MIDDELBURGSCHE
F 55.
Donderdag
1874
COURANT.
5 laart.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franco is f 3.50.
Middelburg 4 Maart.
EEN EN ANDER OVER DE MUNTWETDISOTJSSIE.
I.
De intrekking van de muntwet ten gevolge der ver
werping van het voornaamste artikel (het gehalte vau
den goud gulden) met alle daarop voorgestelde amende
menten heeft ona verraat en leed gedaan. Schoou niet
door de tweede kamer verwend, verwachtten wij toch
dat jnist in eene zaak van zooveel praetisch belangen
van zooveel noodzakelijkheid gezond verstand over
onwil en traagheid zou hebben gezegevierd, en dat
deze verwachting niet het gevolg was van onze verre
verwijdering van het politiek tooneelbleek ons ook uit
het schrijven van onzen Haagschen correspondent van
Zaterdag, waarin van pogingen tot conciliatie van de
zijde der staatscommissie gesproken werd, waarvan
men zich goede resultaten voorspelde. Men heeft zich
echter zoowel in den Haag als te Middelburg vergist;
'tis met de muntwet gegaan zooals 'tgegaan is met
verschillende voorstellen tot herziening van het belas
tingstelsel, met de ontworpen rechterlijke organisatie,
met de afschaffing der plaatsvervanging en nummer-
verwisseling - zooals 't misschien morgen gaan zal
met de vestingwet en met die op het hooger onderwijs.
Zoo put de liberale partij in de kamer want vooral
op haar komt de verantwoordelijkheid neêr alle be
langrijke quaestiën uit in een onbeduidendvruchteloos
en vaak onhebbelijk debat; steen voor steen breekt zij
de grondslagen weg, waarop haar prestige bij de natie
eenmaal zoo vast gevestigd was: dat niets anders de
ontknooping zijn kan dan een deerlijke val kan de
meest onnoozele inzien.
Het is echter niet om deze algemeene klacht te slaken
dat wij de pen hebben opgenomen. Zij is op de
meest duidelijke manier reeds geuit door den hoogleeraar
Vissering in het gisteren door ons vermelde dagblad
artikel.
„Er komt geene groote quaestie ter sprake zoo
laat zich de hoogleeraar uit of elke individneele
opvatting, ook de meest oppervlakkige,(om geen harder
woord te gebruiken), acht zich bevoegd, zich als
advies aan de regeering en aan de kamer op te dringen.
Men roemt er in, dat men geen deskundige is, en
neemt daaruit aanleiding om in het breede voort te
redekavelen, zonder eenig licht over de aanhangige
vraag te verspreiden. Zelis het in dubiis abüine wordt
ter motiveering van een beslist afkeurend oordeel aan
gevoerd. Had dit alles geen ander nadeel dan dat de
discussiën tot in het eindelooze gerekt en schromelijk
verward worden, het ware nog te verdragen. Maar elk
houdt liefst aan zijne eenmaal uitgesproken meening
vast en eindigt met alles te verwerpen omdat zijne
meening niet kan zegevieren. Zoo is het in de laatste
jaren gegaan met meer dan éen gewichtig voorstel van
wetgeving. Zoo zal het naar allen schijn ook nu weer
gaan."
Maandag ochtend ken men deze ontboezeming lezen
en Maandag avond had de tweede kamer zelve eene
schitterende rechtvaardiging van do klacht en bevesti
ging van de voorspelling gegeven. De muntwet was
afgestemd; niet minder dan drie amendementen betref
fende het gehalte van de gouden standpenningen waren
verworpen, en toen de voorstanders van die amende
menten dus bij de meerderheid ongelijk hadden gekre
gen, deden ze met enkele eervolle uitzonderingen
wat kan doen denken aan schoolknapen die zelf niet vol
doen nu ook een ander niet gunnen „zijn zin te krijgen"; zij
stemden nu ook tegen het voorstel der regeering. „Zij
eindigden om met den heer Vissering te spreken
met alles te verwerpen omdat hunne meening niet kon
zegevieren." De gevolgen van dergelijke handelingen
zijn door den heer Vissering te juist aangeduid en wor
den, wanneer wij naar ons zeiven anderen beoordeelen
mogen, zóo diep door elk waarlijk liberaal en ernstig
man gevoeld, dat wij hierbij niet langer stilstaan, maar
een kort woord willen zeggen over den vorm van het
debat, dat men eene week lang over de vooruit reeds
veroordeeide wet (wij mogen althans wel aannemen dat
ze dit was) heeft gelieven te voeren.
