WIDDELBURGSCHE
COURANT.
F 84.
Donderdag
1874.
9 April.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2e» Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
13e prijs per Sym., franco is f üsöOr*-^
Middelburg 8 April.
ATCTIIN.
Het Alchin-debat is weder geopend. Tot onze spijt.
Met het oog op den grooten veldslag, die den 1G"° April
op bet binnenhof te 'sGravenhage geleverd zal worden,
hadden wij liever gezien dat het voorposten gevecht
achterwege gekten en de aandacht van het publiek,
van welke toch reeds door de geheele Atchin-zaak veel
gevergd zal worden, niet zonder noodzakelijkheid ver
moeid waren.
De toestand was echter voor de organen der liberale
partij moeilijk. Zwegen zij, ongetwijfeld zou onder de
wapeneu der aanvallers ep den 16tB April behoord
hebben de uitroep: G^en stem is onder het publiek
opgegaan om de handelwijze der regeering te recht
vaardiger. Eq nu zij het woord hebben opgevat, nu
het Vaderland, het Handelsblad, de Arnhemsche cou
r&nt en anderen reeds bij vooibaat partij voor de
regeering hebben getrokken, nu klinkt vaa de over
zijde bet verwijt: „Ziedaar het teeken van een kwaad
geweten! Zonder dat nog een wooid van beschuldiging
tegen bet ministerie gericht is, beginnen zijn vrienden
het reeds te verdedigen
Alsof wij, die, ten aanzien van den At chin-oorlog
vooral, ons ooder do vrieudea der regeeriag scharen,
toodig hadden de woorden der sprekers op den 16rn April
af te wachten, om te weten wat tegen bet regeerings-
beleid zal worden ingebrachtIj het verleden niet daar
odu o .s te voorspellen war op dien dag gt zegd zal
woiden? Was bet niet van den aanvang af de tactiek
der tegenpartij, zich te plaatsen ep bet standpu nt onzi-r
vijanden, eerst de billijkheid van den oorlog in twijfel
te trekken op het oogenblik dat men zelf erkeuuen
moest omtrent de eigenlijke aanleiding daartoe nog in
het onzekere te verkeeren; later, naarmate er meer
licht ontstoken werd, te klagen dat men altijd nog
io 't duister bleef zitten en daarentegen al de dwaal
lichtjes, door vreemdelingen of particuliere bericht
gevers omhoog gehouden, voor zekere geleidsterren
aan te zien; eindelijk, naarmate de oorlog vorderde,
de kwade geiuchten bij voorkeur en met ophef, de
goede berichten daarentegen verkleind en a's met zeke
re spijt aan te nemen en mede te deelen Met eene
nota \óor zich welke eene lange lijst van grieven be
vatte, waaruit klaar en duidelijk bleek dat het voor
ous als koloniale mogendheid op den duur ojmogeljk
was met Atchin in vrede te leven, bleef en blijft mea
viagen: waarom voeren wij toch eigenlijk ooilog? Op
die wijze zal men volboudeD. Nu wij, na onze eerste
nederlaag, door eene krachtsinspanning en eene reeks
doeltitffjnde maatregeleu, voor welke de tegenwoordige
regeering en hare hoogste dienaren den dank der natie
verdienen, den oorlog zoo niet ten einde, dan toch tot
een punt gebracht hebben, vaa waar wij het einde zien
kunnen, nu zal men voortgaan met in het verleden
te wroeteD, telegrammen aan eene advocaten-critiek
te onderwerpen, nit die half gestamelde volzin
nen de stol voor een akte van beschuldiging saaien
to brengen en, van do verdeeldheid der 2e kamer ge
bruik makende, beproeven het ministerie te doea vallen.
E pur si muöce. „Toch beweegt zij zich", zullen onze
Gaiiltï'a in de volksvertegenwoordiging uitroepen. Een
nabuur die sedert jaren met uw gezag don spot dreef,
die uwe gezanten niet verkoos te ontvangea, ze met
uitvluchten afscheepte of smadelijk bejegende, die de
tractaten als scheurpapier behandelde, die zeeroof en
slavenhandel dreef eu ouder uwe aaugrenzende land
streken de zaden vau wederstand strooide, dien nabuur
hebt gij eindelijk met bet argument der kanonnen tot
rede willen brengen. Na eene eerste nederlaag zijtgij
bij een tweeden veldtocht, waarvan zelts wij niet in
staat zijn bet goed beleid en den betoonden man nel ij
ken moed in verdenking te breugeu, er in geslaagd
de ovtrwiuning te behalen. Toch hebt gij ongelijk.
Toch icoeteu wij uwe plaatsen innemen om den toe
stand, door uwe handelingen in het leven geroepen,
op onze manier tot'een èihde te brengen.
