Bijvoegsel van (le Middolburgsche courant van Maandag 20 Juli 1874. de in eiken polder bestaande waterleidingenbestemd tot afvoer van het polderwater, en de daarin gelegen heulen of duikers en de heul of duiker, waardoor elke polder in den aangrenzenden uitwatert. Spreker heeft zich afgevraagd: hoe zullen die negen verschillende soorten van ingelanden vergaderen? want naar hij gehoord heeft, schijnen die polders geen afzonderlijke polderbesturen te hebben. Hoe kooien ze alle negen afzonderlijk bij elkander? Hoe wórden ze opgeroepen? Door wien worden ze geleid? Wie houdt de notuleD? Hij gelooft dat op deze vragen geen antwcord is te geven, eu zijns inziens volgt hier uit, dat die polders geen zelfstandig bestaan als wa terschap hebben,, want dan zouden zij ook ieder een afzonderlijk bestuur moeten bezitten. Zoolang op de gestelde vragen geen voldoend antwoord kan gegeven worden, persisteert hij bij zijn gevoelen, dat die pol ders geen zelfstandig beslaan hebben en niet vallen in art. 34 van het algemeen reglement. Het tweede voor dit bijzonder reglement aange voerde motief is: het denkbeeld dat men den bestaan- den feitelijken toestand moet eerbiedigen. Hij heeft hiertegen éen argument, dat zijns inziens alles afdoet. Is het waar dat de feitelijko toestand moet geërbie- digd wordendan houdt alle wetgeving op. Hij vraagt iedereen, of er ooit eene wet gemaakt wordt, welke ook, waarbij de feitelijke toestand niet veranderd wordt? Iedere wet wijzigt bestaande toestanden, gezwegen zelfs van belastingwetten. Als de wetgever dat begrip van eerbiediging van feitelijk bestaande toestanden huldigen moest, dan zou alle wetgeving ten eenemale onmogelijk zijn. Wellicht is men bevreesd dat men, den feitelijken toestand rakende, aan dezen of genen toestand, aan dit of dat belang geweld zal plegen. Maar hebben de staten van Zeeland dan geweld gepleegd, toen zij in 1763 verandering brachten in den aanslag der schotplichtig- heid tot subsidie van de calamiteuze polders? Hebben zij dat gedaan in 1791, toen zij het reglement op de dijkagiën vaststelden? Hebben de staten van Noord- Holland geweld gepleegd, toen zij bij de vaststelling van een nieuw reglement voor Zeeburg en Diemersdijk het onderscheid tusschen dijk- en waalplichtige landen ophieven en alle binnen de grens van het waterschap gelegen landen gelijkelijk schuldplichtig verklaarden? Hebben de staten van Noord Brabant geweld gepleegd toen zij in 1846 bij de vaststelling van hun eerste algemeen reglement bepaalden dat de kosten van on derhoud van waterwerken door de polders en landerijen, ook buiteu dezelve gelegeu en die daarbij belang hebbenzouden worden gedragenwaarvan de repar titie aan gedeputeerde staten werd opgedragen Heb ben de staten van Gelderland geweld gepleegd, toen zij in hun reglement op het beheer der rivierpolders alle vrijdommen en oude verdeelingeu van eigenlijke polderlastenmet dat reglement in strijd, voor goed afschaften? Spreker gelooft dit niet. Ze mogen misschien geweld gepleegd hebben, maar dan was dat geweld in een goeden zin, en zeker is het, dat de staten van Zeeland er nooit tegen opgezien hebben te regelen en een bestaanden toestand te veranderen zoodanig als zij in het provinciaal belang vermeenden te behooren. Spreker kan zich op grood van al het aangevoerde niet met deze bijzondere reglementen vereenigen ea zal daartegen stemmen. Hij voegt hier ten slotte nog de opmerking bijdat hij niet in bijzonderheden zal af dalen, maar dat hij zich volstrekt niet vereeriigen kan met reglementen als deze, waarin het meest uitgezochte particularisme ten troon verheven wordt; hij is niet gezind mede te werken tot het bestendigen van een toestand sedert drie eeuwen van lieverlede