MIDDELBURGSCHE COURANT. r 148. Woensdag: 1874. 24 Jnni. Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2<* Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. 3D© prijs per 3/m., franco is f 3.ÖO. lid (lel burg 23 Juni. Naar aanleiding van het ten vorigen jare genomen besluit door de provinciale staten van Zuid-Holland, houdende instelling van een afzonderlijken provincialen waterstaat, hebben" gedeputeerde staten in alphabetischen vorm opgemaakt de volgende aanbevelingslijst voor drie personen voor de betrekking van hoofdingenieur van den provincialen waterstaat in Zuid-Holland, be staande uit de heeren K. van Rijningenieur der Am- sterdamsche kanaalmaatschappijM. Simon Gzn., eerst aanwezend ingenieur bij den aanleg van staatsspoor wegen te Vlissingen; en J. van der Yegt, ingenieur der 1' klasse van 's rijks waterstaat te Brielle. Wij lezen in „Isis," tijdschrift voor natuurwetenschap In de vergadering van het genootschap ter bevorde ring van natuur-, genees en heelkunde te Amsterdam, gehouden op den 3en Juni jl.werd door professor J. W. Gunning eene mededeeling over de beruchte Middelburgsche worst gedaan. Spreker heeft daarin een ferment gevonden hetwelk amygdaline splitst in suiker, bittere amandelolie en blauwzuur; laatstge noemde stof is bij de door spreker vertoonde proeven duidelijk door den reuk te herkennen, terwijl contröle- proeven met verschillende gezonde voedingsmiddelen geen splitsing van amygdaline aan tóón den. Onze Haagsche correspondent schrijft ons het vol gende. „Alweder verkeeren wij in eene ministerieelc crisis, thans van een zeer eigenaardig karakter. Nog niet wetende wat in den ministerraad van gisteren (Zater dag) besloten iskomt het mij voor dat de keuze tus- schen een collectief ontslag van het ministerie en eene ontbinding der kamer, het algemeen binnen en buiten de vertegenwoordiging gestelde alternatief, in den zin van het eerste behoort uit te vallen. Nu het ministerie zich, niet zeer handig, van den aanvang af zoo met deze census-quaestie vereenzelvigd heeft, mag de af stemming der wet waardoor menigeen verrast is niet alleen den heer Geertsema als een échec worden toegerekend. Wat het ministerie thans doet, moet het collectief doen; noch een beroep op den stand van zaken in Atchin, noch de overweging dat de minister van oorlog de eerste aan dat departement was die iets van de kamer heeft kunnen gedaan krijgennoch het succes dat de heer Gericke (zelfs met zijne paleiswet) bij die zelfde kamer heeft gehad, zijn gewichtig genoeg om het aanblijven van een paar der tegenwoordige minis ters te wettigen. Het geheele ministerie moet weghet moet, serieus ditmaal en zonder voorbehoud of achter gedachte zijn ontslag nemen óf wel de kamer moet ontbonden worden. Het is nu gebleken dat medewer king tusschen deze kamer en dit ministerie ten nutte des lands op geen enkel gebied mogelijk is. Aan de wijsheid der ministers staat het thans te beslissen, 1) Overtuigd, dat de beschouwingen van onzen Haagschen correspondent steeds met belangstelling gelezen worden, hebben wij den bovenstaanden brief niet willen terughouden, ofschoon dc daarin ontwikkelde denkbeelden onze zienswijze niet uitdruk ken. Van eene kamerontbinding verwachten wij ihansmet het oog op de verhouding der staatkundige partijen in ons laud, niets dan toeneming van verwarring. De aftreding van het ministerie achten wij evenmin door de noodzakelijkheid geboden en tevens zeer geschikt om groote stremming in den geregelden gang van 's lands zaken te ver oorzaken. Geen ministerie, van welke kleur of richting ook, biedt ecnig gegrond uitzicht op meerdere overeenstemming en samenwerking met de tweede kamer dan het tegenwoordige, en hoe wenschelijk ook ons eene zuivering van de politieke attuos- pheer toeschijnt, wij gelooven dat die voor het oogenhlilc uoch door kamer-ontbinding, noch door aftreding van het kabinet te verkrijgen is. Bij de geringe politieke heteekenis, die het ccnsus- ontwerp onder de behandeling had behouden en de kennelijke onverschilligheid der natie omtrent zijn