MIDDELBURGSCHE
COURANT.
F 60.
Woensdag
1874.
11 laart.
Rit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2*n Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franco 5b f 3.50.
Middelburg 10 Maart.
VERDEDIGEN OP NIET?
I.
De voorstanders van de leer dat Nederland niet beter
verdedigd kan worden dan door onverdedigd te zijn,
hebben in den laatsten tijd nog al koren op den molen
gekregen, en daar het niet onwaarschijnlijk is dat men
dit koren tijdens de behandeling van de vestingwet
zal willen vermalenkan het nnt hebben het gehalte
van het graan te onderzoeken.
De veldmaarschalk von Moltke heelt in den rijksdag
voor eenige dagen eene redevoering gehouden, waarin
hij, over het ongegronde wantrouwen klagende waarmede
in het westen van Europa het nieuwe Dnitsche keizer
rijk wordt aangezien, aan bet adres van ons vaderland
het volgende zeide: „In Holland heeft men een begin
gemaakt met het voltooien en opnieuw versterken der
inundatie-linie. Tegeu wien? Ik weet het niet. In
Duitschland heeft, voor zoover ik weet, niemand aan
eene aanhechting van Holland gedacht. Het is waar dat
wij die inundatie-lijn in den aanvang dezer eeuw hebben
vermeesterddoch dit geschiedde niet voor ons zelve,
maar ten behoeve van Holland zelf." En in dezelfde rede
voering werd nog ter rechtvaardiging van de kostbare
militaire organisatie van het Duitsche rijk, behalve speciale
redenen, de volgende algemeeneregel aangevoerd: „Kleine
staten kunnen vertrouwen op hunne neutraliteit en op
de intei nationale waarborgeneen groote staat bernst
alleen op zich zelf, op eigene kracht. Hij kan alleen
het beoogde doel bereiken zoo bij vast besloten is zijn
bestaanzijne onafhankelijkheid en zijn goed recht te
verdedigen, en daarvoor gewapend is. Het onverdedigd
laten van het land zou de grootste misdaad der regee
ring zijn."
Zeer bemoedigend voorzeker! De kleine staten kun
nen op hunne neutraliteit vertrouwen en behoeven geen
dure defensiemiddelen te betalen; Nederland bovendien
heeft van Duitschland geen gevaar te wachten; weg
dan maar met het Nederlandsche leger, met de natio
nale militie en de schutterij, met de vestingen en for
ten kanonnen gewerentorpedo's en pantserschepen
Laat ons van al dat ijzerwerk rails en spoorwegbrug
gen maken, al dat geld besteden om onze ambtenaren
beter te betalen en het consnlair korps uit te breideD,
dan nog maar eenige belastingen afschaffen, en er zal
genoeg overblijven om in de residentiestad een mooi
aangekleed garnizoentje te bekostigen, en het korps
der bereden marechaussées zóo ver uit te breiden dat
het, bij volksfeesten en oploopen, den politiedienst kan
waarnemen, die heden ten dage van de huzaren gevergd
wordt. Voordat we tot deze omkeering van het be
staande overgaan mogen wij echter de woorden van den
Dnitschen veldmaarschalk wel eens op den keper be
schouwen.
Wij erkennen dat de woorden van von Moltke meer
aandacht verdienen dan die van menig ander staats-
en krijgsmaD. Wie weinig spreekt heelt weinig te
verantwoorden, maar mag dan ook geacht worden zijne
verantwoordelijkheid meer te gevoelen dan de veel
spreker, en wanneer hij spreekt zijne woorden rijper
dan deze gewogen en gewikt te hebben. Van een uit
stekend oorlogsleider, die, vrij van overhaasting of harts
tocht in alles met mathematische zekerheid te werk
pleegt te gaan, is dit nog meer te verwachten. Doch al
deze securiteit waarborgt deo spreker toch niet volko
men tegen min juiste waarneming en dus tegen een
verkeerd oordeel. Niemand heeft, volgens den Duit-
Bchen veldmaarschalk aan de annexatie van Nederland
gedacht. Op zijn woord nemen wij gaarne aan dat in de
Dnitsche regeeringskringen niemand, noch vóór, noch
na 1870 in dat jaar had men hoofd en handen te
vol met hetgeen elders te doen was dat denkbeeld
koesterde. Maar wij weten te goed wat er buiten die
regeeringskringen is voorgevallen, gezegd en geschre
ven, dan dat wij die verklaring als een getuigenis van
den volksgeest mogen aannemen. Als een getuigenis
van de gezindheid der njksregeering verdient ze waarde
en geloof, evenals de daaromtrent vroeger door
andere Duitsche regeeringsmannen afgelegde verklarin
gen van gelijke strekking; eene verdere strekking
kennen wij haar niet toe. Nu gaat bij de tegenwoor
dige organisatie van het Daitsche rijk de volksgeest
wel tot eene zeer aanmerkelijke hoogte in de gezindheid
der regeering opmaar toch verdient de geest van het
Duitsche volk wel degelijk in het oog te worden ge
houden wanneer men beooideelen wil ot Nederland van
zijn machtigenkraebtigen en ietwat oveimoedigen
