MIDDELBURGSCflE COURANT. F 86. Zaterdag 1874. li April Rit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2^ Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m.., vranco is 3.50. Middelburg 10 April. ATOHIN. II. „Zelfbeperkingschreven wij in ons nummer van 20 Maart, is eene deugdwelke voor eene koloniale mogendheid dikwijls gemakkelijker aan te prijzen dan te betrachten is." De loop, dien onze oorlog met Atchin genomen heeft, bevestigt do waarheid dezer stelling. Door de Nederlandscho gevolmachtigden voor het sluiten van het Londensche tractaat van 1824 werd, in antwoord op eene door de Britsche regeering uitge drukte verwachting, verzekerd dat „bet Nederlandsehe gouvernement zoo spoedig mogelijk de betrekkingen met Atchin op geregelden voet zou brengen op zooda nige wijze dat het Atchineesche rijk, zonder zijne onafhankelijkheid in eenig opzicht te verliezen, voor handel en scheepvaart die mate van blgvende veiligheid zou opleverenwelke daarin niet anders ver kregen scheen te kunnen worden dan door het aanwenden van een gematigden Euro- peeschen invloed." Het verkrijgen van dien invloed is, van het begin af, het doel geweest waarnaar onze regeeriog gestreefd heeft. Hoe dien echter te verkrijgen, indien men vast moeEt houden aan de verplichting om de onafhanke lijkheid van bet Atchineesche rijk te eerbiedigen? Van zedelijken invloed was bij een slaat als Atchin geen sprake. Zelf veeltijds onmachtig tegenover zijne tal rijke vasallen, beschouwde de sultan bet Nederlandsch gezag bovendien als zijn natuurlijken vijand. Dat gezag was bet, dat hem de suprematie over de andere staten in bet Noordelijk deel van Sumatra betwistte. Naar mate onze heerschappij zich uitbreidde, eerst over Troemoenlater over Singke), vervolgens over Siak en de tot op en over de grenzen van Atchin zich uitstrek kende onderhoorigheden van het Siaksche rijk, zonk de glorie van hem, die zich als de machtigste onder de kleine souvereinen van Sumatra beschouwde en door onderhandelingen met Enropeesche rijkeD, met Frankrijk, met Engeland, met den sultan van Turkije, vruchteloos trachtte zich op andere wijze voor de ver loren gaande grootheid schadeloos te stellen. Het tractaat van 1871 maakte ons vrij van de ver plichtingen die ons tegenover Engeland bonden. Van dat oogenblik af heeft de regeering de mogelijkheid voor zien van met Atchin in oorlog te moeten geraken. Indien zij daarin gefaald had, zoo ware zij met onver klaarbare blindheid geslagen geweest en in dien zin kan men naar waarheid zeggen dat het Sumatra-trac- taat, hetwelk Engeland den oorlog met de wilde stammen op de Goudkust op den hals baalde, ons zeiven den krijg met den vorst van Atchin bezorgd beeft. Het is echter ODjuist te beweren dat de ver nietiging der onafhankelijkheid van Atchin van den aanvang af onze bedoeling geweest is. Men was integen deel beangst voor de moeilijkheden waarin men zich ging steken en men zag tegen de noodzakelijkheid van inlijving op als tegen een der kwade kansen van den oorlog. Den 24cn April 1872, eeu jaar vójr de eerste expeditie, schreef de minister van koloniën aan den gouverneur-generaal, dat onze regeering nu, evenmin als vroeger, agressie beoogde, dat wij gaarne in goede verstandhoudiug met Atchin wilden blijven en dat, indien dit rijk onze ernstige bedoelingen goed begreep, het ook moest inzien dat de voorspoed en de integri teit van Atchin bevorderd zouden wordenindien het zich niet langer verzette tegen den wensch van som mige staten naar vjede en bescherming en de waar borgen daarvoor wilde zoeken in eene goed geregelde verhouding tot het Nederlandsehe gouvernement. Is in deze vertrouwelijke gedachteuwisseling van den minister met zijn hoogeten ambtenaar, niet als het ware tusscheo de regels te lezen de gedachte: Wij bemoeiden er ons liever niet mede; konden wij door eene eervolle schikking met fatsoen van de zaak afko men, wij zouden gretig de gelegenheid aangrijpen? Ds keus was ons echter niet gelaten. De geweldenarijen der Atchineezen