Over dat einde, die toekomst, voor zoover zij
uit de mededeelingei der regeering, zonder volledige
kennis der overgelegde stukkea te beoordeelen is, spre
ken wij nader. Voor het oogenblik slechts een blik
op het veiledeae. Msa verwijt de regeering de eerste
expeditie te zijn aangevangen
1*. Zonder voldoende aanleiding.
2°. Onvoorbereid.
Over het eerste punt valt niet veel meor te zeggeu.
Wie de nota, indertijd door den minister van koloniën
overgelegdgelezen heeft en dau nog Liet overtuigd
is, niet alleen dat er sedert jiren aanleiding bestond
om Atchin met de wupens tot rede te brengen,
maar ook dat het niet veel vroeger verklaren van den
oorlog een onuitwischbaren smet op ons koloniaal
rege»riDgsbeleid werpt, slechts tot zekere hoogte te
verklaren door de moeilijke verhouding, waarin wij
oos ten opzichte van Atchin, vóir het Sumatra-tractaat
van 1871, tegenover Engeland bevonden, die kan men
gerust aannemen dat niet overtuigd w i 1 wezen. Reeds
in 18G3 schreef de resident van lliouw:
„Ons coulract met Siak legt ons de verplichting op
om de rechten van den sultan van dat rijk te hand
haven. Wij konden dit niet langer ualaten, toen bij
de vervulliug dier verplichtingen verlaagde. De meeste
vorsten hebben ons met open armea ontvaugea en
verlangen naar onze bescherming. Maar tegenover ons
staat eeue inlandsche macht, Atebin, die stoutweg ooze
vlag beleedigt en de zijne, in bet gezicht onzer oorlog-
scbepsn, doet wapperen op Siaksch groudgebied. Die
zelfde staat handelt trouweloos en verraderlijk, door
vijaode ijkneden jegens oas tojhlegen, ua bet voorstel
to hebben gedaan om de quaesiiè van groosscheiJing, waar
over bij meent zich bezwaard te kunnen gevoelen,
in ouderling overleg uit te makenOnzer
zijds is niet het minste gedaan wat door bet
volkenrecht of door de strenge billijkheid kan worden
gewraakt, maar de betoonde lankmoedigheid zal weldra
een einde moeten nemeD, willen wij niet alles verliezen
wat wij gewonnen hebbeu en gedwongen worden tot
kostbare eu moeilijke expeditiëu."
VI aar ambtenaren, op de plaats zelve, jaren laDg vóór
dat er van de tegenwoordige expeditie sprake was, zóo
oordeeleD, daar kunnen wij ons gerechtvaardigd achten,
indien wij, zoodra het soort van oppertoezicht, dat
door Engeland over onze betrekkingen tot Atchin uit
geoefend werd., wa3 opgeheven, eindelijk naar de wape
nen gegrepea hebben om ons recht te verschaffen.
Wat het tweede puut aangaat, is men gewoon de
mislukking onzer eerste expeditie eu de blijkbaar on
voldoende staat, waarin zich op dat tijdstip onzer
Indische zeemacht bevond, als overtuigende bewijzen
aan te voeren dat wij den oorlog zonder genoegzame
kennis van land en volk en zonder toereikende midde
len hebben aangevangen. Dat de marine in treurigeu
6taat vei keerde, behoeft niet meer bewezen te worden;
het is alleen te hopen dat de opgedaue ondervinding
o;.s voorgoed van de hebbelijkheid zal genezen, om eeue
uitgestrekte eilandengroep aau iet andeie einde der
wereld te willen regeeren zonder eene voldoende en in
alle opzichten goed uitgeruste scheepsmacht. Zoolang
echter niet uitgemaakt is dat de eerste expeditie, zelfs
met de weinige en zwakke schepen die wij destijds
tot onze beschikking Laüden, tij een goed beleid, ons
niet tot do overwinning had kunnen voeren, zoolang
hebben wij ook nog geen recht over bet beleid der re
geering in het begin van het vorige j ar onvoorwaar
delijk den staf te breken. Deze vraag nu is nog altijd
onbeslist en zal onbeslist blijven, zoolang de stukken
der gehoudene enquête niet publiek ziju gemaakt. Blijk
baar toch kan Doch het ministerie in Nederland, nech de
gouverueur-generaal iu Indië verantwoordt lijk gesteld
worden, voor het beleid der zaken op het oorlogstooneel.
