MIDDELBURGSCHE C 0 U R A N T. r 158. Maandag 1874. 6 Jnli. l)ii blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2ec Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m.franco is f 3.*50. Middelburg 4 Juli. KAMEB-OKTBINDINÜ. Wij hebben gisteren met een paar woorden slechts een der slotsommen besproken tot welke het Handels blad bij zijne beschouwing van den tegenwoordigen staatkundigen toestand komt, deze namelijk dat voor de liberale partij vooralsnog geen aanleiding bestaat om van het bestuur des lands afstand te doen. Eene tweede conclusie van het Amsterdamsche blad, reeds in een vroeger hoofdartikel verdedigdis dat over de noodzakelijkheid der aftreding van het ministerie alleen het land zelf, het kiezerslichaam, door middel van ont binding der 2" kamer, uitspraak kan doen. Hetzelfde, zegt het Handelsblad, is in Engeland geschied en eerst daarna heeft het ministerie-Gladstone de teugels van het bewind nedergelegd en aan den heer Disraëli en zijne vrienden overgegeven. Met deze redcneering kunnen wij ons niet vereeni gen. Wij moeten beginnen met de vergelijking tusschen onzen staatkundigen toestand en dien van Engeland te bestrijden. Wat is in Engeland voorgevallen? Het ministerie-Gladstone was in 1868 aan het bestuur ge komen, in het bezit eener vast aaneengesloten meer derheid, welke slechts zelden in zoo grooten getale aan eenig ministerie ten deel viel. Gesteund door deze on wankelbare kracht, slaagde het liberale bewind ex in eenige der voornaamste staatkundige, en maatschappe lijke hervormingen, voor welke het aan het hoofd der natie geroepen werd, tot stand te brengen. De schei ding van kerk en staat in Ierland, waarmede eene eeuwenheugende onrechtvaardigheid in dat gewest op geheven werd, de reorganisatie van het krijgswezen, door welke een einde gemaakt werd aan het aristocra tische stelsel van aankoop der militaire rangen, de verbetering van het kiesstelsel door de invoering van de geheime stemming (de ballot-lillwelke na de uitbrei ding die het kiesrecht onder het ministerie-Disraëli gekre gen had meer dan ooit noodzakelijk geworden was, de afdoening eindelijk der moeilijke en gevaarvolle Alabama- quaestie, waren de voornaamste vruchten dezer geluk kige samenwerking tusschen ministerie en meerderheid. Maar aan het eind van al deze zegepralen bleek het dat de meerderheid haar einde nabij was en dat het land voor iederen openvallenden liberalen zetel in het parlement een conservatief lid in de plaats zond. Talrijk zijn de onderstellingen welke men gewaagd heeft om deze merkwaardige verandering in de openbare meening te verklaren. Ge een zocht het in de onthou dingspolitiekdie het ministerie-Gladstone tegenover het buitenland volgde, de ander beweerde dat. men in Engeland eenvoudig den heer Gladstone moede was geworden en eens een ander gezicht aan de minister tafel wenschte te zien, een derde dat de oorlog met den barbaarschen koning van Ashantee aan het minis terie den doodsteek gegeven had. Ons komt het voor dat de ware verklaring gegeven wordt door lien, die, zonder de bijkomende oorzaken te loochenen, de zaken van een meer algemeen en een ruimer standpunt beschouwen. Het Engelsche volk, zeggen zijis den heer Gladstone dankbaar voor het geen hij gedaan heeftmaar verlangt nu ook een weinig rust. Met een beteren zuiverder kiesstelsel, een volmaakter leger-organisatie en de inleiding eener rechtvaardiger politiek tegenover Ierland, meent de natie met eenige gerustheid de naaste toekomst te gemoet te kunnen gaan en de andere quaestiën, die zich reeds aan den gezichteinder vertoonen, de scheiding van kerk en staat in Engeland zelf, de betere verdeeling van den grond-eigendom de politieke afscheiding van Ierland en andereneen weinig te kunnen laten rusten. In de liberale partij vond men geen genoegzamen waarborg voor die rust. Go communistische beweging in Frank rijk had ook in Engeland haar weeromstuit gehad. Maai de heer Gladstone had, in plaats van eene besliste afwerende houding