MIDDELBURGS* IE F 64. Maandag 1874. COURANT. 16 Maart. Dit. blad verschijnt dagelijks niet uitzondering van den Zondag, den 2ea Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 3.50. Middelburg 14 Maart. HET GEZAG VAN DESKUNDIGEN. „Keine Partei, schreef Robert von Mohl in 1862, ist so schwer zn discipliniren und zu3ammenzuhalten, als die liberale, weil jedea Mitglied sein eigenes Urtheil in Anspruch nimmt, ein selbstetandiger freier Mann aein willder sich nicht imponiren 1 iiïstund der nicht dessbalb in der Opposition ist, urn sich blind regiereu zu lassen." En bij deze algemeene opmerking voegt hij nog het verwijt jegens de Duitsche liberale partij van 1848, dat hare leden, altoos gewoon oppositie te voeren, al spoedig, nadat zij zelve de zege hadden be haald in het Frankforter parlement, „kiibl und kritt- lich" begonnen te worden, en oppositie gingen maken tegen hunne aan de regeeriDg zijnde geestverwanten, „nicht weil sie mit dem, was geschah, unzufriedeu, sondern weil Jene jetzt Minister waren, ein achter Li beraler aber in die Opposition gehorte." Wij zouden over dezen tekst lang kunnen redeneereu, en vooral eene treffende toepassing op ons eigen land kunnen maken. Wij willen echter uit die rijke stof maar éen onderdeel opnemenomdat de laatste gebeur- nissen in de tweede kamer daartoe eene bijzondere aanleidiüg geven. Het is, volgens Mohl, eene eigen schap, volgens 0D8 een gebrek van de leden eener liberale partij dat zij volgzaamheid missen en zeer bevreesd zijn „sich imponiren zu lassen." Dezo eigenschap, in verband met hetgeen er naar aanleiding van de muntwet gebeurde, brengt als van zelf de vraag op den voorgrond hoever het gezag van deskun digen en specialiteiten in het parlementair debat gel den mag. Oppervlakkig kan deze vraag vreemdalthans hare beantwoording uiterst gemakkelijk schijnen. Bestaat er strijd tuaschen deskundigen en onkundigen, dan hebben de eevstbedoelden ongetwijfeld het recht om te beslissen; en bij eene aandachtige nalezing der discus- siën over de muntwet kunnen wij den indruk niet bij ons uitwisschen dat in dat concrete geval de door Mohl aangewezen eigenschap onze tweede kamer tot een verkeerd besluit heeft geleid; dat ook in Nederland de liberale partij (in de kamer) want aan haar schrijven wij de verwerping der wet toeuit zucht om zich niet tot eene goede beslissing te laten dwingen door gezag van deskundigen, liever eene minder goede beslissing heeft genomen. De quaestie van het gezag der deskundigen doet zich echter niet altijd in dezen zelfden uiterst eenvoudigen vorm voor; niet altijd geldt het een onderwerp van een uiterst gecompliceerden aard, waarover maar aan zeer enkelen recht van oordeel toekomt; en vooral komt het hoogst zelden voor dat tuaschen de deskundigen zooveel overeenstemming heerscht als ditmaal in de muntquaestie gevonden werd. Maar de mee3te quaestiën, waarin deskundigen aanspraak op uitsluitende bevoegd heid tot beslissing gelden doen, zijn, al vereischt de beslissing zekere bekendheid met feiten en onder- deelen, en het kennen van zeker verband met andere omstandighedenwelke men alleen door voorlichting van deskundigendat is van uit oudervinding met al die feiten, onderdeeleu en omstandigheden goed ver trouwde personen, kan leeren kennen, de meeste quaestiën zijn van dien aard dat zij door iemand met eene gewone dosis gezond verstand zeer wel kunnen worden opgelostieder verstandig man is dus volkomen tot beslissing bevoegd, hetgeen wel zeer gelukkig is omdat in den regel de deskundigen en specialiteiten onder elkander het oneens zijn en dus de leek, ook al was hij volkomen onbevoegd, wel verplicht is den knoop door te hakken. Wij bezigden daar een woord, waarin wij de oplos sing der door ons gestelde vraag zien, het woord voor lichting. Meer mag men van den deskundige niet eischen, meer gezag mag men aan zijn advies niet toe kennen dan dat hij ods voorlicht, ons die feiten en punten aanwijst waarop wij hebben