Oostelijken nabuur eenig gevaar te vreezen heeft. Ieder
weet wij behoeven daarvoor geene citaten aan te
halen dat in Duitschland het algemeen verspreid en
tamelijk populair begrip heerscht dat Nederland eigenlijk
een natuurlijk onderdeel ia van Duitschland. Stam- en
taalverwantschap verwarrende met politieke nationali
teitseenheid, beschouwen velen Nederland als een door de
omstandigheden van het Duitsche vaderland losgeraakt
landsdeel, dat thans, nu de Duitsche eenheid ia het
nieuwe rijk een modernen en krachtigen vorm hervon
den heeft, behoort terug te keeren, hetzij uit eigen
beweging, hetzij langs een anderen weg. Nevens dit
ethnographisch en historisch argument voegt men nog
het politieke voorgevendat er in ons land eene groote
sympathie voor Frankrijken vijandschap tegen Duitsch
land heersehen zou, waardoor de onafhankelijkheid en
vrijheid van Nederland bij het hervatten van den in
1871 afgebroken strijd voor het Duitsche rijk gevaarlijk
worden kan. Zal deze of eene andere regeeriDg van
Duitschland met deze volksmeening nimmer te rekenen
hebben? Wij hopen van neen, maar zijn toch niet ge
heel van bekommering vrij. Werd niet onder de mo
tieven voor de annexatie van Elzas en Lotharingen,
hetzij met oprechtheidhetzij als voorwendseldour
von Bismarck aangevoerd de slechte indruk, dien het
op het Duitsche volk maken zou, indien de regeering
de gelegenheid voorbij liet gaan om een oud Duitsch
land weder in het gemeenschappelijke vaderland op te
nemen
Hoe oprecht de verklaring van den veldmaarschalk
ook moge zijn, en hoeveel vertrouwen zij ook moge
verdienen, wij kunnen er voor Nederland geen reden
in zien om te volharden op den slechten weg van ver-
waarloozing der landsdefensie.
Daarenboven, de voltooiing en verbetering onzer liniën
van defensie hebben niet de uitsluitend jegens Duitsch
land vijandige beteekenis, die von Moltke er aan toe
schrijft. Wij verbeteren niet alleen onze Utrechtsche
linie met het oog op een mogelijken aanval van Duitsch
land, maar getuige de thans bij de tweede kamer
aanhangige vestingwet wij brengen ons geheele
defensiestelsel in een behoorlijken staat, wij herstellen,
door het lot van andere natiën geleerd en door de on
dervinding van een tiental jaren wakker geschud, wat
wij sedert den aanvang dezer eeuw jammerlijk hebben
verzuimd. Heeft von Moltke gelijk, wanneer hij dit
plichtmatig streven voor een kleinen staat onnoodig
acht, en de kleine staten verwijst op de waarborgen
hunner neutraliteit, op bondgenooten en tractateu? In
tegendeel. Tot België, tot Zwitserland, tot Luxemburg,
landen welker neutraliteit onder den zij 't ook wrakken
waarborg van tractaten en collectieve garantiën zijn
gesteld, mag dit woord met reden gericht worden
niet echter tot Nederland. Wij danken onze plaats in
Europa niet aan den goeden wil der mogendheden,
maar aan de inspanning, de veerkracht, de volharding
onzer vaderenwij zitten in den raad der mogendheden
jammer slechts dat wij er onze plaats zoo dikwijls
zonder reden onbezet laten krachtens een heilig ver
kregen recht. Wat de tractaten beteekenen hebben wij
in de laatste jaren gezien; wij hebben ook gezien dat
heden het bestaan en de eerwaardigheid van een recht niet
voldoende is om het erkenning en eerbied te verzekeren,
maar dat men de blyken moet geven van er geld en
leven voor op te willen offeren wil men kans hebben
op het behoud zijner welverdiende plaats. Ook in de
poiitieke wereld geldt de struggle for life, die de gansehe
natuur beheersebt, wie dien strijd niet; durft of niet
wil strijden, om welke reden dan ook, hetzij uit eene
commsrcieele bekrompenheid hetzij uit eene utopisti
sche verblinding, loopt gevaar onder te gaan. En bij
zijn ondergang verbittert hem het zelfverwijt dat hij
zijn lot door eigene dwaasheid over zich heeft gebracht.
Een telegram van Reuter, dat wij gisteren avond te
laat ontvingen, om het nog in alle afdrukken onzer
courant te kunnen mededeelen, luidt als volgt:
PenaDg9 Maart. Uit Atsjineesehe bron wordt ver
zekerd, dat de Atsjineezen in het binnenland nog
verscheiden goed versterkte foiten bezitten en dat zij
geschut en het materieel uit den kraton hebben mede
genomen. Men zegt, dat zij voornemens zijn den strijd
voort te zettentotdat de cholera en andere ziekten de
Nederlandsche troepen zullen hebben uitgeput. Zg
zonden volstrekt niet van plan zijn zich te onderwerpen.
Zij protesteeren steeds met alle kracht tegen het tractaat
van 1857, dat zij geheel verdicht noemen; zij trachten
een onderzoek uit te lokken en verdenken Engeland
van kwade trouw.