Provinciale staten. Zomervergadering 1874. ontstaan en aan dat procesverbaal van bestendiging den naam te geven van „bijzonder reglement". De heer JPomjpe van MeerdervoorÉ wenscht, naar aanleiding van eene door hem in de afdeeling, waarin hij zitting had, geuite meening, die ook in het algemeen verslag is opgenomen, met een enkel woord te zeggen waarom hij niet kan medegaan met het door den heer Fokker aangevoerde. Volgens dat geachte lid van ge deputeerde staten zijn er twee gronden waarom dit bij zonder reglement gesteund wordt. De eene ligt in art. 34 van het algemeen reglement; de tweede in het begrip van eerbiediging van bestaande toestauden. De heer Fokker meent dat bij zoodanige eerbiediging alle wetgeving ophoudt. Dit is, zegt spreker, ten deele waar; wan neer men het zoo, zonder meer, stelt. Maar er is bij dezen grondslag eene toevoeging gevoegd, die meu niet mag voorbij zien, namelijk eerbiediging van den bestaanden toestand „die niet in strijd is met het alge meen belang." Zoolang men door een bestaanden toestand geen schade lijdt bestaat er geen noodzake lijkheid tot verandering en is die ook niet gewenscht. Misschien kan het ter bekorting dienen, meent spreker, als hij als voorbeeld de aandacht vestigt op een ander reglementdat voor het waterschap St. Maar tensdijk, waartoe ook een deel van den polder Pluim- pot behoort, doch de overige deelen bij andere pol ders, welke verschillende deelen ook verschillende lasten opbrengen. Ware du bij eene oorspronkelijke regeling de bijeenvoeging dier verschillende deeien wellicht wenschelijkbij de regeling die men thans heeft, hebben de eigenareu dier verschillende deelen verkregen rechtenen moet nu de wetgever ingrijpen in den bestaanden toestand, die geen schade doet, en die verkregen rechten op eenmaal vernietigen Hij gelooft- dit niet. Wat overigens het nu in behandeling zijnde regle ment voor Oud-Vossemeer betreft, heeft de heer Fok ker eene opmerking gemaakt, die spreker, hij moet dit erkennen, tot dusver niet bekend was, namelijk dat de verschillende polders van het waterschap geen afzonderlijke besturen hebben. Hij meende dat de vergaderingen van ingelanden op wettige wijze zouden gehouden worden met medewerking van zelfstandige besturen. Hij hoopt dat hij omtrent dit punt nader zal worden ingelicht, want mocht dit niet het geval zijn, dan zal hij verplicht zijn tegen dit reglement te stemmen. De heer de Casembroot wensch: den heer Pompe van Meerdervoost eenige inlichtingen te ge- veD. Hij heelt het reglement voor Oud-Vossemeer in de hand en zal daarover spreken. De beer Fokker heeft het voorgesteld, alsof de ingelanden van dat waterschap zonder bestuur ziju voor hunne vergade ringen, doch hij zal een voorbeeld aangeven van de wijze waarop bij het beleggen van vergaderingen ge handeld wordt. Als de polder Slabbekoorn, om iets te noemeD, geld noodig heeft voor hei maken van een vooroever of dergelijke, dan worden de ingelanden van Slabbekoorn opgeroepen door den dijkgraaf en gezworens van Oud- Vossemeer, die tevens dijkgraaf en gezworens zijn van de vereenigde polders van het waterschap. Er heeft dan aizoo eene wettige vergadering plaats onder leiding van den dijkgraaf, waarbij de ontvanger-griffier de notulen houdt. Even zoo wordt gehandeld bij h-'t beleggen van vergade ringen waar het de belangen van drie polders geldt, door den dijkgraaf en gezworens van Oud-Vossemeer. Hij erkent dat die toestand zonderling is en voor velen onbegrijpelijk moet zijn, maar hoe is die toe stand ontstaan? Naar zijne meening door achtereenvol gende indijkingen van polders. Hij bepaalt zich hier uitsluitend tot de polders van Oud-Vossemeer. Telken e

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 5