Wie de achting voor zich zei ven verloren heeft kan
die van anderen niet behoudenook de toepassing van
dit gezegde kan niet anders dan slechte verwachtingen
geven voor onze tweede kamer. De discussie over de
muntwet kan althans niet worden aangevoerd als een
bewijs dat zij haar quant d soi gevoelt en bewaren wil,
dat zij waardeert en verlangt te handhaven het pres
tige dat zij, zoowel collectiet als kamer als de leden
die haar samenstellen individueel, bij de natie Dehoeft
om tot iets goeds in staat te zijn; althans hare manie
ren geven van dat besef en van deze wenschen wei
nig blijk.
Wij willen geene breedvoerige beschouwingen honden
over de eigenlijk politieke houding der kamer,over dat
gestadig afstemmen omdat het voorgestelde niet in
alle détails met de eigen opvatting van deskundige en
niet-deskundige leden overeenstemt. Misschien staan
wij hier voor een soortgelijk geval als dat van de twee
Amerikaansche predikantenwaarvan de een tegen de
dronkenschap preekte eu de andere het afschrikkend
voorbeeld gaf. Het is denkbaar dat ons parlement
het zich ten plicht heeft gesteld aan alle voorstanders
van het constitutioneel stelsel te toonenhoe men niet
handelen moet; dat zijterwijl in Engeland enDuitsch-
land, in Italië zelfs, de parlementen het voorbeeld
geven van eene vruchtbare werkdadigheidgevolg
van politiek overleg en besef hunner ernstige roeping,
er zich op toelegt de tegeuproef op de som te geven
en te toonen hoe men, juist door het niet betrach
ten van deze parlementaire deugden, aan zijn land
nadeel toebrengt en het constitutioneel raderwerk tot
stilstand, zoo niet erger brengt. In dat geval en
hoe treurig de onderstelling ook zijde bekende humo
ristische neigingen van kamerleden, welke in dit opzicht
veel voor hunne rekening hebben, maken haar inder
daad waarschijnlijk willen wij alleen zeggen dat de
tegenproef ons volkomen overtuigd heeft, dat wij nu
door eigen ondervindingdoor aanschouwing hebben
gezien dat politiek overleg en ernst onvermijdelijke
factoren zijn om van het constitutioneel stelsel goede
resultaten te verwachten, en dat de Nederlandsche
tweede kamer nu gerust het eentonige, doch voor de
natie zeer vruchtdragende, voorbeeld der aangehaalde
parlementen weder volgen kan. Wellicht zou zelfs deze
geheele demonstratie ex absurdo hier te lande overbodig
kunnen geacht wordenwant wij hebben de oogen maar
in eene andere richting te slaanmaar éeu kijkje te nemea
op Frankrijk en Spanje, om terstond het afschrikkend voor
beeld te zien. Daar wordt met de grootste duidelijkheid
vertoond hato not to do iten de voorspelling van den heer
VisseriDg is daar reeds bewaarheid„Zoo komt er ten
slotte niets tot stand. Elko groote maatregel van wet
geving met hoeveel ernst en zorgvuldig overleg ook
voorbereid, wordt onder dien stroom van beginsellooze
individueele meeningen onmogelijk. De wetgevende
macht ia den staat geeft zichzelve een brevet van
onvermogen. Het land kan daarbij niet welvaren. En
de gehechtheid des volks aan zijne staatsinstellingen
wordt op eene zeer gevaarlijke proef gesteld." Zoo
werd in Spanje een staatsgreep, de gewelddadige ont
binding der wettige Cortes, door alle ernstige en vader
landslievende mannen toegejuicht, ook al gevoelden zij
dat in die toejuiching eene scherpe veroordeeling van
het constitutioneel stelsel des lands lag opgesloten
zoo neemt de kreet naar ontbinding der machtelooze
Fransche nationale vergadering dag aan dag in kracht
en uitgebreidheid toe. Hier te lande is reeds een be
gin gemaakt door de uitgesproken wenschen naar ont
binding der kamer, wenschen die wij altijd bestreden
hebben en zullen bestrijden, omdat eene ontbinding in
de tegenwoordige omstandigheden en om de aange
voerde motieven niet anders is dan een vermomde
staatsgreep, een gewelddadig doorhakken van eene
moeilijk te ontwarren knoop. Dat de tweede kamer
dan voorzichtig zij; dat zij experimenten ex absurdo
overlate aan de vergaderden in het Cortespaleis te
Madrid of in den schouwburg te Versaillesde redding
van hare eigene eer en de bevordering van 's lands
belang liggen niet op den thans gevolgden weg.
