1° 182.
MIDDELBURGSCIIE
Maandag
1874.
COURANT.
3 Augustus.
Uit blad verschijnt dagelijks wet uitzondering van den Zondag, den Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/rn., franco is f 8.50.
Middelburg 1 Augustus.
VROUWEiN-ARBEID
Het ia naar aanleiding van c-en vóór weinige dagen
in het Handelsblad geplaatst Ingezonden Stuk, dat wij
over de quaestie van den arbeid der vrouwen eenige
korte beschouwingen in het midden wenschen te brengen.
Te Amsterdam bestaat, zooals menigeen zal weten,
eene vereeniging „Arbeid adelt," tot wier lidmaatschap
alleen dames worden toegelaten. Zij stelt zich ten doel
op de meest kiesche en waar het noodig is verborgene
wijze aan vrouwen, die door arbeid in haar levenson
derhoud wenschen te voorzien of daardoor hare midde
len van bestaan willen uitbreidenwerk te verschaffen.
Niet alleen tot handenarbeid bepaalt zich hare taak.
Zij heeft reeds eene jonge dame in de gelegenheid
gesteld haar muzikalen aanleg te ontwikkelen en tracht
voor anderen de plaatsing in verschillende betrekkingen
gemakkelijk te maken. Zij bezorgde blijkens bet ver
schenen verslag barer vierde jaarlijksehe vergadering',
aan 308 dames-werkstersin onderscheidene plaatsen
van ons land, arbeid en dat die arbeid door bevoegde
beoordeelaars gewaardeerd wordt, bewijst het feit dat
eene door de vereeniging op de tentoonstelling te
Weenen ingezondene proeve met een diploma begiftigd
werd.
Intusschen kan de vereeniging niet in zoo ruime mate
werkzaam zijn als zij verlangen zou. Zij telt nog slechts
1512 leden en haar vooruitgang is bijna onmerkbaar.
Ofschoon zij zich niet over tegenwerking beklaagt,
ontbreekt het haar toch aan de noodige ondersteuning,
welke de zaak echter, van welk standpunt men haar
ook bezie, zeker verdienen zou. Hier worden evenmin
aalmoezen gevraagd als aangenomen, en hulpbetoon in
den zin van liefdadigheid is aan den werkkring der
vereeniging vreemd. Zij betaalt de kosten van den
arbeid en vordert wederkeerig betaling voor het voort
gebrachte. „Niets om niets" is hare leuze. En wie
haar streven overbodig mocht achtenzou zich deerlijk
vergissen. „Stel u voor de onbemiddelde vrouw uit de
fatsoenlijke klasse, gezind en genoopt, om hulpmidde
len in handenarbeid te vinden. Plaats haar onverzeld
en onbeschermd op de arbeidsmarkt. Laat haar aan
allerlei mededinging, dikwerf zeer onkiesche, zijn bloot
gesteld. Tien tegen een, zal zij in die worsteling be
zwijken. Openlijke aanbieding van arbeid is voor velen
reeds een onoverkomelijk struikelblok. Zij dit een
vooroordeel van stand, kring, omgeving, ook met
vooroordeclen heeft men te rekenen. Zijdelingsche tus-
schenkomst derhalve zal moeten ingeroepen worden,
waar de nood dringt. Wie echter waarborgt, dat men
steeds slagen zal in de dikwerf moeielijke keuze van
hoogst teederen aard? Wie verzekert, dat arbeidge-
vers in hunne prijsbepaling nooit misbruik zullen
maken van eene schier weerlooze positie?"
Wij zullen hiermede onze aanhaling uit het opstel
van den ongenoemden schrijver of schrijfster in het
Handelsblad staken. Wij nemen gaarne de verzeke
ring aan dat het op de algemeene vergadering der
vereeniging „Arbeid adelt" zoo ordelijk en zoo goed
mogelijk is toegegaandat daarbij noodelooze breed
sprakigheid vermeden is en dat de vereeniging noch
in krachtsinspanning noch in ernstigen wil behoeft
achter te staan bij eenige andere, door mannen geleid
en gesteund. Wat meer iswij zouden daar nooit aan
getwijfeld hebben. Voor ons behoort de twijfel of eene
vrouw wel even goed als een man in staat zou wezen
om eene goede zaak op verstandige wijze tot een goed
einde te brengentot een reeds bijna vergeten tijdperk
van den strijd over de rechten der vrouwen en de
„emancipatie." Wij hebben de bewering dat eene
vrouw een soort van lager geplaatst wezen zou zijn,
begaafd met minder verstandelijke hoedanigheden
(minder hersen-hoeveellieid hebben zelfs sommigen be
weerd!) dan de man, reeds sedert lang geborgen op
dezelfde rommelkamer van verroeste en onhoudbare
argumenteu, waar ook die andere bewering rust dat
eene vrouw noodig zou hebben zich te „emancipeeren",
allerlei onvrouwelijke eigenschappen, onvrouwelijke
pedanterie en onvrouwelijke ongegeneerdheid aan te
nemen, teneinde de plaats te verkrijgen waarop zij in
onze maatschappij recht heeft.