Het feit alleen dat do gouvemeur-geuerual door het instel
len eeuer eoqaê:e zich heelt los willen makeu van de han
delingen der krijgsbevelhebbers in Atchin, bewijst dat
over deze qiaestie aan beide zijden veel te zeggen is. Voor
het overige wenschen wij ons thans nog niet aan een oor
deel te wagen. De strijd is in Indië reeds met harls-
tocht gevoerd en de heftigheid, waartoe de dagbladen
aldaar zich hebben laten vervoeren, behoort ons eent
les te zijn om niet op onze beurt in de fout te ver
vallen, van naar den schijn te redeaeeren en op geruchten
of op onvolledige gegevens gevolgtrekkingen te bouwen,
die door het kermisaemeQ der stukkea wellicht te niet
zouden gedaan worden
Alleen heeft het ons leed gedaan te z'eu, dat hier
te lande, zelts van liberale zijde, eeue neiging bestaat
om het ministerie af te scheiden van den gouvarneur-
generaal en op dezen laatsten de schuld voor de aan
vankelijke rampen van deu oorlog te doen neerkomen.
Zelfs aannemende dat de beer Loudon misschien verder
is gegaan dan bij het begin van den oorlog de bedoe
ling der regeeiiag bier te lande wa3, dan nog moet
bet oordeel over bet al of niet verwerpelijke zijner
daden afhangen van de vraag of de eerste expeditie
werkelijk niet, bij een ander oorlogsbeleidtot het
beoogde doel had kunnen voeren. De heer Loudon heeft
den strijd door een coup deel, t in eens willeu beslis
sen. Hij meende de Atchinefzen te kunnea overval
len, en voor zulk eene verrassing scheen de leger
macht der eerste expeditie, voor een Indisehen oorlog
inderdaad sterk, niet te zwak. Was deze gelukt, men
zou geen woorden genoeg gehad hebben om hein te
prijzen. Nu het ons tegen is geloopen betaamt bet althans
af te wachten of onze tegenspoed te wijten is aan het
besluit van den landvoogd, dan wel aan de uitvoering
door zijne ondergeschikten daaraan gegeven.
Over de qnaestie of onze regeering eenig verwijt
verdient wei opzicht tot de gedragslijn, tot welke ia
den laatsten tijd tegenover Atchin besloten is, spreken
wij in eeu volgend nummer.
Op eene in den loop der vorige week ta Linden
gehouden vergadering heeft de bekende apostel des
vredes, de heer Hanry Richard, verslag gegeven van
zijue onlangs door Europa gedane reis om in de parle
mentaire kriogea aanhangers te winnen voor het be
ginsel der internationale arbitrage. Aangaande zijn
bezoek aaa oas laud sprak hij het volgende
„Van Brussel ging ik naar deu Hiag, de hoofdstad
vau Holland. Vier jaren geleden had ik een bezoek
aan die stad gebracht waar ik mij mit verscheiden in
vloedrijke personen in aanrakiug had gesteld, en ik
ondervond dat dit bezoek niet vruchteloos was geweest,
want 3poedig daarna werd de eerste vredebond in Ne
derland opgerichtmet den heer van Eekeen zeer
achtenswaardig lid der staten-generaal, als voorzitter.
Toen meo in ij a voornemen vernam om hun opnieuw
een bezoek te brengen, verzochten die heeren mij eene
openbare vergadering bij te wonen, welke gehouden
werd in eene schoone zaal, de Loge de vrijmetselaars,
voor deze gelegenheid zeer smaakvol met bloemen en
vlaggen versierd. Het eerste voorwerp, dat mij bij hot
biunentreden in bet oog viel was mijo eigea portret,
in een myrtenkraos geplaatst met de omschriften „Vrede
op aarde; 8 Ju'i 1873", waarna een schoon mannenkoor
het God saos the queen en het Nederlandsche volkslied
aanhief. Met algemeeae stemmen werd op die verga
dering eene geheele reeks besluiten aangenomen,
onder anderen een, waarbij mij voor mijne aanwezig
heid de dank der vergadering werd betuigd en mij
een diploma werd aangeboden „uit daukbaie erkente
lijkheid voor de door mij aau de zaak van den alge-
oieenen vrede en de algemeene beschaving bewezen
diensten."
„Den volgenden dag werd mij in eeo van de voor
naamste hotels een banket aangeboden, en bij die
gelegenheid uitte ik de hoop dat de heer van Eek en
de heer Brcdius, eea ander bekwaam en talet-tvol lid
vau de staten-generaaldie mede aanzat, eene derge*
lijke motie als door mij iu het lagerhuis met goeden
uitslag is vooi gesteld in het Nederlandsche parlement
zouden voorstellen; zij beloofden dit. Voor een gedeelte
hebben zij deze belofte vervuld door het onderwerp
in de discussie ter sprake te brengen, hoewel zij aau
hunne ambtgenooteu nog geen dadelijk en bepaald
voorstel hebbeu gedaan, gelijk ik vertrouw dat zy later
Zullen doen."