te letten, willen wij in staat zijn een oordeel uit te brengen. Om een voorbeeld te stellenwanneer wij eene keuze moeten doen tus3cheu twee modellen van geweren, dan roepen wij, hoegenaamd geen deskundigen zijnde in werktui gen van vernieling en moord, de hulp der deskundigen in. Wij vragen niet, welk geweer is het beste, het model-A of bet model-B, en zijn dus ook niet tevreden wanneer de deskundige eenvoudig zegt: het geweer A deugt niet, ge moet B kiezenmaar wij vragen aan den deskundige: aan welke eischen behoort een goed geweer te voldoen en in hoever beantwoorden A en B aan de gestelde eischen'? Al bestaat er nu strijd tus- schen de verschillende door ons geraadpleegde des kundigen over de eischen die men aan een goed geweer stellen moet; al stelt nu de een het juister eD de ander het verder schieten hooger, hoe meer adviezen van deskundigen wij ontvangen des te meer licht zullen wij hebben over de vraag, waarop eigenlijk de deskundigheid aankomt: welk van de twee modellen beantwoordt aan de door de verschillende deskundigen gestelde reeks van eischen, en in hoeverre? Hebben wij hiervan een overzicht voor ons, dan is verder alleen gezond oordeel noodig om eene keuze tusschen de verschillende eischen te doen, en wij zijn dus in de gelegenheid om, door deskun digen voorgelicht, doch niet door deskundigen gedwon gen en ook niet met aanmatiging eener speciale kun digheid, die wij niet bezittenin oene quaestie welker détails ons bij ondervinding niet bekend zijn een goede beslissing te nemen. Een parlement behoort, dunkt ons, niet verder te gaan, en aan deskundigen niet meer gezag toe te kennen dan hun toekomt. Wij zijn nooit voorstanders ge weest van het brengen van zoogenaamde specialiteiten in de staten-generaal, om, zooals 't heette, hunne mede- ledon aangaande de eene of andere brandende quaestie te kunnen voorlichten. Nu eens waren bij eene alge- meene verkiezing groote openbare worken aan den gezichtseinder, dan weder stond de militaire quaestie meer open dan ooitdan viel de verkiezing terstond na eene mislukte poging tot herziening van het belastingstelsel, of wel men wilde aan die kiezers wrevel over dat ein- delooze parlage over koloniale quaestiën een uitweg aan wijzen men stelde dan ingenieurs,generaals of kapiteins; financieele specialiteiten of personen die in Indië had den gewooDd voor de tweede kamer candidaat, en niet zelden met succes. Wij gelooven niet dat deze wijze van handelen verstandig is; maar dat men aan de le den der tweede kamer geene hoogere eischen stellen mag dan in gemoede van elk beschaafd man verwacht mag worden. Kiest men ontwikkelde, bezadigde man nen, gewoon om uit eigen oogen te zien, en met eenig politiek doorzicht begaafd, dan heeft men beter voor 's lands belang gezorgd dan door het afvaardigen van deskundigen en specialiteitendie van hunne deskun digheid maar al te dikwijls misbruik maken om niet de wenschen en de belangen der natie, maar uitsluitend eigen opvattingen en inzichten te vertegenwoordigen, en door den invloed dien zij op sommigen hunner medeleden uitoefenen, in strijd met de bedoelingen dor kiezers, juist op dat gebied stilstand en achteruitgang teweeg brengen, waar men werkdadige vruchten van hunne medewerking verwachtte. Liggen de voorbeelden van dit euvel niet in onze tegenwoordige kamer voor de hand? Binnen de kamer dus zoo weinig mogelijk uitsluitende specialiteiten; maar dat de deskundigen zich daarbui ten zooveel mogelijk hooren laten is van het grootste belang voor den staat. Al bestond de pers alleen voor dat doel, haar nut zou reeds boven alleu twij fel verheven zijn. Want wij hechten zeer veel waarde aan de spontaneïteit van het advies der deskundigen,vooral om practische redenen; wij gelooven zelfs dat, zoo de minister van Delden zelf eene muntwet had ontworpen en de heeren Mees en Vissering en Vrolik hadden over dat ontwerp bij geschrifte hun oordeel uitgesproken, de, tweede kamer aan dat oordeel veel