De quaestie van vrouwen-arbeid is naar onze wijze
van zien voornamelijk eene van éconoraischen aard.
Mevrouw Elise van Calear heeft in haar met goud be
kroond geschrift „De dubbele roeping der vrouw" reeds
aangetoond hoeveel arbeid er nog voor vrouwen te
verrichten isafgescheiden zelfs van zoo menigen welke
thans door mannen uitgevoerd wordt, doch beter aan
vrouwenhanden ware toevertrouwd. Van den anderen
kant is het eene waarheid dat een aantal vrouwen
zij o. a. die niet in het huwelijk kunnen of willen
treden of in weduwenstaat verlceeren recht hebben
op een billijk aandeel in den algemecnen voorraad van
loongevenden arbeid. En eindelijk mag wel zonder veel
vrees voor tegenspraak de stelling geuit worden dat de
hulp van zooveel duizende vrouwen die thans haar tijd
verbeuzelen met liet verknoeien van muziekstukjes op
de piano, of het borduren van onmogelijke bouquetten
op door ondoelmatigheid schitterende handwerkjes, van
onschatbare waarde zon kunnen wezen bij de groote
taak van ontwikkeling en volmaking onzer maatschappij,
welke ons allenmannen en vrouwen zonder onderscheid,
op de schouders gelegd is.
Wie deze overtuiging met ons deelt zal toegeven dat
in de eerste plaats het vooroordeel uit den weg ge
ruimd moet worden alsof het verrichten van een bezol
digden arbeid voor eene vrouw eene soort van vernedering
is. „Wij kunnen haar niet meer zien, zij heeft eene
betrekking gezocht", dit, schrijft mevrouw van Calcar,
is de dagelijks gehoord wordende uitdrukking van da
mes ten opzichte eener vroegere vriendin die les geeft
of iets dergelijks doet om den kost te verdienen. Wij
zouden willen dat het juist andersom ware en dat men
vau eene vrouwdie geen geregelde bezigheid had, met
dezelfde minachting sprak, als die een werkzaam man
koestert tegenover een maunelijken leeglooper. Voor
het oogenblik wenschen wij echter alleen te wijzen op
de noodzakelijkheid om pogingen als die der Amster-
damsclie vereeniging „Arbeid adelt11 te ondersteunen.
Kan het vooreerst nog niet zijn als iets dat van zelf
spreektwanneer eene vrouw werkzaam is zoo goed
als een mannaar de mate barer lichamelijke krachten
en barer verstandelijke vermogens, laat het dan ten
minste niet langer eene schandeeen onmogelijkheid
bijna wezen voor haar die zulks verlangen, zich aan
een eerlijken arbeid te wijden. Zijn wij eenmaal zóo
ver dan zal het overige misschien van zelf volgen. Ar
beid is aanstekelijk, zoo goed als ledigheid. Is men
eens gewend aan het denkbeeld dat eene vrouw nog
iets anders doen kan dan in elegante en vlekkelooze
ledigheid te prijken als de „schoonste bloem der schep
ping", misschien zal er dan nog eens een tijd komen
dat een jonge dame van „duizend weken" even verle
gen zal wezen om te bekennen dat zij niets uitvoert,
als een jong raensch het thans iswanneer hij, na de
hoogere burgerschool of de academie sinds eenigen tijd
achter den rug te hebbener voor uit moet komen dat
hij nog altijd „renteniert."
Naar Het Vaderland verneemt, kunnen de besluiten
houdende benoeming van het nieuwe ministerie aan
staanden Maandag of Dinsdag uit Montreux te 's Gra-
venhage worden tegemoet gezien.
