MIDDELBURGSCHE
COURANT.
F 142.
Woensdag
1874.
17 Jnni.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering Tan den Zondag, den Paaseh- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
3De prijs per 3/m., franco jb f 3.50.
Middelburg 1(> Juni.
Een bij dö regeering nit Atchin ontvangen telegram
van den luitenant-kolonel Pel, van den 14en dezer,
meidt, dat de vijand den vorigen dag op alle établis
sementen een uitval heeft gedaan.
Na een hevig gevecht was hij met verlies afgetrok
ken, terwijl geen der onzen gewond was.
De gezondheidstoestand is ongunstig, ook onder de
bevolking; er heerscht veel koorts.
liet Utrechtsch dagblad bevat het bericht dat tegen
den 23en Jnni te Vlissingen eene „mailboot" uit Ame
rika verwaeht wordt. Hetzelfde nieuws was ook ons
reeds vóur een paar dagen' ter oore gekomen. Wij
vernemen thans dat het de stoomboot „Scholten", van
de Rotterdamscb-Amerikaansche stoomvaartmaatschappij
is, welke wegens haar grooten diepgang te Vlissingen
verwacht wordt.
Naar uit 's Gravenhage gemeld wordt is Z. M. de
koniüg voornemens op zijne aanstaande buitenlandscfce
reis te Ems een bezoek aaa Z. M. den keizer van
Duitschland te gaan brengen. H. M. de koningin ver
trekt aanstaande Zaterdag per Rijaspoor met gevolg
naar het buitenland.
Tot afgevaardigden op het aanstaand geneeskund;g
congres te "Weenen zijn voor Nederland benoemd de
heeren dr. H. van Capelle, referendaris bij het depar
tement van binnenlandscbe zaken, en H. L. Reeder,
officier van gezondheid le klasse bij de marine.
Naar aanleiding van een door de Fransche regeering
te kennen gegeven verlangen om bekend te worden
gemaakt met de bier te lande bestaande verordeningen
omtrent de spaarbanken, heeft de minister van bui
ten landsche zaken de commissarissen des konings in
do provinciën verzocht hem een exemplaar te doen
toekomen van de reglementen van alle in Nederland
in werking zijnde spaarbanken.
De Staats courant van beden bevat een verslag der
verrichtingen van derijksadvizeurs voor de monumenten
van geschiedenis en kunst aan den minister van bin-
nenlandsche zaken.
De minister van bionenlandsche zaken heeft bepaald,
dat de coir missiënbelast met het afnemen der examens
B en C volgens de artikelen 60 tot 65 van de wet van
2 Mei 1863 (Staatsblad n° 50) tot regeling van het
middelbaar onderwijs, voor bet jaar 1874 zitting zullen
honden te Delft en benoemd:
a tot lid en voorzitter der commissie voor examen
B (artt. 61—65) dr. A. C. Oudemans, tot leden:
dr. G. F. W. BaehrA. J. van Pesehhoogleeraren
aan de polytechnische school te Delft; J. A. Snijders,
G. J. Morre, P. Tetar van Elven, leeraren aan de
polytechnische school te Delft; dr. F. van Calker, leeraar
aan do iijks hoegere burgenchool te Tilburg; J. W. F.
Wellan, ingenieur van den waterstaat te Alkmaar:
H. G. Jansenhoofdingenieur by de directie der marine
te Willemsoord.
b tot lid en voorzitter der commissie voor examen
B (art. 60) en C (artt. 6164): N. T. Michaelis, hoofd
ingenieur, eerstaanwezend ingenienr bij den aanleg van
staatsspoorwegen te Rotterdam; tot leden: dr. G. F. W.
Baehr, F. J. van den Berg, D. Grothe, E. Gagel,
N. H. Henket, hoogleerarea aan de polytechnische
school te Delft; E. Steuerwald, ingenieur van den
waterstaat te Delft; P. Tetar van Elven, leeraar aan
de polytechnische school te Delft; mr. J. T. Buys,
hoogleeraar aan de hoogeschool te Le'den; d*. R. A.
Mees, hoogleeraar aan de hoogeschool te Groningeo;
d*. E. M. von Baumhauer, secretaris van de Holland -
sche maatschappij der wetenschappen te Haarlem;
J. van der Vegt, ingenieur van den waterstaat te
Brielle; S. L. Kempen, ingenieur voor het stoomwezen
te Rotterdam; H. G. Jansen, hoofdingenieur bij de
directie der marine te Willemsoord.
