r 189. MIDDELBURGSCHE Dinsdag 1874. COURANT. 11 Augustus. Uit blad verschijnt dagelij met. uitzondering van den Zondag, den Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prije per 3/ixi.franco is f 3.50. Middelburg 10 Augustus. Zuiver liberal© beschouwingen. II- - - 'r De lange boetpredicatie aan liet 'adres der liberale partij, van welke wij in ons vorig nómmer den aanhef gaven, is eigenlijk nog het meest lezenswaardige dat in het geschrift van den pnr-?ang liberaal te vinden is. In den toestand waarin de liberale partij verkeert kan men haar niet licht te veel aan hare tekortkomingen herinnerenook al springt zulk een herinnering wat al te veel van den hak op den tak en al schijnt het besef van wat er eigenlijk tot verbetering van den toestand gedaan moet worden den schrijver niet altijd even hel der voor oogen te staan. De liberale partij althans, als voorbeelden ter navolging, op de heeren Jules Favre en Gambetta te wijzen, vinden wij een vreemd middel tot verbetering. Niet om het radicale in hunne poli tieke denkwijze: radicalen moeten er ook zijn en er is in ons land altijd eene voldoende mate van oude sleur en jansalieachtig conservatisme te overwinnen om de aanwezigheid van een paar flinke, bekwamedoor woord en voorbeeld invloed uitoefende radicalen niet steeds wenschelijk te achten. Maar wij zijn, in tegenstelling met onzen pur-sangvan gevoelen dart „berekening" een der eigenschappen is welke een liberaal, indien hij op den naam van staatsman aanspraak wil maken en van zijn denkbeelden iets tot verwezelijking wil zien komen, in 't geheel niet missen kan. Jules Favre nu berekende zeer. weinig toen hij te Versailles Bismarck bad en smeekte om toch de Parijsche nationale garde in 't be zit harer geweren te laten, en op die manier voor de toekomstige commune een leger in orde bracht. Gam betta berekende ook niet veeltoen hij zich verbeeldde Carnot te zijn, den minister van oorlog wilde spelen, de Fransche generaals met zijn strategischen onzin in de war bracht en tot troost zich zeiven dronken maakte met brommende en leugenachtige proclamatiën. Daarom verzoeken wij beleefd van de evenbeelden dier heeren in de liberale partij vooreerst verschoond te blijven. Lasker, dien de schrijver óok als voorbeeld aanhaalt, zou ons beter bevallen. Ongelukkig heeft men de Lasker's zoo maar niet voor 't grijpen en de Neder- landsche maagddie men ons onlangs in den Spectator voorstelde als zoekende op 't Haagsche plein naar een „man", moet al blijde zijn als zij er eindelijk een tegen komt, zelfs al is die van geen grooter afmetingen dan de heer Heemskerk. Tegen den heer Heemskerk en de partij die hij ver tegenwoordigt heeft onze schrijver echter ernstige be zwaren. „De conservatieve partijzegt hijwil zij conservatief kunnen regeeren, zal aan de kerkelijke fractiën groote concessiën moeten doen. Zonder nu in bepaalde gissingen te treden, kan men veilig aannemen, dat aan de onderwijs-quaestie een oplossing zou moeten worden gegeven in den geest der anti-revolutionairen. Voor hen is de onder wijs-vraag de spil onzer gcheele politiek; tot dien prijs alleen kan dus een conservatief regeerend bewind zich den steun der christelijk-histo- rische richting koopen. Maar ook de medewerking der ultramontanen is voor een behoudend kabinet een levensvoorwaarde; hoe is deze te verkrijgen nadat de schoolquacstie is „verkocht" Hoe anders, dan door den clericalen den vrijen teugel te laten en in Nederland alles te gedoogen, wat grootere rijken met hand en tand tegengaan „Het gevaar, dat hierin gelegen is, moet niet gering geschat worden; liet zou ons, spoediger dan wij wellicht verwachten, in moeielijkhcdcn, zelfs in interna tionale verwikkelingen kunnen brengen, 't Ligt voor de hand. „De krachtige politiek van vorst Bismarck tegenover het in Duitschland zoo gevaarlijk tegen de