tegenover de volksleiders aan te nemen, hun de hand toegereikt. Dien weg wilde men, vooreerst althansniet op. Men vreesde dat het den heer Gladstone gaan zou als zoovelen leiders van omwentelin gen, die altijd meenen aan de bewegingen des volks tot zekere hoogte haren loop te kunnen laten en op het beslis send oogenblik, wanneer die bewegingen de grenzen van orde en redelijkheid overschrijden, niet meer bij machte zijn die te breidelen. Men nam daarom zijne toevlucht tot mannen van beslist conservatieve richting, die echter tegelijk verstand genoeg bezaten om te be grijpen dat zij niet aan het bewind kwamen om den tegenovergestelden kant op te gaan van hunne voor gangers maar eenvoudig om den staatkundigen wagen eene wijl te doen standhouden op het punt waar de vorige voerlieden hem gebracht haddentot zoolang de verdere weg een weinig beter verkend zou wezen. In welk opzicht nu is de staatkundige toestand in Nederiand te vergelijken met den beschrevenen in En geland? Het ministerie-van de Putte (om het nu maar te blijven noemen naar den meest bekenden zijner aan voerders) heeft zich niet afgewerkt in het tot stand brengen van groote, noodzakelijke hervormingen; het is integendeel, waar het iets wilde hervormen, steeds gestuit op het gemis van samenwerking in de vertegen woordiging. De veronderstelling dat het ministerie aan de behoudende en bezittende klassen der natie eenige ongerustheid zou inboezemen, op grond van socialisti sche neigingenzou eenvoudig belachelijk zijn. De con servatieve partij in Indië beschouwt tegenwoordig den heer Fransen van de Putte te recht of ten onrechte bijna als een der haren, en in de eerste kamer der staten-generaalhet lichaam der bezitters en behouders bij uitnemendheidvindt het ministerie misschien meer, maar zeker niet minder steun dan in den anderen tak der vertegenwoordiging. Wat dus in Engeland noodzakelijk waszon in Neder land ongerijmd wezen. De heer Gladstone kon tot zijne kiezers zeggen„Gij die mij vóór vijf jaren geplaatst hebt aan het hoofd eener meerderheid, zoo sterk als nog nooit eenig ministerie die bezeten had, gij die mij thans sedert ge ruimen tijd bij iedere gelegenheid door uwe keuzen nieuwe tegenstanders op het lijf jaagt, heslist gij thans voorgoed of ik gaan of langer blijven moet." Maar wat kunnen de heeren Fransen van de Putte of de Vries aan het volk vragen? Of de belas tinghervorming, de verbetering van het krijgswezen, de rechterlijke reorganisatiealles in een woord wat de kamer afgestemd heeft, noodzakelijk is? De vraag ware eene bittere ironie gelijk. Of zal het volk moeten beslissen over het „censuswetje" De heer van Eek heeft er met reden op kunnen wijzen dat het volk zich over de uitbreiding der kiesbevoegdheid, op de wijze zooals die thans aanhangig gemaakt is, hoegenaamd niet interesseert. Voor eene toelating der meest, ont wikkelden zou men misschien de natie belang kunnen inboezemen, daar het vraagstuk, op die wijze gesteld, althans voor hen die zelf eenigszins tot de denkende klasse behooren, begrijpelijk is. Maar voor den sprong in het donkerdie uitgegaan is van de eindelooze reeks onbegrijpelijke cijters in het bijblad zal men vruchte loos trachten de kiezers partij te doen kiezen. De ware kwaal waaraan wij op het oogenblik lijden is politieke onzekerheid en twijfelzucht. Der liberale partijdie door hare getalsterkte nog steeds de regee- ringspartij isontbreekt het aan aanvoerders van ge noegzaam overwicht om iets wezenlijks tot stand te brengen. Met de andere partijende partijen der min derheden, is het niet beter gesteld. Over dien toestand te jammeren en te weeklagen baat niet. Evenmin zal het baten, de tegenwoordige tweede kamer naar huis te zenden en na eenige weken of maanden van ontbindings-agitatie en stilstand in het bestuur, eene andere kamer terug te krijgen, die weder aan dezelfde gebreken zal lijden. Wij moeten daarom roeien met de riemen die wij hebben. De liberale partij moethetzij met liet. tegenwoordige ministeriehetzij