MIDDELBÜRGSCHE COURANT. F 191. Donderdag 1874, 13 Augustus. i»it. blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2™ Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m.franco is f 3.50. Middelburg 12 Augustus. Wij hebben beloofd op den strijd, tusschen bet Handelsblad en den heer Alberdingk Thijm gevoerd, terug te zullen komen en vinden daartoe nu te m.eer aanleiding, daar de heer Thijm in het Handelsblad van gisteren zijn laatste woord gezegd heeft, door de re dactie van het Amsterdamsche blad op den voet gevolgd en bij iederen volzin wederlegd of toegelicht. Wij beschouwen dit dispuut als eene zeer merkwaar dige gebeurtenis in ons hedendaagsch politiek leven, vooral om den persoon met wien het gevoerd wordt. Men weet bij deze gelegenheid met wien men te doen heeft. De heer Thijm is niet alleen een der welspre kendste woordvoerders van het strijdend catholicisme in ons vaderland, hij is ook een onzer bekwaamste kunstkenners en letterkundigen, ja het mag betwijfeld worden of onder al de thans levende beoefenaars onzer geschiedenis er wel een is, die zoo in al de bijzonder heden van ons roemrijk verleden doorgedrongen en zoo in staat is ze door de tooverkracht zijner pen voor onze verbeelding te doen herleven. Een strijd om beginselen met zulk een man gevoerd door een orgaan als het Handelsblad, dat nu juist gedurende onze laatste staat kundige crisis zich heeft doen kennen als het leidende orgaan der groote liberale partij kan niet anders dan als een gewichtig feit beschouwd worden. Al dadelijk, reeds in den aanvang van het debat, valt echter in het oog hoe voorzichtig men, zelfs met een loyaal en bekwaam man als de heer Thijm, moet wezen zoodra men zich in een strijd begeeft met voor standers van zijne overtuiging. Het Handelsblad had in een zijner vroegere artikelen over het ultramonta- nisme den heer Thijm genoemd als een dergenen die de vrijheid van denken „onzin" noemden. De heer Thijm begint met op deze beschuldiging te antwoorden maar op welk eene wijze? „De vrijheid van denken, zegt hijheb ik nooit onzin genoemdom de eenvou dige reden, dat die onbereikbaar is." Natuur lijk. Zelfs de inquisitie, hoeveel lieden zij ook ver brandde omdat zij het gewaagd hadden iets te zeg gen of te doen dat op ketterij geleek, was niet in staat om te beletten dat er altijd nog menschen konden overblijven, die in hun hart ketterij pleegden. Het Handelsblad moet daarom den heer Thijm dadelijk weer onder het oog brengen dat liet bedoeld heeft niet de vrijheid van de gedachten, maar de vrijheid om de gedachten te uiten. En dat de heer Thijm die vrije uiting wél veroordeeld en het beginsel waarop zij rust onzin genoemd heeft, dat wordt hem met aanha lingen van hetgeen hij zelf op de Piusfeesten in 1871 gesproken heeft, zóo duidelijk voor de voeten gewor pen dat hij in zijn antwoord de quaestie verder voor zichtig rusten laat. Dezelfde manier van redeneeren vindt men bij den heer Thijm telkens terug. Altijd moet men met hem oppassendat aan de woorden hun volle en juiste be- teekenis, in liet verband waarin zij geplaatst zijnworde toegekend. Zoo is het. ook met hetgeen hij aanvoert tot bewijs dier verwonderlijke stelling dat onze grond wet geen „verwezenlijking van liberale hoofdbeginselen, en meer katholiek (in staatkundigen zin natuurlijk) dan liberaal is." Waren de Nederlandsche liberalen meer radicaal, poogden zij door verwoesting en omverwerping van het bestaande een nieuwen toestand, met hun beginselen overeenstemmende, in het leven te roepen, de heer Thijm zou waarschijnlijk met al de kracht van zijn scherpzinnig en geestig verstand tegen hen opkomen. Hij zou hun vragen of een volk geen geschiedenis, geen verleden heeft, waar men rekening mede moet houden, of men, een duurzamen toestand willende ves tigen, dien niet in overeenstemming moet brengen met hetgeen reeds bestaat. Nu de liberale partij vóór en in 1848 bij de samen stelling der grondwet zoo gehandeld heeftnu zij het bestaandeden band tusschen Nederland en het konings