MIDDFXBURGSCHE COURANT. r 63. Zaterdag 1874. 14 Maart. pit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2«> Taasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/ra., franco is 350. Middelburg 13 Maart. EENE KONINKLIJKE DAAD. Indien het bericht waar is, door soannige bladen vermeld, dat de koning het verlangen to kennen beeft gegeven de gelden, voor het geschenk ter gelegenheid van het zilveren feest zijner regeering bestemdtot zijne beschikking gesteld te zienteneinde daarmede eeno stichting van liefdadigen aard in hot leven te roepen, dan heeft Z. 51. door die handeling zijn volk ten nieu wen dienst bewezen en het eenige middel aangegeven om uit eeneu toestand te geraken die niet alleen ons voor de oogen der geheele wereld belachelijk dreigde te maken, maar tevens den smet dier belachelijkheid tot op het hermelijn van den koninklijken mantel zou hebben geworpen. Het is niet noodig, omdat de zaken zoo geloopen z jn, met luid misbaar ons op de borst te slaan en ons zeiven te beschuldigen van onhandigheid, gebrek aan kieschheid en allerlei andere leolIjke gebre ken, die het geval nog maar erger en onzen koning afkeerig zouden maken van het voorrecht over zulk een volk den schepter te zwaaien. Dat wij zoo gracieus niet zijn als de Franschen is nu eenmaal een aangeno men feit-, daarentegen hebben wij ook de gewoonte niet om de twintig jaren van koningshuis te veranderen. Ook bezitten wij de volg- en buigzaamheid niet van onze Oostelijke naburendoch tevens is het niet noodig door een van regeeringswege geijkt ouderwijs en door kazernetucht ons te leerenhoe wij over onze vorsten en regeerders denken moeten. Onze fout heeft bij deze gelegenheid alleen daarin gelegen dat het denkbeeld om den koning door een „cadeau" op zijn zilveren feest een genoegen te doen op de manier zooals wij dat tegenover onze onderwijzers, onze burgemeesters en andere feestvierenden gewoon zijn, in den grond op een mis verstand berustte, en dat er vaifdeu aanvang af niemand is opgestaan om op het onjuiste dier voorstelling de algemeene aandacht te vestigen. De betrekking tusschen het huis van Oranje en het Nederlandsche volk bezit een zoo innig, wij hadden bijna geschreven een zoo huiselijk karakter, dat bet plan om aan het hoofd van dat Btamkuis bij eene feeste lijke gelegenheid op de eene of andere manier een „pleizier" te doen, niets belachelijks bezit. Met de aanneming van bet constitutioneel koningschap hebben wij ons echter onderworpen aan zekere afgetrokken begrippendie in de oud-vaderlandsche verhouding van Nederland tot Oranje eene aanmerkelijke wijziging bren gen. „De koning regeert, maar bestuurt niet." Dat beginselde hoeksteen van ous staatsgebouwbeeft in het gemoed van een ouderwetsch Nederlander, of van een die in de herinneringen aan ons historisch verleden is grootgebracht, nog maar altijd geen wortel gescho ten. De gewoonte, Oranje als een op zich zelf staande, beschermende macht te beschouwen, die bij buitenge wone gelegenheden, als het land in gevaar verkeert, te voorschijn treedt en gelijk in 1672 of 1747, zelfs togen den wil der hoogmogende heeren redding brengt, zit er bij het eigenlijke volk nog altijd diep in. Spreek tegenover dat volk van onze constitutioneel© rechteD, van onze aouvereine volksvertegenwoordiging, wie is er die naar u luistert? Noem daarentegen dien eeDen naam, door eeuwen van gemeensehappolijken strijd en wederzijdscke trouw geheiligd, en als met een toover- staf beroert gij de menigte en beweegt gij haar (men denke slechts aan 1830) tot de grootste opofferingen. Aan eenen Oranje, afstammeling van hen die tot twee malen toe in den loop onzer geschiedenis zich den naam „vader Willem" zagen toekenneneen persoonlijk bewijs van genegenheid te gevendit scheen een denk beeld, waarmede ieder Nederlander van harte instem men kon en dat van den aanvang af, door de deelne ming die het bij alle klassen der maatschappijarmen en rijken, burgers en krijgslieden, volwassenen en kinderen ondervondiedere verdenking van belache lijkheid verre van zich afwierp. Voor een constitutioneel