MIDDELBURGSCHE F 186. Donderdag 1874. COURANT. 6 Augustus. BH Wad verschijnt dagelyke met uitzondering van den Zondag, den 2°° Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m.franco is f 8.50. Middelburg 5 Augustus. NOG EEN CONGRES. Men heelt uit den brief van onzen Brusselschen cor respondent, in ons nommer van eergisteren opgenomen, kunnen zien hoe men te Brussel zelf over het daar bijeengekomen militair philanthropisch congres denkt. Men ziet de uit alle oorden van Europa samengevloeide generaals niets doen dan „eten en drinken en vroolijk zijn", en daar men bovendien een tamelijk diepgewor telde^ twijfel koestert aan het nut, dat bij mogelijkheid uit hun bijeenkomsten kan voortvloeienkomt men eenvoudig tot de gevolgtrekking dat de congresleden ook werkelijk nog niets anders hebben uitgevoerd dan dinecren en visites maken. Onverklaarbaar is die indruk niet. Tiet Brusselsch congres bevatte in zijnen oorsprong reeds eene reeks tegenstrijdigheden. In de eerste plaats ging het denk beeld uit van Rusland, een militaire, autocratische staat, die niet gewoon is in zijne maatregelen tegenover andere mogendheden iets te doen zonder instemming met Pruisen, den staat die door den krijg groot gewor den is en de voortreffelijkheid van zijn krijgswezen als zijne grootste kracht beschouwt. Men wist daarenboven dat Rusland van dergelijke humanitaire vertooningen niet afkeerig is, doch op voorwaarde dat het door niemand aan de nakoming van zijn eigen programma te zeer herinnerd worde. Zoo is ook van Rusland, eenige jaren geleden, de internationale overeenkomst uitgegaan om in oorlogen niet van onplofbare kogels gebruik te maken. Maar kwamen de mogendheden afzonderlijk of alle te gelijk (Nederland zelf heeft een maal de dwaasheid gehad er aan mede te doen) met het vriendelijk verzoek voor den dag om tegenover de Polen wat minder gebruik te makenniet juist van ontplofbare kogels, maar van Siberië, van den knoet, van den heftigsten politie-dwangdan luidde het ant woord uit de hoogte, met inachtneming nauwelijks van de gewone vormen der beleefdheid: „Rusland behoort voor zichzelf te weten wat het te doen heeft." En wie dat antwoord hoorde wist dat de nabuurstaat, Pruisen, door banden van vorstelijke bloedverwantschap aan het groote keizerrijk nauw verbonden, bereid was het zoo noodig met zijn zwaard te ondersteunen. Eene andere tegenstrijdigheid lag aan het beginsel zelf, waarvan het congres uitging, tot grondslag. Men is gewend geraakt aan het houden van congressen tot bevordering van den wereldvrede. Ook van die con gressen is, naar onze meening, niet het minste prae- tisch resultaat te verwachten en de vruchten die zij tot dus verre gedragen hebben versterken ons in die meening. Wij gelooven dat, even onmogelijk als het is om den toorn, de lichtgeraaktheid, den naijver in bet gemoed van den individueelen mensch uit te roeien, het wegnemen van diezelfde hartstochten uit de han delingen der natiën, of liever uit de handelingen van hem die de natiën regeeren, een even onbereikbaar ideaal is. Men wijst ons wel op het Alabama-congres, op de tusschenkomst der mogendheden bij gelegenheid van het Luxemburgsclie geschil in 1863 en op nog enkele andere vredelievende oplossingen van hangende quaestiën door internationaal overleg. Maar men ziet Over het hoofd dat bij al deze gelegenheden juist de wensch om tot een oorlog te komende vastbesloten heid om het hangende geschil zoo noodig door de wapenen te beslechten bij de betrokken partijen ontbrak. Zoo min de Vereenigde Btaten als Engeland waren geneigd om voor de Alabama-quaestie een oorlog te voeren die voor beide rijken eene onberekenbare schade, zonder kans op eenig noemenswaardig voordeel, zou hebben opgeleverd. In 1868 waren er in Frankrijk nog juist, genoeg verstandige lieden, die den keizer kon den, waarschuwen dat men voor een oorlog „niet ge reed" was. Wat zou daarentegen een congres hebben kunnen baten bij oorlogen, zooals de Turksche in 1854, toen het er op aankwam het dreigend over wicht van Rusland in