rijkseenheid opgetreden clericalisme de anti-ultramontaansche politiek van het Duitsche rijksbestuur in het algemeen heeft vóór geheel de beschaafde wereld een hoogst nut tige, maar l.vens voor de kleinere staten een zeer zorg wekkende zijde." Afgescheiden nog van de omstandigheid dat Pruisen\s manmoedig optreden tegenover Rome het sein is geweest voor een algemeen verzet tegen den clerus, van de zijde der mogendheden die jaren en eeuwen onder het juk der katholieke kerk hadden ge zucht, is de staatkunde van den Duitschen rijkskanselier voor de regeeringen der kleinere staten een waarborg, dat zij niet door Rome zullen worden gebracht tot dien trap van afhankelijkheidwaarin zijten believe der katholieken in den landevan het Vaticaan instructiën zouden hebben te vragen, omtrent hetgeen zij hebben te doen of te laten. Als een onwankelbaar en trouw bewaker staat dus de Duitsche regeering daar, om mocht het gevaar te hoog stijgen, tot eigen zelfverde diging voor de toekomst, de hand te reiken aan elk die van het clericalisme te duchten heeft. Maar daar tegenover staat dan ook de verplichting van de Duitsche regecring, jegens zichzelf en haar onderdanen, om het oog steeds gevestigd te houden op die kleinere staten, waar men uit coquetterie jegens de clericalen een minder of meer gevaarlijk bondgenootschap met Rome sluiten mocht, dat middellijk of onmiddellijk óok en vooral tegen Duitschland zou zijn gericht. „Zoodra een Nederlandsch gouvernement zich moet gaan coaliseeren met de ultramontanen, tot eigen levensbe houd brengt het ons land in een gevaarlijken toestand en plaatst het laat ons het niet verbloemen zich vijandig tegenover Duitschland, dat, zoolang wij onze zelfstandigheid opzichtens Rome volkomen blijven hand haven, onze natuurlijke beschermer zou zijn tegenover evcntucele aanmatigingen van 't clericalisme, tegenover pogingen tot' priesterheerschappij. „Een bondgenootschap van een conservatief kabinet met de clericalen zou onze nationaliteit in elk geval kunnen benadeelen. Men zie dit gevaar in 's hemels naam in vóór het te laat is." Na deze voorafspraak zou men meenen dat onze schrij ver van een onvórzoenlijken afkeer tegen het kabinet- Heemskerk bezield is, vooral na hetgeen verder in de brochure over den heer Heemskerk zeiven gezegd wordt. Den raadvan liberale zijde gegevenom aan dien staats man de vorming van een nieuw kabinet op te dragen, acht de schrijver „geïnspireerd door zeer verklaarbare gramschap, door natuurlijk dépit, meer in ironie dan in ernst gegevendaar zulk een advies niet oprecht gemeend, niet wel overdacht, niet in 'slands belang kon zijn." De bekende grieven tegen den heer Heems kerk worden vervolgens opgenoemd. „Het optreden van een ministerie-Heemskerk kan niet anders zijn dan het sein tot hardnekkigen strijdtot toenemende ver bittering. En men weet hoezeer de natie naar rust verlangt, en naar arbeid in liberalen geest!" Het blijkt echter dat deze afkeer van een ministerie- Heemskerk bij den schrijver niet bestaat tegen het thans nagenoeg gevormde ministerie. Het is toch, volgens hem, duidelijk dat wij in naam een con servatief, metterdaad een liberaal gouvernement zullen erlangen. De chef van het ontbindings-kabinet zal ongetwijfeld door de ondervinding hebben geleerd, dat conservatief regeeren hier te lande onmogelijk is. „Een zoogenaamd conservatief kabinet, zoo eindigt do brochure, met Óen katholiek, liberaal-katholiek minister, opvolger van den heer Gericke; met een vriend van 't openbaar onderwijs als de heer van der Heimmet ministers van oorlog en van marine uit 't vorig liberaal kakinetmet een koloniaal liberaal man als de heer van Goltstein en een zoo weinig anti-revolutionair als de heer van Lijnden zulk een kabinet zal, zelfs met den heer Heemskerk aan het 't hoofd, niet reageeren, niet coquetteeren met de clericalen, maar