tegenover de scheepvaart van vreemde natiën, het eene oogenblik tegen Amerikanen, straks weder tegen Engelschen, de steeds luider klinkende jammerklachten der pers in de aangrenzende Britsche bezittingen, dat alles stelde er oos ieder oogenblik aan bloot op Sumatra een vreemden Europeescheu invloed te zien doordringen. En ge'ijk de miuistcr van koloniën nog bij gelegenheid vau de discussiën over de laatste begrooting zei de, de verantwoordelijkheid der regeer iag zou vrij wat zwaarder geweest ziju, indien zij zich op Sumatra plotseling tegenover een soortgelijk feit a'.s de vestiging van Brooke op Borneo had laten stellen. Haars ondanks is dus da regeering tot den oorlog overgegaan. Ook toen nog verlangde men niet meer dan met den sultan een verdrag te sluiten in den geest van het Siak tractaat, waarbij de onafhankelijk heid van Atchin, ouder de Nederlandsehe opperheer schappij, gehandhaafd werd. Hoe minder wij nemen moeten hoe liever, was het wachtwoord waarmede de eerste expeditie aangevangen werd. Hoe minder hoe liever, was ook da instruölie, waarmede de generaal van Swieten en de heer vap Rees ais vice-president van den raad van Indië naar do koloniën vertrokken. Ook nu nog schijnt men niet meer te willen doen dan volstrekt noodig is. De generaal van Swieten, wien als regeerings commissaiis esne schier onbeperkte volmacht is gegeven moeten worden, oordeelt het vroe gere denkbeeld om een tractaat met den sultan te sluiten onuitvoerbaar. Met de kennis, die hij op de plaats zelve van den toestand heelt opgedaan, schrijft hij dat het niet doenlijk is den sultaD, die zwak en niets beteekenend isde taak toe te vertrouwen om een volk als het Atchineësche onder onze leiding te besturen. Bovendien hebben onze grieveD, door het afslaan onzer eerste vredesvoorstellen en het dooden van onzen gezant, een hoogte bereikt, waardoor een ruimer vcldoening voor het behoud onzer waardigheid geëischt wordt, dan die, waarmede men zich vroeger tevreden had willen stellen. Het oude, zoo dikwijls in de geschiedenis van koloniale mogendheden voor komende geval doet zich ook hier weder voor. Ooze aanval heeft aan een zwak en wankelend gezag den laalsten stoot gegeven. Trokken wij ons thans terug, een toestand van wanorde zou intreden, nog veel erger dan hetgeen vóór den oorlog bestond. Datzelfde hebben de Engelschen ongestraft in Abyssinië kunnen doen, omdat dit land niet in de nabijheid hunner kolooie lag. Atchin echter te maken tot een tweede Abyssinië na den dood van koning Theodorus, zou gelijk staan met eene voorbereiding tot nieuwe verwikkelingen tegenover het buitenland, tot nieuwe expedition, en zou zeker het slechtste middel wezen om het welzijn der Atchi neesche bevolking te bevorderen. De minister van koloniën wil derhalve eene duurzame vestiging te Atchin zelf. Met de onderhoorige staten wil hij tractaten sluiten, waarbij het Nederlandsch oppergezag erkend, doch overigens de integriteit der vorsten niet aangerand wordt. De bepalingen van het Siak-traktaat worden daarbij als richtsnoer genomen. Is men onwillig om een dergelijk tractaat aan te gaan, dan zijn wij wel tot inlijving gedwongen, daar de toestand niet ongeregeld mag blijven. Doch ook nu weder is onze leus: Loe minder hoe liever. Voor het krachtige volk van Atchin blijft de afbop van den oorlog altijd eene veroedering. Van onzen kant wordt echter alles gedaan wat mogelijk is om bij die verne dering geen onooodige verbittering te voegen. En nu, aan het einde van dit overzicht, vragen wij met vertrouwen: wat kan men onze regeeriug verwij ten? Wij hebben ons bij voorkeur niet aan het makea van gevolgtrekkingen uit telegrammen gewaagd, gelijk de oppositie doet met Let doel om aan te toonen dat ondanks de verklaringen van den minister, toch wel op een gegeven oogenblik de inlijving van Atchin het doel vau den oorlog geweest is. Men werpt de schuld der voortschrijdende beweging, die ons gezag op Sumatra sedert jiren heeft gekenmerkt, op eeue eigenaardigheid der liberale