WIDDELBURGSCHE C O U R A N T. 37. Maandag 1874. 13 April, l)it, blad verschijnt dagelijks mot uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen, De prijs per 3/m., franco jjs f 3.£SO. Middelburg 11 ApriL Zijn de berichten omtrent de reis van den keizer van Rusland juist, dan zal Z. M. slechts zeer kort in onze provincio vertoeven. De keizer zou den 12en Mei, des middags te 12 uren, te Utrecht aankomen, zich van daar onmiddellijk naar Amsterdam begeven om onzen koning zijoe gelukwenscheu aan te bieden, daar dejeuoeeren en na een verblijf van vier uren in de hoofdstad, nog dienzelfden dag naar Vliasingen door reizen om zich naar Londen in te schepen. Den 20cn zou de czaar de terugreis aanvaarden en den volgenden dag, weder te Vlissiogen, per spoortrein de reis naar Ems voortzetten. Graat Sievers, raad van legatie van het Russische gezantschap te 's Gravenhage, heeft zich naar Amsterdam begeven tot Let maken van eeuige voorbereidende schikkingen voor het verblijf van zijnen keizer in de hoofdstad. Bij mini8terieele beschikking van 9 dezer is aan m\ G. J. H. Heere, teRaamsdonk, tot wederopzegging vergunning verleend voor een stoomsleepdienst op alle rivieren, stroomen en kanaleD in de proviuciën Noord- Brabant, Gelderland, Zuid-Holland en Zeeland, waar sleepbooteu worden toegelaten. In het bijvoegsel der Staatscourant van heden zijn opgenomen viar staten betreffende de landverhuizing uit Nederland in 1873. Daaruit blijkt dat vertrokken zijn 1293 hoofden van gezinnen en op zich zelf staande personenmet 637 vrouwen1926 kinderen en 11 dienst boden zoodat het totaal 3867 personen bedraagt. Van de hooiden der gezinnen en op zich zelf staande perso nen waren 248 meer of minder in de hoofdelijke omsla gen beschreven. Zeeland levc-rde het grootste contingent landverhui zers, te weten 1138, waaronder 336 hoofden van gezin nen en op zich zelf staande personeo benevenb 197 vrouwen, 601 kinderen en 4 dienstboden, samen alzoo 1138 personen95 van de 336 hoofden van gezinoen waren m de hoofdelijke omslagen beschreven; 16 waren wel gesteld, 249 min gegoed en 71 behoeftig; 322 vertrok ken tot verbetering hunner middelen van bestaan, 1 uit zicht naar verandering en 13 om familiebetrekkingen te volgen. Uit de overige provinciën zijn als laudverhuizers ver trokken uit Noord-Brabant 43Gelderland 438Zuid- Holland 336, Noord-Holland 324, Utrecht 16, Friesland 245, O ver pel 180, Groningen 906, Drenthe 99 en Limburg 142. Een Reuter-telegram van den 10ea April vermeldt dat onderscheidene Atchineesche havens weder door de Nederlanders voor den handel geopend zijn verklaard. ♦Onze Haagsche correspondent schrijft ons het volgende: „Sedert, eenige dagen zit ik te turen op 56 paginas vol cijfers en drie pagiuas tekst, die door den minister van binnenlandsche zaken den 24cn Maart aan de tweede kamer ingezonden zijn en „stukken omtrent den uitslag" fraaie stijl! „van het onderzoek naar de voorge stelde verlaging van den census" heeten. Ik vraag mij on ophoudelijk, met Bulwer, af: what shall we do with it? what shall we do with its' Het is althans een raadsel welk licht de tweede kamer uit die tabellen putten kan, en hoe daaruit bij mogelijkheid kan worden afgeleid of de door de regeering voorgestelde verlaagde ceDSuscijfers werkelijk of niet in overeenstemming zijn met de eischen der plaatselijke gesteldheid in iedere gemeente. Alleen dan toch kan de kamer, die meer licht verlangde, de nog steeds aanhangige voordracht in het licht der grondwet beschouwen en beoordeelen. „"Wij zien nu in die reeksen van roode en zwarte cijler8 hoeveel nieuwe kiezers in enkelein 't wild uit gekipte, gemeenten aangeslagen zouden zijn in de grond belasting, iu het personeel, io het patentrecht, in de plaatselijke directe belastingen, gezamenlijk of afzon derlijk. Verder zijn er dog staten aan de kamer over gelegd, maar men schijnt te meeneu dat die het publiek niet aangaan en heeft ze dus niet gedrukt, aanwij zende welke