met een ander bewind uit haar middentrachten voort te regeeren. Krachtiger dan ooit moet de stem dei- openbare meening zich tot de volksvertegenwoordigers richten met het dringend verzoek te trachten door onderlinge samenwerking, door het opofferen van indi- vidueele meeningen ten opzichte der onderdeelen toch iets tot stand te brengen. Er is werk in overvloed. De wet op het hooger onderwijs, een bijna geheel per soonlijk werkstuk van den heer Geertseina, een niet- politiek ontwerpdat naar het oordeel van vele deskun digen veel goeds bevat, ligt voor behandeling gereed. Nog andere onderwerpen zijn aanhangig en zelfs de afgeloopene zitting, hoe onvruchtbaar ook, heeft het bewijs geleverd, dat men, bij wat goeden wil, toch licht iets goeds kan verrichten. De vestingwet, de veeartsenij kundige wetten en de wet-van Houten, om van de partieele hervormingswetjes in het rechtswezen niet te spreken, zijn kleine stapjes op den goeden weg en beter dan blijvende ministerieele crissendoor kamer ontbindingen afgewisseld. Laat ons trachten op dat pad te blijven. Misschien gelukt het ons dan nog, met wat geduld en volharding te oefeneneenmaal weder op den breeden, koninklijken weg van den wettelijken voor uitgang naar liberale beginselen terug te komen. De heden uitgegeven Provinciale bladen van Zeeland n°' 71 en 72 bevatten twee circulaires, waarop wij meenen de aandacht te moeten vestigen. De eene gaat uit van gedeputeerde statenis gericht aan burgemeester en wethouders der gemeenten en aan de besturen der polders en waterschappen in deze pro vincie, en betreft de beschrijving en regeling van oude gemeente-polder- en waterschaps-archieven welke, niettegenstaande haar groot belang, op vele plaatsen tot. dusver niet behoorlijk heeft plaats gehad. Ten einde die zaak zooveel mogelijk te bevorderen, zou het gedeputeerde staten aangenaam zijn indien de vol gende vragen konden beantwoord worden 1° Is uwe gemeente, polder of waterschap in het bezit van een oud archief, d. i. van bescheiden, welke vóór 1815 dagteekenen? 2° Zoo ja, bestaat daarvan eene min of meer volle dige inventaris of beschrijving? 3° Indien dit het geval niet mocht, zijn, welke be zwaren bestaan er tegen het doen opmaken van zoodanige inventaris? en 4° Is uwe gemeente, uw polder of waterschap niet in het bezit van een oud archief, kan er dan ook wor den nagegaan waar het zich bevindt of is gebleven? Het antwoord op die vragen wordt vóór 1 Septem ber a. ingewacht. De tweede circulaire is door den commissaris des konings aan de gemeentebesturen in deze provincie ge richt en heeft betrekking op de aanwerving van sche pelingen voor de zeemacht. Naar aanleiding eener aanschrijving van den minister van binnenlandsche zaken deelt de commissaris des konings mede, dat de stoom kanon neerboot Ever spoedig kan verwacht wor den, en verzoekt hij de gemeentebesturen den kom- mandant. van dat vaartuigden luitenant ter zee le klasse C. Bijleveld, zooveel mogelijk behulpzaam te zijn en voor te lichten, en bovendien alles te doen wat de aanwerving van jeugdige schepelingen bevordelijk kan zijn. Naar wij vernemen heeft de heer M. Simon Gz., eerst aanwezend ingenieur bij de staatsspoorwegen te Vlis- singen, bedankt voor de iiem aangebodene betrekking van hoofd-ingenieur bij den waterstaat in Zuid-Holland Van zeer geachte zijde wordt ons de volgende mede- deeling ter plaatsing aangeboden In het afgeloopen jaar ontving- Nederland een bezoek van den Franachen hoofdingenieur der bruggen en wegen, den heer Croizette Desnoyers, die de werken wilde bezichtigen, welke in den laatsten tijd hier te lande waren uitgevoerd. Op verzoek van de Fransehe regee ring werd hij door onzen minister van binnenlandsche zaken aan de Nederlandsche ingenieurs aanbevolen als een hoofdambtenaardie in Frankrijk hooge achting genoot, en werd verzocht hem de verlangde inlichtingen te verstrekken. Thans is van de hand van den heer Croizette Desnoyers

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 1