Het heden uitgegeven Provinciaal blad van Zeeland
n° 78 bevat een besluit van gedeputeerde staten dezer
provincie tot vernietiging der besluiten van de verga
dering van ingelanden van den Feraandus-polderge
houden den 15en Juni jl. In die vergadering is na
voorafgaande mededeeling van het besluit van gedepu
teerde staten van 7 Januari jl.waarbij het aantal
hectarenbedoeld in art. 42 van het Algemeen regle
ment voor de polders of waterschappen, voor den ge
noemden polder is bepaald op zes door den voor
zitter te kennen gegevendat hijals stembevoegden,
ter vergadering had opgeroepen de eigenaren van acht
en meer hectaren kadastraalaangezien hij zich niet
bevoegd achtteomvolgens hiervoren gemeld besluit
van gedeputeerde staten, de grondbezitters van zes
hectaren en meer op te roepen, als behoorende de be
slissing hierover tot de bevoegdheid van de vergadering
van ingelanden. De vergadering heeft daarop de voor
schreven handeling van den voorzitter goedgekeurd,
en zoowel vóór als na de mededeeling verschillende
besluiten genomen.
Gedeputeerde staten hebben nu die besluiten vernie
tigd en bepaald dat door den dijkgraaf ot die hem
volgens art. 51 van het Algemeen reglement vervangt,
zoodra mogelijk eene vergadering van ingelanden zal
worden belegd, waartoe al de stembevoegden worden
opgeroepen ter behandeling der zaken welke in de
vergadering van 15 Juni aan de orde waren en waar
omtrent alsnu opnieuw eene beslissing moet worden
genomente wetenhet vaststellen der begrooting van
inkomsten en uitgaven, het onderzoeken èn vaststellen
der rekening en verantwoording, het benoemen van
een dijkgraaf en wat verder in genoemde vergadering
is afgedaan en tot hare bevoegdheid behoort.
De overwegingen die gedeputeerde staten tot hun
besluit hebben geleid zijn de volgendedat het aantal
hectaren voor de stembevoegdheidmet inachtneming
van art. 42 van het Algemeen reglement voor de pol
ders of waterschappennaar behooren was vastgesteld
dat de dijkgraaf, volgens art. 58 j°. art. 41 van dat regle
ment verplicht was ai de stembevoegdennaar den maat
staf van het getal hectarenaldus door gedeputeerde
staten bepaaldter vergadering op te roepen en zijn
verzuim, in dit opzicht, niet kon worden goedgekeurd
door de vergadering van ingelanden, omdat deze de
bevoegdheid mist omtrent het stemrecht en de samen
stelling barer vergadering iets te verordenen; dat vol
doende wordt bevestigd, dat niet al de ingelandendie,
volgens liet hiervoren gemelde besluit van gedeputeerde
statenstembevoegd zijntot de vergadering van
15 Juni jl. zijn opgeroepen; dat de vergadering van
ingelanden op den 15;n Juni jl. derhalve niet naar be
hooren en overeenkomstig de voorschriften was samen
gesteld, en hare besluiten mitsdien niet mogen geacht
worden geldig te zijn.
Wij Yinden in het te Goes verschijnende volksblad
„de Coöperatie" eene aanbeveling van een gedicht van
den heer H. Rommerts, getiteld: Liefde en trouw, een
tafereel uit den jongsten Fransch-Duitschen oorlog. De
opbrengst van dit door een werkman geschreven ge
dicht moet strekken tot ondersteuning van twee werk
mansgezinnen eene weduwe met acht kinderenen een
blind werkman.
Ter wille van het goede doel nemen wij gaarne de
aanbeveling over. Het boekje kost twintig cent.
De Zierikzeesche Nieuwsbode dringt andermaal aan
op de gemeenschappelijke wering der Belgische centen,
door wier verspreiding de speculanten eene ongeoor
loofde winst van zes ten honderd behalen, en met welke
vooral onze zuidelijke provinciën zoodanig overstroomd
zijn, dat men onder de tien centen er zeker zes van
Belgische afkomst vindt. Alleen door eendrachtelijk
de aanneming te weigeren kan men de vreemde indrin
gers weren, hetgeen wel in den aanvang eenig onge
rief veroorzaken kanmaar toch niet meer dan billijk
is. „Wie helpt daartoe een handje?" vraagt het
Zierikzeesehe blad.
De gemeenterekening van Zierikzee over 1873 toont
aan een totale ontvang van f 113,270.68 en een totale
uitgaaf van f 97,938.23, en heeft mitsdien een batig
slot van f 15,332.45. Als voornaamste posten van ont
vang komen daarop voorOpcenten grond- en personeele
belasting f 10,265.89, rente van inschryving op het
grootboek f 14,682.91, hoofdelijke omslag 18,264.32^,
schoolgelden f 66,81.77^4/5 opbrengst personeele be
lasting f 18,723,64J., subsidie van het rijk voor de hoo
gere burgerschool f 7000, verkoop zelkascb f 12,433.20.