het Oosten te knotten, of de Italiaansche in 1859, waar de onafhankelijkheid van een groot volk tegenover buiteulandsche onderdrukking op het spel stond, of eindelijk bij den FranschDuit- schen oorlog in 1870die zijn oorsprong nam in den naijver tusschen twee natiënwelke elkander de over macht in Europa misgundenen dieals de laatste stroohalm waaraan de Napoleontische dynastie zich vastklemde, door het verkeerd begrepen eigenbelang des keizers onvermijdelijk werd gemaakt? In al deze quaestiën is het schijnbare punt ran geschildat aan het oordeel van een congres onderworpen zou kunnen worden, slechts een voorwendsel en ligt de ware oor zaak van den strijd dieper, op den bodem der men- schelijke hartstochten, voor de uitspraak van onpar tijdige scheidsrechters geheel onbereikbaar. Intusschen, hoe weinig verwachting men ook van de vredescongressen hebben moge, zij kunnen licht eenig nut stichten, al is het alleen maar door de natiën aan het denkbeeld van vredelievende beslechting hunner geschillen te gewennen en door den afschuw van den oorlog, als de barbaarsche uitspraak der ruwe kracht, te helpen vergrooten. Maar het door Rusland voorge slagen congres gaat van een ander denkbeeld uit. Het bestrijdt het beginsel dat een oorlog nu en dan onver mijdelijk is niet, maar het wil den krijg onder regle menten brengen,- hem dwingen zich naar voorat vast gestelde regelen te schikken. Het wil bepalingen in liet leven roepen hoe een oorlogvoerende mogendheid zich te gedragen zal hebben tegenover de vreedzame "bevolking van het vijandelijk land, hoe zij de gevan genen zal moeten behandelen enz. Alsof er iemand zal zijn, die aan de naleving dier bepalingen de hand zal houden, wanneer zijn eigen cogcnblikkelijk belang het tegendeel vordert.? Men ondervindt nu reeds de moeilijkheden aan het handhaven der bepalingen om trent het Roode Kruis, hoe heilzaam en waarlijk menschlievend ook voor het overige, verbonden. Geen oorlog gaat cr voorbij of aan beide zijden hoort men beschuldigingen dat de tegenpartij die bepalingen ge schonden heeft. En dit kan ook niet anders. Wanneer van een gebouwnabij het terrein van den strijd gele gen, de vlag van het Roode Kruis waait als teeken dat daar een veld-hospitaal gevestigd is, dan is het aan een voorbij trekkenden troep vluchtende soldaten die door den vijand vervolgd worden, niet kwalijk tc nemen indien zij v.- n dat teeken gebruik trachten te maken om zich in veiligheid te stellen, evenmin als het den vijand ten kwade is te duiden indien hij in dat geval zijn kanonnen op het onschendbaar verklaarde gebouw richt. Dergelijke gevallen komen in iederen oorlog voor en geven aan weerszijden aanleiding tot de beschuldiging dat de tegenpartij de wetten van den „beschaafden" oorlog geschonden heeft. Nog meer zal dit het geval zijn met bepalingen zoo als de Russische regeering wil vaststellen. Men heeft in den Fransch-Duitschen oorlog gezien hoe de krijg, naarmate hij langer duurdeeen meer verwoed en meer barbaarsch karakter aannam. Op het oogenblik dat hij de Fransche grenzen overtrokproclameerde de Duitsclie keizer: „Ik voer oorlog tegen de Fransche soldaten, niet tegen de Fransche burgers." Later hield men zich aan die woorden op zoodanige wijze dat de aanzienlijk ste Fransche burgers op de locomotieven der spoortrei nen medegenomen werden, teneinde de franc-iireurs te I beletten de treinen te doen dórailleeren en stak men dorpen in brand als straf voor een aanslag op het le ven van écn Duitsch soldaat, door éen Franschman gepleegd. De tegenpartij maakte het niet beter. Fran sche officieren, op hun eerewoord uit krijgsgevangen schap ontslagen namen weer dienst onder de Fransche vanen en als men de Duitsclie geschriften over den oorlog leest, dan vindt men eene schier eindelooze op somming van voorbeelden van trouwbreuk en verraad. Uit dit alles blijkt naar onze meening dat de oorlog, juist «mdat hij een inbreuk is op alle gewone rechts toestanden en aan de heftigste hartstochten en het ruwst geweld vrij spel laatniet voor