huis van Oranje, tot grondslag voor de beoogde con- stitutioncele hervorming genomen heeft, nu vraagt de heer Thijm„Hoe past in uw liberalisme een onschend bare koning, een persoon wiens eventueele misdaden door den staat niet vervolgbaar zijnhoe past daarin het legitimiteitsbeginscl en de erfelijkheid der kroon?" Het Handelsblad antwoorddede liberale geest onzer grondwet vloeit voort uit hare geheele strekking. Die strekking was, in 1848, die der vrijheid, niet der beperking, in den geest van het liberalisme dat de vrijheid niet vreest, maar die als regel op den voorgrond stelt; niet in den geest der conservatieven, die de be staande beperkingen willen behouden, en ook niet in den geest der ultramontanendie de vrijheid als begin sel loochenen en het gezag voorop stellen. De onschendbaaiheid van den koning stond in de grondwetten van 1815 en 1840 niet vermeld; wij zou den dus, ging de redeneering van den heer Thijm op, in dat opzicht in 1848 achteruit zijn gegaan. Maar de koninklijke onschendbaarheid was het uitvloeisel van de leer der ministerieels verantwoordelijkheid, een bij uitstek liberaal beginseldat voor het eerst in de grondwet van 1848 gehuldigd werd. Die onschend baarheid is dus niet, gelijk de heer Thijm ook in zijne repliek doet voorkomen, eene soort van „goddelijk recht," waarbij de vorst als de gezalfde beschouwd wordt, die van hooger hand over zijne onderdanen ge steld is. Evenmin heeft zij zichzooals de heer Thijm schrijft, als hoofdbeginsel in onze grondwet gehand haafd, daar zij vroeger daarin niet te vinden was. Zij is het onmiddellijk en noodzakelijk gevolg van een geheel nieuw en zuiver liberaal beginsel. In denzelfden trant schrijft de heer Thijm: „De waarde die door de grondwet aan het historisch bestaande ge hecht ispast veel beter in '«n» stelsel dan in het uwe en zelfs de bijzonderheid dat de grondwet niet veran derd mag worden bij eenvoudige meerderheid van stem men huldigt een conservatief beginsel." 't Is ons alsof wij onzen pur-sang liberaal van eergis teren hooren! Een liberaal mag niet berekenen, mag niet letten op hetgeen bestaat, mag niet voorzichtig zijn. Natuurlijk! In 'tbelang der tegenpartij zou dat zeker hoogst wenschelijk zijn. Men lette echter op van welken kant de eisch komt. Het Handelsblad antwoordt dan ook eenvoudigzon der zich het recht te laten betwisten omals men dat goedvindt, verstandiger en gematigder te zijn dan de vijanden verlangen, dat de liberale partij streeft naar hervormingniet naar vernietiging van het oudedat zij behoudt en ontwikkelt wat van het vroegere bruik baar is en niet schaadt en dat de vastgestelde voorzor gen bij grondwetsherziening eenvoudig voorschriften zijn van bedachtzaamheid, die met liberaal of anti-libe raal niets te maken hebben. Men kan daaruit zien dat liberalisme met bezadigdheid zeer goed hand aan hand kan gaan. Bijzonder onaangenaam moet het voor den heer Thijm geweest zijn toen zijne stelling dat onze grondwet zóo katholiek was dat een ultramontaan haar zeer goed bezweren kon, door het Handelsblad beantwoord werd met het ook door ons overgenomen tabelletje, waarhij aan den eenen kant de verdocmenissen van de Sylla bus en daartegenover de artikelen onzer grondwet ge steld werden. Hoor echter wat hij er op antwoordt. Hij vindt dat tabelletje niet schrander en niet te goe der trouw. De Syllabus en de grondwet hebben met elkander niets te maken. De Syllabus beweegt zich op absoluut („onfeilbaar") gebied, zij stelt beginselen vast. Onze grondwet predikt geen beginselen, zij omschrijft en bevestigt toestanden. Het oude verschil alzoo tus schen wijsgeerig en stellig recht. Maar wij hadden altijd gehoord dat de voorschriften van het stellig recht in overeenstemming moesten zijn, althans naar overeenstemming moesten streven met die van het wijsgeerige. Is er dus strijd tusschen onze grondwet (het stellige) en de Syllabus (het wijsgeerige recht)hoe kan dan iemand beweren dat de grondwet meer katholiek dan liberaal is? Bovendien is de bewe ring van