maatschappelijke betrekkingen de nieuwe kiezers bekleeden, welke bedrijven, beroepen ot ne ringen zij uitoefenen. Het is voor de kamer en voor de regeering te hopen dat deze laatste staten een zee van licht over de quaestie gietfenen baar in staat stellen om de census-vraag in deu lenen ot-anderen zin op te lossen. De staten dio voor het profane gemeen gedrukt zijn geven echter hoegenaamd geen licht; misschien zouden wo veel wijzer zijn geworden indien de minister goedgevonden had te onderzoekenof de liedeü, wien men 't kiesrecht toedacht, lezen en schrijven konden? Of ze plaatsvervangers of nummervcrr/isselaars voor de nationale militie hadden gesteld, ot hunne dienstplichten iu persoon vervuld hadden? Of ze getrouwd zijn en kinderen hebben, petten of mutsen dragen, sigaren of pijpen rooken, zich te buiten gaan aan sterkea drank enz.? Of ze hun geld beleggen in laud, in Nederland- sche integralen, Turken, Spanjaarden of Amerikaansche spoorwegen? Uit de beantwoording van deze vragen zou, dunkt, mij, een statistiek voor den dag kunnen komen die even veel, zoo niet veel meer, inlichtingen gaf over hei zedelijk, maatschappelijk en verstandelijk gehalte der kiezers in den dop als de overgelegde 53 pagina's vol cijfers en drie pagina's tekst, die onze regeering den 24cn Maart onder die cacografischo be naming aan onze tweede kamer inzond. „Uit de drie paginas fekst blijkt ten overvloede dat de minister Geertsema zelf iven min weet wat de kamer eigenlijk aan die opgaven beeft. Hij stelt zich, moge lijk zeer verstandig maar dan toch niet heel erg con stitutioneel, eigenlijk buiten de zaak. De gedachten- gang van die drie pagin»3 tekst is ongeveer de volgende de kamer heeft een onderzoek verlangd naar de werking der voorgestelde censusverlaging. De kamer heeft het maar te zeggen; wil zij onderzoek, ik zal onderzoek instellen. Maar wat moet ik onderzoeken? Ik heb mij zei ven (ik ais lid der regeeriug, iu overleg metuiijue ambtgenooten) bij de indiening van bet bekende wets ontwerp afgevraagd, of er gevaar bij was, en toen ik oordeelde dat er geen gevaar bij was heb ik de voordracht volkomen gemotiveerd gevondenik heb dus geen onderzoek noodig, en weet ook niet wat ik onderzoeken moet; wist ik dat, ik had zeker wei vooraf onderzocht en aan de tweede kamer iets meer tot aanprijzing van mijn voorstel weten te zeggen dan neem 'tmaar aan, er is geen gevaar bij! Ik heb me daarom gewend tot de commissarissen des konings en hun gevraagd wat ze wel dachten dat ik zou kuüuen onderzoeken; die heeren hebben mij hunne gedachten medegedeeld en volgens deze adviezen heb ik onder zocht. Nu kunt ge tevreden zijn en de wet aannemen. Ich haV das Meinige gethan(hun Sie das Ihrige! „Want eigenlijk gezegd zijn we, na de 56 paginas vol cijfers en drie paginas tekst, die „stukkenomtrent den uitslag van het onderzoek" heeten,te hebben bekeken en bepeinsdtoch geen schrede verder dan bij de eerste lezing van het ingrijpende wetsontwerp met de magere toelichting. Het eeuige argument voor dat voorstel is en blijft: er is geen gevaar bij. Maar hoe dit argument in de lucht hangt zal iedereen zien; deregee- ring kan omtrent de al of niet aanwezigheid van dat gevaar evenmin iets zeggen als gij of ik. Een voor beeld: wanneer bij de behandeling van het wetsont werp iu de tweede kamer de een ot andere demagoog rood, groen, zwart of anders gekleurd, hij heete van Houten, Kuyper of Haffmans of, bij behoore tot de cam- eleontische volgelingendie den mantel van den heer Heemskerk Az. ouder elkander hebben verdeeld, [het was geen mantel uit éenstuk, dat politieke opperkleed van den voormaligen afgevaardigde uit Amsterdam en Gorinchemen het kan das langs de naden afgescheurd worden zonder schending, om er aan velen een lapje van te geven]Wanneer bij de discussie over het wetsontwerp eenvoudig wordt voorgesteld den uniform- census van ƒ20 terstond in alle gemeenten des lands in te voeren, en men zegt tot aanprijzing van dit