Dit over het collectief prestige; zien wij thans wel
ken invloed de discussie over de muntwet op het
individueele prestige der kamerleden moet uitoefenen.
Uit het ter gemeentesecretarie alhier in druk verkrijg
baar gestelde kohier der plaatselijke directe belasting
op de inkomsten over 1873 blijkt, dat het 2601 belas
tingschuldigen bevat, tegen 2556 over 1873, verdeeld
als volgt:
Over 18741873.
le kl. (van f 300 tot f 400 ink.) 1040 1000
2e n r j» 401 500 325 325
3e 501 600 205 195
4® 601 700 117 121
5e 701 800 85 86
6e 801 900 100 104
7® 901 1000 124 132
8e 1001 1200 105 102
9® 1201 1400 72 75
10® 1401 1700 74 70
11® 1701 2000 62 65
12e 2001 2500 66 63
13® 2501 3000 38 35
14® 3001 3500 32 25
15® 3501 4000 27 28
16® 4001 4500 13 15
17® 4501 5000 11 11
18® 5001 6000 21 23
19® 6001 7000 12 12
20® 7001 8000 „99
21e 8001 10000 18 15
22® 10001 12000 15 17
23» 12001 14000 „11 6
24» 14001 17000 5 8
25® 17001 20000 9 7
26® 20001 24000 2 4
27e 24001 28000 0 0
28® 28001 32000 1 1
29® 32001 40000 0 0
30® 40001 50000 2 2
Totaal 2601 2556
Dr. J. C. Zaalberg Pz. uit 's Gravenhage heeft gis
teren avond de aangekondigde voordracht in de Con
certzaal alhier niet gehouden. Op het bepaalde uur
waren slechts een dertigtal personen in de zaal aanwe
zig. Deze geringe opkomst werd door den heer Zaal
berg zooals bij door den concierge van het gebouw
aan de aanwezigen liet mededeelen geweten aan
een mogelijk misverstand omtrent zijae overkomst en
daardoor ontstane meening dat de voordracht gisteren
geen voortgang zou hebbenvoor deze weinigen wilde
hg niet optreden, maar bij zal liever op een anderen
tijd eens terugkomenmeu kon zijn geld aan het
bureau terugkrijgen. Zij die opgekomen of nog in aan
tocht waren konden dus teleurgesteld terugkeeren.
Zooals men weet zal het wetsontwerp betreffende de
havenwerken van Antwerpen spoedig bij de Belgische
kamer van afgevaardigden in behandeling komen. De
met het onderzoek belaste centrale sectie is het eens
met de plannen der regeering, maar verzet zich tegen
den bouw van eene brug over de Schelde. Men meent
evenwel te Antwerpen dat, midderwijl aldaar de nieuwe
kaaien worden aangelegd, Botterdam en Vlissingen in
gereedheid zullen zijn, om de scheepvaart naar zich
to trekken. Op grond hiervan stelt de centrale sectie
voor om, ter wegneming van dat gevaar, voor den
aanleg van provisioneele aanlegplaatsen en gebouwen
beneden de sluis van Kattendijke een buitengewoon
krediet te verleenen.
Te Zierikzee heeft zich eene commissie geconstitu
eerd tot regeling der feestviering aldaar op 12 Mei a.,
bestaande uit de heerenjonkheer J. L. de Jongemr.