den heer Thijm dat de Syllabus zich alleen m de hoogere sferen der beginselen zon bewegen, niet eens juist, 'gelijk door het Handelsblad aangetoond wordt. Zij treedt ook op staatkundig gebied en bevat meeningen daaromtrent. Evenzeer doet onze grondwet meer dan het „omschrijven en bevestigen van toestanden"; zij regelt de rechten van de staatsmachten en van de burgers tegenover den staat, en hoe is zulk een rege ling mogelijk zonder dat de grondwetgever van begin selen uitging? De heer Thijm stapt van de Syllabus af met de woorden: „al zijn de stellingen van de Syllabus ver oordeeld, daarom wordt in alle opzichten het tegen overgestelde dier stellingen nog niet als positief' leerstuk voorgeschreven." Zonderling! Aan de liberalen werd zoo even verwe ten dat zij niet consequent, geen „mannen uit éen stuk" waren, dat zij met hun beginselen schipperden en in de grondwet bepalingen toegelaten hadden die niet in hun stelsel pasten. Maar nu vernemen wij dat de syllabus wel zekere stellingen kan afkeuren, maar daarom het tegenovergestelde nog niet verlangt. Wij zouden denken dat voor mannen uit éen stuk de enkele afkeuring, al is het ook maar van een onder deel van een voorschrift, voldoende zou wezen. Aan het Handelsblad wordt medegedeeld, dat bij de eventueele optreding van jonkheer mr. P. J. A. M. van der Does de Willebois als minister van buitenland- sche zakentot commissaris des koniugs in het hertogdom Limburg zou worden benoemd mr. J. A. Mutsaerslid van den raad Yan state en oud-minister van Roomscb- katholieken eeredienst. De commissie van enquête naar den staat der koop vaardijvloot heeft gisteren gehoord de heeren D. Visser, scheepsbouwmeester te Rotterdamen G. A. Addens, houthandelaar te Winschoterzijl. Gisteren is te Amsterdam de 89° algemeene vergade ring der Maatschappij tot nut van 't algemeenonder het voorzitterschap van dr. T. Modderman Azn.ge opend. Er waren 261 departementen vertegenwoordigd. De voorzitter sprak een inleidend woord over „de kracht der Maatschappij." Die kracht blijkt zijus in ziens overtuigend uit al hetgeen de Maatschappij in de 90 jaren van haar bestaan heeft tot stand gebracht, en het geheim dier kracht ligt niet alleen in haar aau- zienlijk ledentalhaar geldelijk vermogenhaar hoogen leeftijd, haar nationaal karakterhaar Christelijken geest, maar in sommige eigenaardigheden der Maatschappij, wat betreft zoowel de opvatting van haar taak, als haar wijze van werken en hare verhouding tot de groote maatschappij. Na dit een en ander nader uiteen gezet te hebben wekte de spreker de vergadering opom de kracht die de Maatschappij bezit hoog te waardeeren en zorgvuldig te versterkenen sprak hij den wensch uit, dat aller streven zich kenmerkedoor echt democratischen zin, opdat de Maatschappij haar aristocratische waardigheid beware, haar gezag behoude. De Maatschappij aldus besloot hij zijne rede de maatschappij die om de tien jaren hare wet herziet en daarmede telkens een nieuw levenstijdperk intreedt, moge alzoo aan het eind van twee volgende decenniums haar eerste eeuwfeest vieren in het volle gevoel van nog jeugdige kracht De algemeene secretaris bracht vervolgens het ver slag van het hoofdbestuur uit aangaande den staat der Maatschappij en harer departementen en van zijne ver richtingen gedurende het afgeloopene jaar. Uit dit ver slag bleekdat de Maatschappij in het afgeloopen jaar bestond uit 573 honoraire en 15,620 gewone ledente zamen 16,193dus 374 meer dan in 1872. Van de 321 afdeelingen is die te Zijpe te niet gegaan. Drie nieuwe afdeelingen zijn toegetreden, als Langewold (provincie Groningen) 18 leden Puttcrshoek (Zuid-Holland) 18 le den Buitenpost (Friesland) 14 ledendus waren er op het einde van 1873 323 departementen. De uitgaven hebben bedragen 15,129.25 iontvangen is f 31,242.75^. Ter zake van onderwijs is aan de departementen 9410 aan subsidiën verleend; de onderwijzeressenscliool te Haarlem werd met 5000 gesubsidieerd. Het beschik-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 1