öuitenlcmö.
goederen, die niet dadelijk op het magazijn konden
geborgen worden, voorloopig in den gang of op de
stoep geplaatst. Een persoon, die daar des avonds
een boodschap te verrichten had, bemerkte dat vier
mannen, die er als kruiers uitzagen, bezig waren een
der zware kisten op een kar te laden. Meenende dat
zij door den eigenaar met het vervoer belast waren
hielp hij hun een handje en was niet weinig verbaasd
spoedig daarna te vernemendat de kist gostolen was.
De daders zijn spoedig gevat.
Omtrent een in den nacht van den 22" dezer ge
pleegden diefstal van goud en zilver ten kantore van de
diligence'OndernemiDg van Van Genü Looste Rotterdam,
verneemt men nader, dat een vierkant houten kistje,
geadresseerd aan de beeren J. Allart O., St. Buil
dings Old Broadstrcet te Londen, en bevattende 1600
sovereigns en 50 pond Engelsch zilver, gestolen is.
Het hof van appèl te Parijs heeft in een vereenigde
plechtige zitting van alle kamers aan de erfgenamen
van Naundorfi hun eisch ontzegd, hen qualificeerende
als vermetele en uiterst listige avonturiersen recht
doende, het in 1851 gewezen vonnis bevestigd, met
veroordeeling van de erfgenamen tot een geldboete en
in de kosten van het geding.
Bij een brand in de Kegentstreet te Londen heb
ben zeven personen het leven verlorendie op de bo
venverdiepingen woonden en door het verbranden van
de trap geen ander redmiddel zagen dan uit deramen
te springen, wat hun allen het leven kostte.
Een schatrijk zadelmaker te Londen had eene doch
ter van merkwaardige, zeldzame schoonheid. Hij liet
haar een kolosaal vermogen na, maar verbond bij testament
aan die erlenis de voorwaarde dat zijn dochter met
een zadelmaker moest huwen, of van de erfenis afzien
De hertog van Halifax, getroflen door de buitengewone
schoonheid van het meisje, nam de voorwaarden aan
Zeven jaar was hij bij een zadelmaker leerling en werk
zaam, zoodat hy voor den bekwaamsten in het vak niet
behoefde te wijkenhij werd toen overeenkomstig de
regelen en het gebruik in het gilde als meester opge
nomen, en huwde de rijke erfdochter.
Verkoopiiigen en aanbestedingen.
Het bestuur der gemeente Hoofdplaat heeft eer
gisteren aldaar aanbesteedHet uitbreken van de hou
ten beschoeiing en het maken van eene nieuwe gemet
selde bekleediwg met verlenging van de los-en laadplaats
of haven der gemeente, waarvan aannemer is geworden
de beer P. Monjé, te Brtskens, voor f 5286.
Thermometerstand.
27 Feb.'sav. llu.45gr.
28 'srnorg. 7u.46gr.s'midd. lu. 50 gr. 'sav.öu. 48 gr.
Staten-generaal.
TWEEDE KAMER.
Zitting ran Vrijdag 27 Februari.
{Nader verslag.)
Aan de orde was de beraadslaging over de motie
van den heer Kappeyne, luidende aldusj:
De kamer, gehoord de verklariDg van den minister
van koloniën dat de regeering bereid is eerlang een
voorstel tot regeling van het Nederlandsch-Indisch
muntwezen te doen en weuscheude de indiening van
dit voorstel af te wachten, stelt de beraadslaging over
dit wetsontwerp (betrekkelijk het muntwezen) onbe
paald uit.
De ministers van kolonië. en van financiën bestre
den al dadelijk zeer sterk de motie. Eeretgenoemde
deed uitkomen hoe de woorden der motie in strijd waren
met zijne toezegging van Donderdagdie aan twee
voorwaarden verbonden was aan de adviezen uit Indië
en aan de aanneming der wet voor Nederlandomdat
de z&ak voor Indië niet dringt en omdat er nog een
paar jaar moeten verioopen, eer men casu quo den gou
den standaard voor Indië zou kunnen invoeren. De
aanneming der motie zou hij verderfelijk achten voor
het belang van den staat en van den handel door de
verwerping van het wetsontwerp.
In gelijken zin liet de minister vau financiën zich
uit, die vooral drukte op den toestand van onzeker
heid, die hier zou geboren worden, en gedurende welken
ook niets voor Iudië zou kunnen voorbereid worden.
Na aanneming der motie was de hervatting der be
raadslagingen niet te voorzien, zoodat de minister baar
zou gelijkstellen met eene verwerping der wet in dien
zindat de kamer van oordeel is dat geen muntstelsel
voor Nederland mogelijk is, hetwelk niet- past voor
Indië.
De heer Kappeyne verwonderde zich over den tegen
stand van de zijde der regeering. De minister van
koloniën had erkend, dat wijziging in het muntstelsel
hier te lande ten gevolge moest hebben wijziging van
het stelsel in Indië. Tegen die taak was de minister
de man niet om op te zien. Verlangde hij eerst be
slissing voor Nederland, dan kwam hij op voor het
recht der kamer, om niet deze zaak voor de eene helft
van het land te regelen en te beslissen zonder te kun
nen voorzien wat in Iudië gepraejndicieerd zal worden.