lot, had het kabinet, onzes inziens, het meest in 's lands belang gehandeld door de census-quaestie vooreerst ter zijde te leggen en inmiddels de regeling van ecnige onderwerpen van meer practisch belang ter hand te nemen, die dringend voorziening vorderen. DE REDACTIE. hoe men de proeve wagen zal aan welke van de beide partijen de schuld ligt. Is het ministerie innig over tuigd dat zijne voorstellen'' altijd de meest bruikbare zijn geweest en zooveel ïtiogelijlc naderden aan de volmaaktheid aan de eene en aan de practische bereik baarheid aan de andere zijde, dan moet bet den moed hebben de kamer te ontbinden, op wier onwil en geest van indiscipline die goede pogingen schipbreuk leden. Maar wanneer er bij de regeering maar iets aan die overtuiging hapert, dan mag zij het land niet in be roering brengen door een beroep op de kiezersen han delt zij verstandig en vaderlandslievend zoo ze haar ontslag vraagt en den koning met aandrang verzoekt de teugels van het bewind aan andere handen toe te vertrouwen. „Nu komt het mij voor zooals ik reeds meer heb geschreven dat er voor kamerontbinding, noch uit een theoretischnoch uit een practisch oogpunt vol doende reden bestaat. Wat is de quaestie? De regee- ring zegt: de. kiesbevoegdheid moet worden uitgebreid. Het eenige motief is dat de regeering het zegt, want de bladzijden en bladzijden vol cijfers en letters, die ze aan de kamer heeft medegedeeld, bewijzen in rela tieven zin alles wat men er uit wil halen, maar niets stelligs; de cijfers laten met zich sollen zooveel men wil, maar bewijzen op zich zelf niets. Nu zegt de tweede kamer vooral de liberalen die voor ditmaal tegen de regeering hebben gestemd zeggen dat wanneer de behoefte aan uitbreiding van het kiesrecht bestond, zou dè wensch daartoe wel langs andere wegen dan door de gezegden der regeering tot haar komen. Zoolang haar dergelijke blijken niet van de natievan het volk dat thans achter de kiezers staat, gegeven worden, onderneme zij niet eene greep van zooveel gewicht. In dezen stand van zaken zijn de gronden voor een beroep op liét kiezers volk uiterst zwak, gezwegen nog van de vreemde quaestie die aan de kiezers zou worden voorgelegd; de regeering toch zou eigenlijk deze vraag stellen: ik houd u, kiezers, uiet voor gerechtigd om den geest der natie bij de stembus uit te drukken en wil u dat uitsluitende recht van verkiezen ontnemen, maakt gij zelve thans de quaestie uit en beslist of gij goede kie zers zijt, dan wel alleen door de toevoeging van andere elementen dat worden kunt. „Dit alles echter nog daargelatenpleiten ernaar ik meen, zeer afdoende practische bezwaren tegen eene ontbinding der tweede kamer in de tegenwoordige om standigheden. Gaat men daartoe overdan zal men wel niet alleen aan die census-quaestie blijven hangenmaar zich beroepen op de veelvuldige blijken van gemis van samenwerking van de kamer met de regeering. Het votum in de census-quaestie zal niet meer zijn dan de droppel die den emmer doet overloopenmen zaleven als de ultraconservatieven in 1866, aan de natie eene kamer vragen van eene bepaalde richting, met eene bepaalde meerderheideene die zonder volgzaam (in den slechten zin des woords) te zijn, vervuld is van den wensch om welwillende medewerking aan de regeering te verleenen, opdat er goede dingen tot stand komen. En nu kan, naar ik zeggen zou, iedereen op zijne vingers nacijferen, dat zulk een be roep op de kiezers onmogelijk succes hebben kan, dat er bij eene kamerontbinding in de tegenwoordige omstandigheden voor de werkdadige gevolgen van het gemeen overleg tusschen regeering en vertegenwoor diging niet veel kans op winnen zal zijn. Vergun mij dit punt te behandelen in een volgend schrijven, en mij thans nog te bepalen tot een paar opmerkingen. „Het votum over de censuswet schijnt de regeering zeer te hebben verrastzij bleek te hebben gerekend op aanneming, naar ik opmaak uit twee omstandigheden, namelijk dat de minister van binnenlandsche zaken niet in het bezit was van de machtiging tot intrekking van het ontwerp, en dat de