koning, vertegenwoordiger eener vooral zedelijke kracht, welke een der steun pilaren van ons staatsgebouw uitmaaktis het ontvangen van een geschenk uit handen zijner onderdanen echter veel moeielijker. Men heeft gedacht aan een gouden eet servies, een staatsiekoets, een stoomjacht, een paard, aan allerlei ornamenten, kleinburgerlijke of excen trieke denkbeelden, in strijd met de waardigheid van den souverein, die niemand bevredigden. Men opperde het plan van een paleis, eene grootsche gedachte, die echter licht ware afgostuit op de ontoereikendheid der geldelijke bijdragen. Maar men vergat, bij dit als bij andere plannen, dat de koning, naar den eisch van ous constitutioneel staatsrecht, niets van ons noodig mag hebben. De grondwet waarborgt hom paleizen en wijst voor het meubeleeren daarvan gelden aan. Zij verzekert den koning een jaarljksch inkomen, en willen wij ons niet genoopt zien tot de bekentenis dat wij door onze karigheid de eer, een koninkrijk te wezen, niet waardig zijn, dan moeten wij aannemen dat zoowel het inkomen der kroon als de andere in de grondwet neergelegde voordeelen toereikend zijn voor het ophou den der waardigheid van den koninklijken rang en voor de bevrediging der vorstelijke mildheid. Vandaar dan ook de moeilijkhedenop welke uien in de uit voering gestuit zou zijn. Waar moest het paleis ver- iijzen? Amsterdam, onze hoofdstad, was zeker de meest geschikte plek om de ingenomenheid van ons volk met zijnen souverein te vereeuwigen. Maar de residentiesedert eeuwen de woonplaats van het vorste lijk geslacht, door hare omgeving en geheele inrichting daartoe het meest geschikt en den leden van het vor stenhuis waarschijnlijk dierbaar, kwam er niet minder voor in aanmerking. Was het wjnder, indien do bij dragen ontoereikend en als tiet ware aarzelend inkwa men daar men huiverig was door groote mildheid een voortdurenden naijver tusschea twee greote Btedenaan te stoken en den koDing, in plaats vau een bron van genoegenmisschien een last op den hals te halen Heeft de constitutioneele koning niets van ons noo dig, is de bevordening van zijn persoonlijk genoegen» zijn gemak of zijne weelde boven ous bereik, eene in drukwekkende gevoelsuiting van zijn volk te zijner eer is daarentegen voor hem zoo goed als eene persoonlijke zelf voldoening. Onverschillig of de gevoelens zich kenbaar maken in den voorbijgaanden vorm van volksfeesten, dan wel in den blijvenden van gebouwen of monumen ten, indien er slechts algemeene deelneming heerscht, is het den souverein voldoende. Zijn naam is, door zijne geboorte alleen, der geschiedenis gewijd. En zoo bet nageslacht, in onze gcsckiedrollen bladerend, lezen zou dat in het jaar 1874 Nederland als oen man zich verheugd bad in het feit dat voor de tiende maal in den loop van drie eeuwen een zoon vau het Oranje huis aan het hoofd van den staat geplaatst was en se dert het vierdedeel eener eeu»v dien verheven zetel met waardigheid bekleedde, zou de na&in vau Willem III met eer genoemd worden als een dier goede vorsten, wier aanspraken op de gehechtheid huuner onderdanen niet op het gekletter der wapenen, maar op koninklijke trouw en vorstelijke hoedanigheden berusten. Men had zich echter eenmaal aan het ongelukkige denkbeeld van een persoonlijk geschenk vastgehecht en de fout, daarin verborgen, deelde zich aan alle latere plannen tot uitvoering mede. In plaats van eendracht ontstond er eene Babylonische spraakverwarring en het geen, wij herhalen het, in den aanvang alleen wat on- practisch, maar geenszins belachelijk was, dreigdeniet alleen belachelijk, maar vernederend voor den feestvie rende en zijn volk te worden. Ieder kwam met zijn plannetje voor den dag en, wat niet genoeg betreurd kan worden, de onhandigheid van enkelen bracht te leurstellingen en mislukkingen teweegwelke op het kiesche gevoel der leden vai ons vorstenhuis den on- aangenaamsten indruk moesten maken. Thans is de koning, zoo de berichten juist zijnals de reddende macht van weieer, tusschenbeiden getre den. Aan hem alleen kan het Nederlandsche volk met eendracht de beslissing