reglementeering vatbaar is. Men moge op het Bmsselsche congres enkele bepa lingen omtrent het Roode Kruis en omtrent de behandeling der krijgsgevangenen vaststellen, in de uitvoering zal het alles weder op den willekeur der oorlogvoerende partijen uederkomen en ook op de mogelijkheid waarin zij zich bevinden om zich aan de bepalingen te houden. De groote fout van al deze voorschriften is dat niemand de taak op zich kan nemen om aan de uitvoeringen van d hrH te doen houden. De honderdduizende krijgs gevangenen die in 1870 en '71 binnen de Duitsche grenzen gevoerd werden, zijn over het algemeen goed behandeld en niets pleit sterker vóór de uitstekende organisatie van het Duitsche krijgswezen dan het feit dat men, bij al de andere bezwaren van den oorlog, ook nog aan deze kolossale moeielijkheidop welke men niet voorbereid washet hoofd heeft weten te bieden. Maar indien het eens niet zoo geweest ware, zou een der andere mogendheden, Engeland, Oostenrijk of Rus land, dan tusschen beide, gekomen zijn om aan de Fransche gevangenen een heter lot te verzekeren? Van de voorstanders der vredescongressen kan althans gezegd worden dat zij te goeder trouw zijn. Ongetwij feld hopen zij door hunne bemoeiingen de wereld een stap nader tot den algemeenen vrede te brengen en voor hunne pogingen kan men, ook al beschouwt men ze als ijdel, achtiug hebben. Het Russische plan om door eenige krijgslieden uit alle landen to doen vast stellen wat men in oorlogstijd als wet zal te beschouwen hebben, kunnen wij als weinig beter beschouwen dan als eene philanthropische comedie, te onbeduidender omdat zij uitgaat van eene mogendheid, wier naam en wier geschiedenis met het denkbeeld van wezenlijk pkilanthropie het meest in strijd zijn. De burgemeester dezer gemeente herdacht in de heden namiddag gehouden gemeenteraadszitting in de volgende bewoordingen het treurig verlies van onzen oudsten wethouder „De tijding, gisteren hier gekomendat onze wethou der de Jonge van Campens-Nieuwland plotseling te Ham burg is overleden, heeft ongetwijfeld u zoowel als de geheele burgerij diep getroffen. „Is altijd het verlies van goede burgers smartelijk, de omstandigheden waaronder dit sterfgeval plaatshad maken het zooveel te treuriger. „Het is hier de plaats niet eene levenschets van on zen vriend te geven, maar wel mogen wij zeggen dat Middelburg veel aan hem verliest. „In de laatste jarentoen ik het genoegen had met hem te werkenheb ik hemsedert 1857 als wethou der werkzaam, leeren op prijs stellen als een man die, met een helder hoofd, steeds bereid was tijd en moeite op te offeren in het belang van Middelburg. „Als voorzitter van het armbestuur wist hij aan een warm hart voor ongelukkigen de gestrengheid te paren die bij de politiezorg noodig is. „Hoofd van het brand wezen, heeft hij een goed ge organiseerd korps achtergelaten en herhaaldelijk is door de verschillende beambten getoond hoe zij hunnen voor zitter op prijs stelden, die uitmuntte in vriendschap- pel ij ken omgang met allen. Moeilijk zal men dan ook iemand kunnen aanwijzen die overal zoo geacht en bemind was. Zijne plaats zal niet licht vervuld worden. „Terwijl zijne bedroefde weduwe en zijne kinderen in hem een liefhebbend echtgenoot en vader beweenen, verliest de gemeente, een goed burger, wij allen een trouwen vriend. „Zijne gedachtenis, zijn naam zullen ook hier ineere blijven." Het Provinciaal blad n° 79 bevat de volgende circu laire, gedagteekend 4 dezer, van den commissaris des konings in Zeeland, gericht aan de burgemeesters der verschillende gemeenten in deze provincie „Volgens hij mij ingekomen bericht van den heer inspecteur voor het geneeskundig staatstoezicht in deze provincie, bereist sedert eenigen tijd zekereL.Neijens, zich noemende Mécar.icien dentistegevestigd te Brussel, de provinciën Noord-Brabant en Zeeland en zou hij werkelijk in enkele gemeenten dezer provincie zijn toegelaten, om tandheelkundige bewerkingen te ver richten en geneesmiddelen te leveren.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 1