integendeel de geheele samenstelling bewijst het reeds krachtig anti-clericaalflink liberaal kunnen regeeren. „Tegenover zulk een bewind past van liberale, zijde geen oppositie, zoolang het geen de minste daad van reactie heeft gepleegd. Faute de mieux moet de liberale partij met zulk een gouvernement meegaandat zooveel talentvolle, mannen telt, die, krachtigondersteund, thans beter kunnen regeeren dan de partijdie zich door onverdraagzaamheid en onzelfstandigheidvoor het tegen woordige onmogelijk heeft gemaakt. „De te volgen weg is alzoo aangewezen. Hij is tweeërlei „Tegen een kabinet-Heemskerk van den ouden stempel onverzoenlijke strijd. „Voor een ministerie-Heemskerk alleen in naam welwil lendheid en medewerking. „Zóo eischt het 's lands belang." Met die opvatting van 's lands belang zalzoo meenen wijde liberale partij zich wel kunnen vereenigen, niet omdat zij haar goede verwachtingen zóo ver drijft, van het ministerie-Heemskerk een „flink liberaal" bestuur te verwachten, maar omdat, gelijk wij vroeger reeds aantoonden, geen andere gedragslijn baar openstaat. Veel wijzer zijn wij door deze uitingen van het pur- sanq liberalisme alzoo niet geworden. Nu wij er tot het einde mede kennis gemaakt hebben, komt het ons zelfs voor dat dit liberalisme zich al zeer weinig onder scheidt van alles wat wij in de laatste j -ren bij de meeste Nederlandsche liberalen opmerken. Een zekere geest van ontevredenheid met het bestaande, een „mop peren tegen den dienst," zooals men 't in de kazerne noemt, jammerklachten over het gebrek aan „mannen," gepaard met eene neiging om zelfs datgene wat sedert 1848 door de liberale partij gedaan is nog te verkleinen en met een zeer onbestemd en vaag besef van hetgeen er dan eigenlijk wèl gedaan zou moeten worden, ziedaar hetgeen wij bij dezen liberaalgelijk bij zoovele anderen die zich dien naam toekennen, gevonden hebben. Iu verband tot zijne conclusie zouden wij dan ook eer geneigd zijn hem een pur-sang ministerieel, dan een pur-sang liberaal te noemen. Het Handelsblad heeft in zijn nommer van Zaterdag jl.bij gelegenheid van zijn dispuut met den heer Al- berdingk Tliym, eene vergelijking gemaakt tusschen eenige stellingen van de Syllabus en de artikelen onzer grondwet. Die vergelijking laten wij hier volgen. Men weet dat de Syllabus eene verzameling van stellingen is, welke door Pius IX bij zijne encycliek van den8l'n December 1864 vervloekt zijn. Zij kan als zoodanig met recht de grondwet der ultramontanen genoemd wor den en werddaar zij gelijk stond met eene veroordee ling van alle beginselen, waarop onze tegenwoordige maatschappijen gegrondvest zijn, bij hare verschijning in katholieke landen, zooals Frankrijk, Oostenrijk en Italië, óf verboden óf van regeoringswege bestreden. De stellingen door het Handelsblad opgenoemd zijn ge nomen naar de kerkelijk goedgekeurde vertaling van den 'heer J. W. Brouwers. Verdoemde stellingen yoI- Artikelen der Xederland- gens de Syllabus. i sclie grondwet. XV. Het staat aan een ieder vrijden godsdienst te omhelze en te belijden, welken hijdoor liet licht der rede geleiddenkt waar te zijn." LXXVII. „In onze da gen is bet niet goed, dat de katholieke godsdienst als de eenige godsdienst van staat gehouden wordt, bij uitsluiting van alle an dere eeredïensteh." Art. 164. „Ieder belijdt zijne godsdienstige meenin gen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en hare leden tegen de overtreding der strafwet". Art. 165. Aan alle kerk genootschappen in het rijk wordt gelijke bescherming verleend. Art. 166. De belijders der onderscheidene gods diensten genieten allen dezelfde burgerlij ke en bur gerschapsrechtenen heb ben gelijke aanspraak op het bekleeden van waar digheden, ambten en be dieningen. XLII. Wanneer er wrij- Art. 169. De koning

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 1