voorstel ook eenvoudig- neemt het maar aan, er is geen gevaar bij wat dan? Zal de regeering dat voorstel dan overnemeneuzoo neen welke argumenten zal ze er tegen aanvoeren? Het „er is geen gevaar" van den kamerdemagoog zou even veel of weinig grond hebben als bet „er is geen gevaar" van de regeeriug; beiden berusten op hetzelfde niets, en het gaat toch niet aan dat eene regeering, die op haar woord geloofd wil wordeD, die door eene bloote asser- tie de kamer tot een zeer ingrijpenden wetgevenden maatregel wil overredendiezelfde pretentie van een ander bestrijdt. Of zal de regeering in zoodanig ge val voor den dag komen met de eigenlijke gronden waai op dit „geen gevaar" rust, gronden die in de memorie van toelichting tot het reeds aan de kinder schoenen ontwassen wetsontwerp vergeefs worden ge zocht? Maar wanneer ze die gronden bezit, had ze die wel medegedeeldhetzij vroegerhetzij thansiu plaats van de 56 paginas vol cijfers en de drio paginas tukst, die de „stukken om tien t den uitslag van het onderzoek" behelzen. „Op twee vragen mosten er dunkt mijantwoorden worden gezochtzoo menop den grondslag der grond wet, eene ingrijpende verlaging van den census wil tot stand brengen: 1° zullen de tegenwoordige kiezers voor den gemeenteraadkiezers voor boogere collegiën wordende, voor die collegiën even goede keuzen doen als thans voor de gemeen teraden (gezwegen nog van het feit dat deze keuzen hier en daarzelfs in plaatsen met hoogeu censtis, somwijlen veel te wenschen overlaten); 2° zullen de tegenwoordige met-kiezers, tot kiezers voor den gemeenteraad bevorderd, even goede keuzen doen? Is het antwoord op deze vragen onder cijfers te brengen en af te drukken op tabellen met rooden en zwarten inkt? Stellig niet. Het kan niet gegeven worden door den minister met al zijne bureauambtenaren, niet door de elf commissarissen des kouings, niet door de elf collegiën van gedeputeerde staten; dit antwoord kan alleen blijken uit een nauwkeurig onderzoek, gemeente voor gemeente ingesteld door met de plaats ea de bewoners bekende personendoor plaatselijke zetters voor de politieke rechten (zooals men zetters voor de financieele verplichtingen heeft). Zoodanig onderzoek rooft veel tijds en moeite; het neemt tal van personen in beslag en levert stapels „stukken omtrent den uitslag". Het is te begrijpen dat de bureau craat tegen al dien omhaal opziet en zich liever met het „geen gevaar" van de zaak afmaakt. Maar mij dunkt, eene zoo ernstige zaak mag toch ook niet zon der „ernstige voorbereiding", gelijk do heer Heems kerk in 1867 (niet in 1869) zeide, in de kamer worden gebracht; ziet men tegen deu omslag en omhaal op, dan doet men beter haar geheel te laten rusten. „Ik ben nog niet uitgepraat over die nieuw opge komen censnsquaestievervolg later!" Te Rijsoord werd den 8ea dezer eene vergadering van de kiesvereeniging Vrijheid en orde gehoudeD, waarin met aigemeene stemmen besloten werd een adres van iustemming aan den hoogleer aar Vissering te zen den. Verschillende wetsontwerpenwelke in den laatsten tijd aan de orde geweest zijn, werden besproken. De beer J. P. Bredius, lid der tweede kamer voor het kiesdistrict Dordrecht, woonde de vergadering bij en gaf uitvoerig antwoord en toelichting op de vragen der leden. De minister van finauciën brengt in de Staatscourant van beden ter kennis van belanghebbenden, dat op het rijkstelegraafkantoor te Amsterdam behoefte bestaat aan adsistenteu. Zij, die voor die betrekking in aan merking wenschen te komen, moeten daarvan doen blijken door iüzending, vóór den lett Mei a., aan het departement van tiüanciën van een eigenhandig op zegel geschreven adres, met nauwkeurige opgaaf van naamvoornamen en woonplaats. Omtrent de vereischten ten aanzien van leeftijd en bekwaamheden en de bewijsstukken die nevena het adres van aanmelding moeten worden overgelegd, is nlichting te bekomen bij de atdeeling telegraphie van

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 1