Bijvoegsel van de Middel!)nrgsche courant van Donderdag 23 Juli 1874.
gen tnsschen polders en waterschappen alsna de goed
keuring behoeven van gedeputeerde staten, heeft men
niet gelijk voorstel gedaan terzelfder zake tnsschen
polders en waterschappen ter eene en corporatiön of
bijzondere personen ter andere zijde?
Dat lid acht zoodanige bepaling wenschelijkmet
welk gevoelen elf leden dier afdeeling zich vereenigen.
Een harer leden inlimchen wenscht de geheele be
paling te doen vervallen, een gevoelen nochtans, dat
door niemand werd gedeeld.
De alinea's b en c van dit artikel vonden bij een
ander lid van deze zelfdeafdeeling ernstige bestrijding.
Het meende dat, bijaldien men op denzelfdea weg
blijft voortgaan met de rechten bij art. 54 aan inge
landen toegekend, te bekorten en te beteugelen deze
alras alle mogelijke vrijheid, die zij thans nog genieten,
zullen verloren hebben en zich zullen zien teruggebracht
tot vroegere toestanden, waarvan de terugkeer niet
wenscheüjk worde geacht, want al gelooft cn vertrouwt
ook dat lid al volkomen, dat gedeputeerde staten geen
misbruik zullen maken van de hun verleende macht,
hieruit zullen velo bezwaren vcor de ingelanden voort
vloeien, inzonderheid en onder meerder in zake geld-
leeningen. Slechts twéé leden dier afdeeling dselen
deze geopperde bezwaren.
Eindelijk vindt eene afdeeling bezwaar om toe
te geven san den wentch van 'sïïeer Arendskerke
cm den termijn van 14 dagen bij alinea 2 van art. 123
gesteld, te verlengen tot eene maand. Zij vreest hier
uit te zien geboren worden eer.e vermeerderde vertra
ging in den gang van zaken.
Eenige leden intusscben van die afdeelicg achten
bet wenschelijk, dat middelen konden gevonden wor
den, waardoor de dagteeken-ng van den hier bedoel
den ontvang kon worden geconstateerd. Ook in eene
andere afdeeling vend het ten deze door jhr.. de Jonge
voorgestelde by hare leden geen bijval. Eene derde
afdeeling veroorlooft zich ten slotte de opmerking
te richten tot heeren gedeputeerde staten, dat achter
het woerd „v?aterschap" vooïkomende in den laat-
sten regel van art. 41, een commateeken behoort te
staan, en dat de wcorden „zich" in den laatsten regel
van artikel 60, en „op" sub litt. b en c van artikel 121
voorkomende, behooren to vervallen.
Aldus vssrgesteld bij de commissie van rapporteurs
te Middelburg dsn 10 Juli 1874.
SNIJDER.
H. J. VAN ECK.
W. C. DE SMIDT.