De kamer verlangde te weten hoe de regeering daar
over dacht. Hy heett die inlichtingen uitgelokt en
daarnaar moest de kamer nu bandelen.
De heeren van Zinnicq Bergmann, Halïmans, van Aker
laken, Storm van 's Graveeande, Cremers en de Bruijn
Kops bestreden de motie uitvoerig, terw^l zij door de
heeren Schimmelpenninck, Blussé en van Koyk werd
verdedigd.
De ministers vao koloniëa en van financiën merkten
nog op, dat al wat zij omtrent Indië gezegd haddon
reeds was afgesproken vóórdat de wet naar den raad
van state ging; dat zij beiden omtrent Indië slechts
onder8tellenderwijs hebben gesproken, maar dat de afzon
derlijke wetten van 1847 en 1854 bewijzen, dat afzon
derlijke regeling van de beide stelsels zeer goed mogelijk
was. Inmiddels bleet dan toch in Indiè de zaak op
wettel ij ken grondslag en zou voorloopig de zilver-circu
latie er zeker blijven bestaan.
De heer Kappeyne stelde alonu de volgende gewij
zigde redactie voor: „Dekamer, gehoord de verklaringen
der regeering en wenschende de indiening van hare
voorstellen tot gelijktijdige regeling van het Nederlandsch-
Indisch muntwezen af te wachten" enz. Zoodoende
kon de beteekenis geene andere zijn dan dat het der
regeering tot plicht gesteld wordt om, zoo spoedig zij
het noodig acht dat de zaak geregeld worde voor Ne
derland, gereed te zijn met hare voorstellen voor Indië,
waardoor dan de regeering in gebreke gesteld wordt
om zoo spoedig mogelijk met hare voorstellen te komen.
Pericnlujn tn mora was er inmiddels voor Nederland niet,
(hetgeen de heer Viruly, op grond der adressen van
de kamer van koophandel, betwistte) terwijl, wanneer
men van onhoudbaarheid van den toestand sprak, ver
werping van de wet dan toch niet zou baten, maar
hare kansen althans rijzen door wegneming vau het
bezwaar, dat het verband met Indië ontbreekt. Wie
daarop niet let, bekreunt zich niet om Indië.
Hiertegen protesteerde de heer Storm van 's Graven-
sande, die der commissie van rapporteurs zijdelings ver
weet, dat zij bij den aanvang der discussiën geene
verkiaring had uitgelokt van de regeering.
De heer van Reenen antwoordde, dat zij dit aan de
regeering meende te kunnen overlaten, na de duidelijke
vingerwijzing in haar verslag.
Naar aanleiding eener nadere repliek van den minis
ter van koloniën verklaarde de heer van Houten, dat,
nu het niet onzeker was d a t er voorstellen voor Indië
zouden komen, hij vóór do motie kon stemmen.
Deze werd echter verworpen met 43 tegen 29 stemmen.
Daarna bad de interpellatie van den heer Nierstrasz
plaats over den voortdnrenden intérimairen toestand
van het beheer der marine. Hij wees op de noodza
kelijkheid van een definitieven minister, vooral met
'toog op Atsji en op de aanstaande behandeling der
defensiewet; met 'toog ook op het strijdige der belan
gen tusschen de beide departementen van koloniën en
marine en op de zware taak, welke op den minister
van koloniën als zoodanig reeds rust. Hij vroeg dus
„of de regeering van plan was spoedig aan Z. M. eene
voordracht te doen om in de ontstane vacature te
voorzien
De minister van justitie antwoordde, dat juist met
'toog op den oorlog met Atsji, en alzoo tot bevorde
ring van weuschelijken spoed, het interimair beheer van
marine aan den minister van koLniën werd opgedra
gen. Zoodra de reden dier vereeniging zal hebben op
gehouden, zal de benoeming van een nieuwen titularis
worden voorgedragen. Wanneer dit zal wezen, kan de
minister niet zeggen.
Nadat de heer van Znylen zijno bezwaren tegen het
voortdurende interim ia den toestand had ontwikkeld,
verklaarde de heer Nierstrasz uit het antwoord van
den minister af te leiden dat de regeering geen geschikten
titularis kon vinden, en stelde dit tegenover het verwijt
aan de oppositie indertijd gedaan, omdat zij in weinige
dagen geen kabinet kon samenstellen. Hij wees nog
maals op de dringende werkzaamheden van den minis
ter van koloniën en op ingrijpende besluiten, die door
een minister van marine moesten worden genomeu.
De minister vau justitie bleef volhouden, dat de
tegenpartij buiten machte was gebleven een kabinet te
vormen, zoodat het ministerie de teugels van het bewind
wel weder moest opvatten. Hij wees op de mindere
wenschelijkheid om te midden van den oorlog met
Atsji een Dieuw man als minister van marine te doen
optreden, terwijl voor 't overige de minister van oorlog
niet alleen in Indië ia geweest, maar ook de verdedi
gen swerken op Sumatra kent.
