder oogenblik geroepen worden hen daartoe te moeten
gebruiken. Zoo zorgvuldig kunnen wij ons niet afzon
deren, zoo consequent kunnen wij ons niet bepalen tot
het bouwen der afschuwelijke zeemonstersdie voor de
kustverdediging bestemd en in zee niet te gebruiken
zijn, of wij kunnen zoolang Nederland eene koopvaar
dijvloot en koloniën bezit, in de noodzakelijkheid komen
onze oorlogschepen naar het buitenland te zenden.
Dan zullen, als het zoo voortgaat, de handen onzer
zeeofficieren verkeerd staan. Het voorbeeld van kapi
tein Werner bewijst dat een zeeofficier, in de veron
derstelling flink te handelen, glad verkeerd te werk
kan gaan. Eene mogendheid als het Duitsche rijk kan
zoo iets velen, zij kan zelfs den schuldige, terwijl zij
hem voor de leus terugroept, weder in eene hooge en
eervolle betrekking plaatsen. Maar voor een klein land
als Nederland zou een misgreep van een scheepsbevel
hebber in sommige gevallen met eene ramp gelijk kun
nen staan.
Wij hopen daarom dat, indien Nederland weder een
maal eene ernstige regeering bezitonder de redenen
welke de minister van marine zal aanvoeren om het
onderhouden eener actieve zeemacht, anders nog dan de
binnenlandscheaan te bevelen, ook behooren zal de
dringende noodzakelijkheid om onze zeeofficieren niet
geheel en al hunne geoefendheid in het internationaal
verkeer te doen verliezen. Men stelle zich niet voor
dat alleen de kommandant van een oorlogschip van
eene zending in het buitenland in dien zin voordeel
trekt. Ofschoon aan hem de werkelijke leiding van
alle zaken opgedragen isdoorioopen ook de onderge
schikte officieren, door de aanraking in welke zij met
zaken en personen in het vreemde land komen, door
de commission die hun opgedragen wordeneene oefen
school, welke hun later, wanneer zij geroepen worden
zelf als bevelhebber hun land te vertegenwoordigen,
te pas zal komen. Het is echter eene oude waarheid,
die zóo eenvoudig is dat men haar. niet meer moest
behoeven te herhalenom iets te kennen moet men het
geleerd hebben. Als aan onze zeeofficieren niet de
minste gelegenheid moer gegeven wordt om onder
vinding in het buitenland op te doen, dan heeft men
zich niet te verwonderen indien zij die later missen.
Dat gemis zou ons meer nadeel en grooter uitgaven
kunnen berokkenen dan met hst in dienst houden van
verscheidene actieve oorlogschepen verbonden zijn.