politiek. De waarheid is dat iiberaal of conservatief daarmede niets te maken heeft. Landvoog den en ministers van de meest verschillende richting zijn, huns ondanks, gedwongen geweest er toe mede te werken. Het is een noodlot dat, als koloniale mo gendheid, op ons drukt. Schoorvoetend, staR voor stap, zijn wij voortgeschreden. Het eerste oorlogsstoomscbip dat met den resident van Riouw, den heer Nieuwen- huyzea aan boord, op do rivier van Siak verscheen, had geen andere zending dan in een hopeloozen toe stand van verwarring, door gelukzoekers uit Singapore aangestookt, eenige orde te scheppen. Het volgende oorlogschip moest reeds op het eiland Bengkalis, aan de monding der rivier, eene versterking aanleggen. Thans is Siak de zetel eener assistent-residentie. Zoo is het met de Pasocmab, zoo is het overal gegaan. En indien er grond bestaat voor de vrees dat op die manier ons gezag eene uitgebreidheid aan zal nemen, die onze krachten verre te boven gaat, dan zou daarin alleen verbetering te brengen zijn door een radicaal besluit tot zelfbeperking, door van een groot gedeelte onzer buitenbezittingen af te zienons te bepalen tot Java en misschien nog een paar kleinere eilanden en zoowel de vestiging van andere Europeesefe mogend heden in den archipel, als het intreden der grootste wanorde in de verlaten lauden machteloos en met leede oogen aan te zien. Tot zoodanige politiek, de voor bode der vernietiging van ons koloniaal ge?ag, heeft echter nog niemand den voorslag durven doen. Met nog meer zekerheid stellen wij de vraag: Welk nut is, onder deze omstandigheden, bij mogelijkheid van de omverwerping van het tegenwoordig ministerie, te verwachten? Een nieuwe regeering toch zal ge dwongen zgo op Sumatra voort te zetten wat se dert jaren begonnen is. Zal men dan het minis terie wegzenden als eene soort van straf voor hetgeen gebeurd is Wij hebben getracht aan te toonen dat er geen reden tot afkeuring bestaat. Misschien is de gou verneur generaal in den aanvang iets verder gegaan dan de Nederlandsehe regeering wenschte. Het ontworpen, maar volgens de verklaring van den minister van kolo niën niet in stand gehoudene 2e artikel der instructie van deu regeeringscommissaris Nieuwenhuyzen, schijnt voor een dergelgk verschil van opvatting te pleiten. Wat hiervan echter zij, wij herhalen hetindien uit de enquête blijken mocht dat de eerste expeditie, anders bestuurd, ons ter overwinning had kunnen voeren, dan zou zelfs de doortastendheid van den heer Loudon meer lof dan blaam verdienen. Het ministerieFransen van de Putte heeft in de moeilijke omstandigheden waarin bet zich geplaatst zag, eene geestkracht en eene vastberadenheid ontwik keld waardoor het aanspraak op de dankbaar heid der natie verkregen heeft. Die overtuiging zal, naar wij vertrouwen, ook tot het Nederlandsehe volk doordringen. Mocht bet, door de oude taktiek van bedoelingen in verdenking te brengen waar daden spre ken, en geholpen door de verdeeldheid der partijen in de tweede kamer, gelukken bij stemming eea afkeurend vonnis te doen uitspreken, dan gelooveu wij dat die uitspraak, gelijk zoovele anderen, die in den laatsten tijd gedaan zijn, door de natie niet gedeeld zal worden. Door de eerste kamer werd in hare avondzitting van Donderdagde eerste weike na ontvangst van het heugelijk bericht der inname vau den kraton gehouden werdop voorstel van den voorzitter met algemeene stemmen het volgend besluit genomen„De eerste kamer brengt dankbare hulde aan het leger, de vloot en den waardigen opperbevelhebber voor da vaderlandsliefde, den moad en bet beleid, betoond bij de krijgsverrichtin gen tegen Atchin." Dit besluit zal aan generaal van Swieten worden medegedeeld. Volgens het Vaderland bevat de medegedeelde lijst der gesneuvelden en overledenen bij de expeditie tegen Atchin alken de namen van die persoueD, wier fami lie bij het ministerie van kolon ëa tot dusverre nog geeo inlichting had gevraagd. De andere namen zal-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 1