Bij beschikking van den minister van koloniën, van
den 12'-a Jani 1874 is de scheepstimmerman aan de
koninklijke fabriek van stoom- en andere werktuigen
te Amsterdam W. H. Berkheaer, gesteld ter beschik
king van den gouverneur generaal van Nederlandsch-
Indië, om te worden geplaatst bij een der marine-
etablissementen dair te lande als vice commandeur,
tevens ketelscheepmaker voor het vak van scheepsbouw.
Onze Haagsche correspondent schrijft ons het volgende:
„Toen ik u een paar weken geleden schreef dat de
cen8uswet en de zeepaccijnswet nog in deze zitting der
kamer zonden worden afgedaan, werd dit bericht ter
stond tegengesproken en beweerd dat de kamer nog
maar zeer kort zon bijeenblijven en stellig juÏ3t die
twee wetsontwerpen niet zou afdoen. Naar gewoonte
heb ik aan die tegensprekers het woord gelaten en
na is werkelijk besloten in den geest van mijn bericht.
Het schijnt een weinig kleingeestig, maar toch wil ik
die wraak mijner covrespondenteueer hier vermelden,
en wel om de volgende reden. Mijne gewoonte is niet
naar politieke combinatiën en nieuwstijdingen te zoeken
in eigen brein of in de sociëtutsgeaprekkeu; deed ik dit
dan zou alleen mijn combinatie- of noem het voorspel
lingsvermogen de eer hebben van de latere bevestiging
mijaer mededeelingen. Ik ga, dit tot iulichting uwer
lezers, minder piquant en dichterlijk, maar een weinig
meer solied te werk; ik tractit mij namelijk aan goede
bronnen te laven, bij de beste branders licht te zoeken
en, waar het de vaak zoo raadselachtige wenschen dér
tweede kamer meer bepaaldelijk betreft, te raadplegen
met ben, die onze parlementaire Sphinx sedert jaren
van nabij hebben gade ge3lageuen nu en dan zelfs
eens een klein raadseltje van haar hebben kannen op
lossen. Dergelijke wijze van doen mag niet van zooveel
vernnft en vindingrijkheid getuigen als het werk der
imaginative correspondenten in heeft, maar men gaat
daarmede op een vasten grond, en veert zijne lezers
zoo licht niet op een dwaalweg.
„Wanneer ik schreef om propaganda te maken voor
een of ander besluit, namelijk als waarschijnlijk ver
meldde wat mij wensehelijk voorkwam, dan had ik n
stellig ten aanzien van het censuswetje geheel iets anders
geschrevendan had ik stellig bericht dat men eene zaak
van zooveel gewicht als de wijziging van het kiesstelsel
(want daarop komt het voorstel om verandering in het
censuscijfer te brengen toch eigenlijk noder) niet aan
het einde eener zitting met een halt veriaopen kamer
af wilde doen, dat men nu de regeering reeds tot
concessiën had uitgenoodigd op grond van de denk
beelden eener bij eene gedachtenwisseling in de afdee-
lingen gebleken meerderheid, die misschien slechts eene
minderheid van de volle kamer uitmaakt, daar maar
even de helft, althans geen drie vierde, der leden die
gedachtenwisseling in de afdeelingen had bijgewoond.
Ik zon hebben gezegd dat „invloedrijke leden der
kamer" hadden verklaard dat de zaak van den census
moest blijven liggen tot de nieuwe zitting om alsdan
behandeld te worden met het, door de wet voorge
schreven doch nog niet aan de kimmen te bespeuren
wetsontwerp tot herziening van de indeeling der
kiesdistrictenopdat dan in Juni 1875 algemeene
verkiezingen, na ontbinding der kamer, zonden kun
nen gehouden worden met medewerking van de
nieuwe kiezers in de nieuwe districten. Zoo denk
ik althans over het onderwerp, en had de tweede
kamer aldus besloten dat had ze, dankt mij, ver
standiger gehandeld dan ze thans gedaan heeft. De
eenige reden voor het spoedig behandelen van het wetje,
is de overal bestaande ln&t om toch eindelijk dit lastig
ding, waarover iedereen gevaar loopt van te struikelen,
uit den weg te mimen; maar ongeduld en spijt zijn,
evenals do vrees, slechte raadslieden. Wanneer er niet
te twijfelen viel aan de afstemming van het ontwerp
en men wilde aan de verwerping het karakter van een
échec aan de regeering ontnemen, dan heett men met
deze regeling van werkzaamheden goed gehandeld.