meer waarde hadde toegekend dan ze nu gedaan heeftvooral wan neer het advies der deskundigen op enkele punten van het gevoelen des ministers afgeweken had, en de kamer dus de steeds aangename gelegenheid had gevonden om amendementen op het wetsontwerp te behandelen en aan te nemen. Maar thansna de voornaamste des kundigen in den lande het ontwerp hadden opgesteld en do minister het onveranderd voorgedragen had, nn kwam het ontwerp in conflict met den tegenzin der kamer tegen het „sich imponiren lassen'en zij volgde lie ver de adviezen der met-deskundigen in eigen boezem, om aan te toonen dat ze uit zelfstandige, vrije mannen bestaat, die zich niet blindelings willen laten regeeren. Want ons voorname bezwaar tegen de verwerping der muntwet ia niet dat do tweede kamer zich niet heeft willen onderwerpen aan het gezag der staats commissie of aan een soort van bevel van den minister van financiën; onze groote grieve is gelegen in den modus quo. Men heelt niet aangevallen de motieven der rapporten van de commissie en andere bewijsgronden daarvoor in de plaats gesteldmaar men is gaan redeneeren alsof de deskundigen zeiven eigenlijk van de behandelde quaestie geen verstand hadden. Men heeft gezegd, die commissie redeneert uit kleingeestige vrees, of liever uit vuig eigenbelang hiermede heeft men de adviezen eenvoudig op zijde gezet. En toen er geen deskundigen meer warenhadden de niet-deskundigen de hand vrij, en de wet werd afgestemd. Men zal ons dan ook wel kunnen toestemmen, dat, welk gezag men aan de adviezen van deskundigen ook toekent, hoe veel of weinig men daaraan hecht, in geen enkel geval de houding te verdedigen is, welke door onze tweede kamer in zake der muntquaestie is aangenomen. Met eene kleine verandering is daarop de Génestet's versje van toepassing: Goedkeuren op gezag Dat mag Niet meer in onze dagen Maar ach, Een wet verwerpen op gezag Schijnt nu aan de orde van den dag. Blijkens het bestek en de voorwaarden der op den 2en April a. ie 's Gravenhage, ten behoeve der staats spoorwegen, te houden aanbesteding van werken op het locaalstation te Vlissingen, bestaan die werken in het maken van: a eene werkplaats met toebebooren; b een portiershuisc een privaatgebouw; d eene bergplaats voor brandstoffen; e een machinisten- en lampisteriege- bouw; eenige verdere werkeD. De werkplaats bestaat nit een middelgedeelte met verdieping en twee vleugels, en heeft de volgende afmetingen, gemeten op den buitenkant van het met selwerk: middelgedeelte 26.73 M. lang en 22.55 M. breed; rechtervleugel 39.99 M. lang en 22.77 M. breed; linkervleugel met voorsprong 39.99 M. lang en 29.60 M. breed; het geheele gebouw is 106.71 M. lang. In het middelgedeelte wordt een draaierswerkplaats gemaakt, ter lengte van 26.06 en ter breedte van 21.67 M., alsmede een trapportaal. Op de verdieping wor den aangebracht kamers voor: den werkmeester, den opzichter bij de locomotief en treindienst, den boekhou der, het archief (boekhouder), de teekenaars, den ad junct-ingenieur der tractie, het archief (ingenieur), de klerken, den depothouder, den magazijnmeester, de magazijnklerken, den betaalmeester, alsmede voor koper werk en modellen. Iu den rechtervleugel komen voor: eene smederij, ter lengte van 13.22 en ter breedte van 10.83 M.; voorts een ketelhuis, machinia- tenkamer, koperslagerij, bewaarplaats voor kleine werk tuigen, magaz^u der werkplaats, depot en stelplaaia voor locomotieven, de laatste ter lengte van 16.09 en ter breedte vau 21.89 M. Iu den linkervleugel eene werkplaats voor rijtuigen, lang 39.33 en breed 28.72 M., en eene schilderswerkplaats, lang 13.16 en breed 10.83 M. Het portiershuis heeft, gemeten op den buitenkant van de pilasters, eene lengte van 5.25 en eene breedte van 3.75 M. Het privaatgebouw ia, gemeten op den buitenkant der pilasters, 5.25 M. lang en 3.75 M. breed. De lengte der bergplaats voor brandstoffen, gemeten

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 1