regeering intusschen de defini tieve begrooting van marine, op eene bepaalde marine- politiek gebaseerd en allerminst als continuatie van de credietwet voor het tweede halfjaar indiende. Ik meende dat de ministerieele verantwoordelijkheid vorderde dat hij elke machtiging tot indiening van een wetsontwerp ook terstond de formeele machtiging tot intrekking van een zoodanig ontwerp werd verleend, en be grijp niet waarom dit niet geschiedt, vooral niet omdat de laatste tijden nog al eens voorbeelden heb ben gegeven van afstemmingen van beslissende artikels van wetsontwerpen, terwijl de uitlandigheid van den koning eene beslissing der daaruit geboren ministerieele crisis onmogelijk maakte. Mijne tweede opmerking geldt juist deze uitlandigheid van den koning, waarvan thans, evenals in 1873, de inconveniënten weder zullen onder vonden worden. Geen constitutioneel land in Europa, waarin voor dergelijk geval geene voorzieningen wor den gevonden dan Nederland, en toch geen land waar dit geval zich zoo veelvuldig voordoet als in Nederland. De koning is thans op reis, tusschen Ems en Zwitser land; den len Juli moet de begrooting van marine in werking komen. Voor uitstel ontbreekt dus de tijd, en toch kan de regeering met het alternatief van aftre den of ontbinden als een mes in de buik moeilijk eene begrooting laten aannemen, waarbij zulke ingrijpende voorstellen worden gedaan. Ik ben benieuwd naar den afloopmaar nog meer naar de motieven van de regee ring, waarom ze met die ingrijpende voorstellen voor marine thans eerst aankomt. Het is namelijk algemeen hekend dat niet de heer Taalman Kip bij zijne optre ding deze eischen heeft gesteld, maar dat alle minis ters minus die van marine eerst het programma hebben vastgestelddat in de memorie van toelichting voor de definitieve begrooting ontwikkeld staat, en toen eerst zijn gaan zoeken naar een deskundige, gezind om met dat programma voor de kamer te komen." De heeren F. 's Jacobdirecteur-generaalJ. W. Stous Sloot, hoofdingenieur-werktuigkundige, en jonk heer mr. H. M. A. van der Goeschef van dienst en mouvement, allen bij de Maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen te Utrecht, hebben van Z. M. den keizer van Rusland de St. Stanislausorde ontvangen. De uitslag van het Zaterdag afgeloopen examen aan 's rijks veeartsenijschool te Utrecht is geweest, dat van de 10 geëxamineerden 2 niet slaagden, 3 met lof en de overigen als gewoon veearts bevorderd werden. De namen der geslaagden zijn J. N. Ballanché, H. de Jong, B. J. C. Hubenet, A. C. Ittmann, F. G. van Rijssel, A. J. Vlamings, A. van Charldorp en W. M. Mingels. Uit Assen wordt gemelddat het vooruitzicht bestaat van verwezenlijking van het plan tot aanleg van eene spoorweglijn van daar naar Winschoten. Tengevolge van het druk bezoek aan de spaarbank te Rotterdam hebben eenige ingezetenen aldaar zich vereenigd tot eene spaarvereeniging. De leden dezer vereeniging zullen beurtelings MaandagDinsdagDon derdag en Zaterdag 's avonds van 7 tot 9 uren zitting- houden tot het in ontvang nemen van spaarpenningen, die dan kosteloos naaf de spaarbank gebracht zullen worden. De ter aarde bestelling van het stoffelijk over schot van G. H. J. Elliot Boswel had Zaterdag met veel plechtigheid plaats. Aan de groeve op Eik en Duinen, onder Loosdreckt, waren vele belangstellenden tegenwoordig. Onder hen merkte men op den minister, de secretaris-generaal, de hoofdambtenaren en eenige andere ambtenaren van het departement van koloniën, het bestuur en de werkenden leden van het genoot schap Oefening kweekt kennis en de deputaties van de vereenigingen Nieuwland en Vondel. Aan de nagedach tenis van Boswel werd hulde gebracht door de heeren Ising, Vogel, Cf'êmër en van Koetsveld, terwijl dooi de leden der maatschappij Caecilia het uitvaartslied van Lindpaintner werd gezongen. VERBETERING. In het gisteren opgenomen bericht van den uitslag der verkiezing van commissarissen in het polderbestuur van Walcheren is onder hen die in herstemming moe-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 1