De afstemming van een wetsontwerp aan het slot eener
parlementszitting, in eene weinig voltallige kamer, pleegt
minder zwaar geteld te worden dan wanneer zulk een
votum in den aanvang van het zittingsjiar valt. Bij
het algemeen inpakken van koffers en besrudeerea van
reisgidsen en spoorwegkaarten, gaat de indruk van zulk
een votum spoedig verloren, en wanneer de kamer in
September terugkomt krijgt ze weer een troonrede en
eea millioenen-speech om hare aandacht aan te wijden,
zoodat het geleden échec spoedig vergeten wordt.
„Maar beziet men de zaak van de andere zijde, eu
berekent men de mogelijkheid van aanneming van
het eensuswetjo ia de twee kamers, dan kan de
spoedige befcaadeling Diet goedgekeurd worden. Een
politiek man, met wien ik dezer dagen in den boven
vermelden zin sprak, voerde tegen mijue denkbeel
den aan dat daarmede een geheel jaar verloren zon
gaan en niet alleen het restantje van de zitting 1873-74,
maar ook de ge'aeele zitting 1874-75 door de aanstaande
kamerontbinding tot onvruchtbaarheid zou worden ge
doemd. Ik kon deze tegenwerping moeilijk beantwoorden
met de vraag ad hominemof dio zittiog 1874 75 wel
onvruchtbaarder zou kunnen zijn dan da zit ingen
1872 73 en 1873-74; maar antwoordde dat er geen dag
langer verloren zon gaan wanneer men naar mijnen
wensch handelde dau wanneer men het census wetje,
altoos in de onderstelling dat het aangenomen werd,
nu hals over hoofd afdeed. Da nieuwe kiezerslijsten
kunnen onmogelijk tijdig opgemaakt worden om bij
vroegere algemeene verkiezingen dan in den zomer van
1875 dienst te doen. De mutaties in de personesle be
lasting kunnen bij eene opmaking vóór Januari gevolg
hebben, maar die in de grondbelasting kunnen niet
worden geconstateerd vóór half Februarizoo men das
bij wijze van overgangsmaatregel in het ceasns-wetje
schreef dat de nieuwe kiezers tusschentijds, bijv. in
Augustus van dit jaarop de lijsten werden gebracht
cn de verkiezingen vóar half September liet houden,
dan zou er bij de ontbinding gestemd worden door een
onvolledig kiezerspersoneel. "Wanneer men dus toch
tot Januari 1875 wachten moet wil men de verkiezin
gen geregeld doen plaats hebben, dan bestaat ergeene
reden om nu zoo overhaast de censuswet af te doen.
„Ik spreek altijd in de onderstelling dat de census
wet tot stand komt. Zal ze ia de tweed^ kamer aan
genomen wordea? Ik geloof van ja. En door de eeiste?
Ik zou noch voor, noch tegen mijn hand in'tvanr dur
ven steken. Zie eens wat de eerste kamer zeggen kan
zij kan redeneeren evenals het Britsche hoogerhnis in
1867wanneer de tweede kamer meent dat zij niet de
uitdrukking is van den volkswil en bij andere elemen
ten dan de tegenwoordige kiezers steun zoekt dan
mogen wij haar daarin niet tegenwerkenredeneert de
eerste kamer du9, dan neemt ze de wet aan. Maar
wanneer ze zich herinnert dat de kiezers voor de tweede
kamer ook hunne eigen kiezers in den eersten graad
zijn, dan zal zij het wetje ter dege onderzoeken, en
dan is de beslissing hoogst twijfelachtig. Maar ik meen
dat men zich, bij zooveel onzekerheid, en met drie
goede kaDsen tegen eene slechte, niet uitsluitend door
die eene slechte kans mag laten leiden.
„Go hebt in do couranten gelezen dat een aantal
leden der tweede kamer den heer Kappeyae eea diner
hebben gegeven. Ik vraag mij af of dit feestmaal eene
belooning is voor de kalme bonding die de afgevaar
digde uit Haarlem, zeer ten nutte des lands, in den
laatsten tijd in de kamer aanneemt? of is het aan te
merken als eene poging om hem weer wat te doen
opfleuren, om weer eens wat „aardigheden" te verzin
nen omdat het tegenwoordig zoo saai is in de kamer,
die geene wetten en ministers meer afstemt en afmaakt?
In het. laatste geval moet de liberale partij maar wat
geduld hebben en bidden dat de liberalen in het kies
district Amersfoort wianen. Daar is de heer van der
Linden candidaat; wordt die gekozen dan zullen de
goede dagen van 1872 en 1873 wel spoedig terng-
keeren t"