Nu de naaste familie met het treurig bericht is be
kend gemaakt wordt in de Staats courant van heden
datblijkenB het telegram van den lui
tenant-generaal van S wieten van 5 dezer, aan de be
komen verwonding overleden is de luitenant der cava
lerie W. C. Tijl. Hij werd gewond bij den aanval en
de inneming op 15- Februari van de versterkingen
van Ketapan Doewa.
Woensdag jl. heeft dr. A. Kuyper, die weldra als
lid der tweede kamer zitting zal nemen, te Leiden
eeDe lezing gehouden in het studentengezelschap Doc-
trina. Het Handelsblad meldt dat de door den heer
Kuyper uitgesproken redevoering een soort van mani
fest schijnt te zgfa bij zijn optreden als volksvertegen
woordiger. Het onderwerp was: „het Calvinisme,
oorsprong en waarborg onzer constitutioneele vrijheden."
Uit de geschiedenis van Amerika, Groot-Britannië en
Nederland werd door den spreker het verbond tusschen
het Calvinisme en de vrijheid aangetoond. Behalve
prins Alexander, de burgemeester van Leiden, en ver
scheidene hoogleeraren, ws onde eengroot aantal personen
deze lezing bij.
Uit Zwolle wordt gemeld, dat de heer van Hobo
ken, bewoner van het huis waariu Thorbecke geboren
is, dié vroeger voor het doen plaatsen van een gedenk
steen in den gevel van zijn huis de voorwaarde stelde,
dat de gemeente zich zou verbindenom nooit eenig
gebouw achter zijne woning te doen verrijzen, van dat
plan is teruggekomen en nu wil hebben, dat de Thor-
becke-conmiesie hem het recht verschaffe, om in zijns
bnrirm'ans welput eene pomp te plaatsen.
De af deeling 's Gravenhage van Het schoolverbond
heett besloten een adres aan de tweede kamer der
sta te D-generaal te richten ter ondersteuning van het
wetsvoorstel van den heer van Houten, voor zooveel
betreft het invoeren van wettelijke bepalingen op den
arbeid van kinderen.
jtfenoemingen en besluiten.
hypotheken. Eervol ontslag verleend, op verzoek,
aan W. F. C. baron Bentinck tot Nyenhuis, uit zijne
betrekking van bewaarder der hypotheken, van het ka
daster en der scheepsbewijzen te Brielle, behoudens
aanspraak op pensioen.
Met afwijking in zoover van het koninklijk besluit
van 7 September 1842 n°, 82, de kantoren vaa bewa
ring der hypotheken, van het kadaster en der scheeps
bewijzen te Brielle, en van de registratie en domeinen
aldaar, met den len April vereenigd tot éen kantoor en
benoemd tot bewaarder der hypotheken, van het ka
daster en der scheepsbewijzen en ontvanger der regis
tratie en domeinen te BrielleW. J. Berdenis van
Berlekom, thans ontvanger der registratie en domeinen
aldaar.
Marine en leger.
Bij ministerieele beschikking is de heer F. C. Ste
wart Schultzmet ingang van 11 dezer, benoemd tot
tijdelijk visiteur der quarantaine te Vlissingen.
De minister van oorlog, zooveel mogelijk willende
bevorderen dat zij, die dit jaar voor den dienst bij
de nationale militie werden bestemdhunne militie
plichten in persoon vervullen en zich daardoor voor
bereiden om zoo noodig te kunnen voldoen aan den
grondwettigen plicht die op ieder ingezeten rust: het
dragen der wapenen tot handhaving der onafhanke
lijkheid van den staat en tot beveiliging van zijn grond
gebied, breDgt in de Staats-courant van Zondag en
Maandag 8 en 9 dezer ter kennis van belanghebbenden de
verschillende voordeelen, welke voor nen die bij de
militie dienen aan kennis, bruikbaarluidijver ecgoed
gedragingevolge de bestaande voorschriftenreeds
verbonden zijn of daaraan nog zuilen verbonden worden.
Die voordeelen zijn de navolgende: 1° De lotelingen
die, vóór de inlijving bij de militie, met gunstig gevolg
het hierna te melden examen afleggen, wordeu, voor
zoover zij daartoe geschikt bevonden zijn en dit met
de belangen van den dienst is overeen te brengen,
ingelijfd bij het korps en geplaatst in het garnizoen
hunner keuze. Ia werkelijken dienst zijnde, worden
zij zooveel mogelijk in de kazerne bij elkander gehuis
vest, mogen voor eigen rekening fijne uniform dragen
en, zoo daartoe maar eenigszius gelegenheid is, met
elkander of met de onderofficieren menage voeren.
Uit hen zal in de eerste plaats militiekader worden
getrokken. Het bedoelde examen zal omvatten: a het
schrijven van eene goede leesbare handb de kennis
van de gronden der spelling van de Nederlandsche
taalblijkbaar uit een te vervaardigen opstelc het
rekenen tot en met de gewone entiendeelige breuken;
d de kennis van het Nederlandsche stelsel van mateii