overlaten, want in zijn persoon vereenigen zich aller bedoelingen. Daarom is het dan nu ook te hopen dat de natie, van haar vroeger dwaal begrip teruggekomenzal inzien dat, indien het moge lijk is den koning door een geschenk eenig genoegen te verschaffen, daarentegen de manifestatie, zal zij hem waarlijk persoonlijke zelfvoldoening geven, indrukwek kend moet zijn. In stede van te verflauwen moet dus de deelneming levendiger worden en moeten de bijdragen overvloedig blijven vloeien. De koning heeft het denk beeld geopperd eener instelling van weldadigheid. Het plan moge op zich zelf meer of minder aan onze be doelingen beantwoordenthans nu de feestvierder zelf zijn wensch heeft te kennen gegeven, kunnen wij niet beter doen dan onze persoonlijke voorliefde ten offer te brengen aan het welslagen van bet koninklijk plan. Daardoor alleen kan goedgemaakt worden wat in deze verzuimd of misdreven is, en gelijk het vijf en twintigjarig tijdperk der koninklijke regeering zich tot dusverre alleen gekenmerkt heeft door vreedzame diensten aan het volk bewezen, zoo kan door de een drachtige samenwerking van allen, thans die jarenreeks met waardigheid besloten worden door eene stichting, die den naam van Willem III in deu mond. der toe komstige beweldadigden tot een gemeenzamen en ge liefden klank zal maken. In dien zin noemen wij het besluit door onzen koning genomen eene edele, eene echt koninklijke daad. in eene Dinsdag avond gehouden vergadering der liberale kiesvereeniging Leeuwarden, te Leeuwarden, is, na een geanimeerd debatmet 33 stemmen tegen 1, op voorstel des bestuur, beslotenaan den hoogleeraar mr. S. Vissering te Leiden een adres te richten, waarin sympathie wordt betuigd met het slot van zijn brief aan m*. L. Oldenhuis öratama, lid vau de tweede kamer, opgenomen iu de Nieuwe Rotterdamscbe courant van 2 5Iaart jl. De adressanten betuigen vooral hunne instemming met hetgeen door den heer Vissering is gezegd omtrent het overdreven individualisme, het te sterk vasthouden aan eigen opvatting ten aanzien van bijzakendat tegenwoordig de werkzaamheid onzer tweede kamer kenmerkt, en zij zeggen o. a. „Het door u geschreven woord is, naar wij vermee- neu, de gelukkige uiting geweest der algemeene volks? overtuiginghet heeft met juistheid weergegeven het gevoel van onvoldaanheid, dat zich, naar aanleiding van verschijnselen, die zich ia de laatste jaren op par lementair gebied hebben voorgedaan, alomme in ous vaderland openbaart. „Da liberale kiesvereeniging Leeuwardente dier stede gevestigd, gevoelt behoefte u opeulijic hare sym pathie te betuigen voer de wijze, waarop gij de aan dacht hebt gevestigd op een gevaar, dat het prestige vau onzen parlementairen regeeringsvorm dreigt te ondermijnen; op een ziekelijk verschijnsel, waardoor aan de behoefte naar voortdurende ontwikkeling en vooruitgang op het gebied der wetgeving el ke kans op voldoende bevrediging wordt belet. „Die sympathie wenscht de kiesvereeniging u te be tuigen, omdat zij overtuigd is, dat juist gehechtheid aan die instellingen u de pen ter hand deed nemen. Zij acht het nuttig, die sympathie openlijk uit te spre ken, opdat het blijke, hoe ook het volk, dat, evenals gij, den constitutioueelen regeeringsvorm lief heeft, met zorg en bekommering die verschijnselen gadeslaat en van harte weuscht, dat eens eindelijk de vruchten van de werkzaamheid der kamer zich openbaren in prac- tische resultaten. „De veieeniging hoopt, dat uwe woorden en de sym pathie, die zij vinden onder het volk, er toe mogen leiden, om bij de leden der vertegenwoordiging het be wustzijn te verlevendigen en te versterken, dat, ook bij zelfstandig vasthouden aan eene gevestigde overtuiging, op de eischen van het gemeen overleg behoort te wor den acht geslagen, opdat zoo banne werkzaamheid inderdaad strekke ten nutte van bet land. Wordt dit resultaat verkregen, voorzeker zal bet voor u eene aangename zelfvoldoening wezen." Uit Berguia js een adres van gelijke strekking, door deo burgemeester jonkheer mr. J. A. A. van Panhnijs

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 1