Nadat de beer van Zuylen verklaard had politieken
strijd te zullen blijven voeren tegen het kabinet dat
inconstitutioneel handelt, verklaarde de minister van
kolooiën, dat de koloniale belangen volstrekt niet lijden
onder het interim en dat, wat de „verwarring" in
Indië betreft, gebaseerd op de uitvoering dertaiief-en
accijntwet, deze geheel voor rekening van den gouver
neur-generaal kwam, maar dat strenger maatregelen noo
dig waren om misbruiken te keeren. Ook de belflDgen
van marine zullen niet ten achter staan. Intusschen
heeft de regeering er niet aan gedacht het interim zoo
lang te doen duren als de oorlog met Atsji duurt.
Alsuu kwam aan de orde het voorstel van den voor
zitter om de vestingwet aan de orde te stellen na
afdoening van het enquête-voorstel van den heer Take. s.
De beer van Naamen stelde voor om de vestingwet
eerBt daa te behandelen, als er een definitieve minis
ter van marine zou benoemd zijn.
Dit voorstel werd bij herhaling bestreden door do
beeren Heydenrijck en Storm vau 's Gravesande, hoofd
zakelijk op grond van het gering verband dat er tus
schen' de vestingwet en de maritieme verdediging be
staat. Dit verband werd echter zeer tadrukkelyk
aangewezeu door den heer Stieltjes, vooral in betrek
king tot de Amsterdamscbe linie. De heer van Was-
senaer ried zijnen vrienden aan in deze defensie quaestie
peen constitutioneel wapen to gebruiken, om het mi
nisterie te dwingen een minister van marine te be
noemen.
De heeren Beg ram en van Zuylen hier tegen opko
mende, omdat de defensie niet werd verwaarloosd en
omdat juist haar belang steeds was vastgeknoopt aan
vastheid, achten het ook voor die vastheid bedenkelijk
om een defensiewet tot stand te brengen, waartegen
een later optredend definitief minister van marine be
zwaar kon hebben.
Op dit punt stelde de minister van oorlog die leden
gemat door zijne toezegging om bij de te doene keuze
daarop te letteD, terwijl ook de minis er het verband
met de marine licht telde.
Overeenkomstig het voorstel des voorzitters werd ten
laatste besloten met 50 tegen 22 stemmen.
Zitting van Zaterdag 28 Februari.
Per telegraaf
Bij de voortzetting der beraadslagingen over het
wetsontwerp tot wijzigiDg van het muntstelsel werd dit
ontwerp door don h eer Gevers Deijnoot verdedigd en
door den heer van Kuyk besfroden, terwijl de heer de
Jong zich in onbesloten zin uitliet.
Daarop werd door de heeren Viruly, van Houten en
Schimmelpenninck en door den minister gerepliceerd.
De algemeenc beraadslagingen worden vervolgens ge
sloten, waarna werd bepaald, dat Maandag a. eene be
slissing zal worden genomen over hst hoofdbeginsel,
hetwelk de regeering van artikel 1 van het wetsont
werp heeft losgemaakt.
De heer Schimmelpenninck heeft voorgesteld om de
oorspronkelijke indeeling te behouden.
Reclames.
Heden middag zijn alhier per spoor aangekomen de
reuzin met kleinen heer en dame. Wegens huanegoed
geproportioneerde gestalten zijn zij met verwondering
door het medereizend publiek aanschouwd geworden.
Het zijn dezelfde personen welke morgenZondagin het
Schuttershof alhier eene openbare voorstelling geven.
Algemeen overzicht.
De heer Thiers heeft in eene toespraak tot eene depu
tatie, welke hem, uit naam der te New-York gevestigde
Franscbe», een adres en een album kwam overhandigen,
andermaal zijne denkbeelden over den staatkundigen
toestand bloot gelegd. „Hetgeen ons thans te doen
blijft, zeide bij, is het werk der wederherstelling te
voltooien. Deze taak ia slechts voor het oogenblik af
gebroken en het betaamt ons, aan het welslagen er van
niet te wanhopen. Do partijen zullen wel eenmaal hare
machteloosheid inzien en toelaten dat ons vaderland
zich een bestuur kiest naar eigeu goedvinden.. Het
edele voorbeeld van den grooten Washington, waaraan
gij mij heriunerd hebt, moet ons allen voor oogen zwe
ven. Ieder die aan het bestuur van Frankrijk deel
neemt behoort zich naar dat beeld te richten, terwijl
wij ons gelukkig moeten voelen indien wij met ons
allen volbrengen wat Washington gelukkig genoeg was
alleen te kunnen doenZoolang mijne krachten
mij niet begeven zal ik die aan mijn vaderland wijden
en ik verklaar u, zonder mij aan illusiën over te geven,
dat ik nog altijd hoop koester."
Gunstig steken deze kalme en bezadigde woorden af
tegen de taal der regeering en barer organen. De heer
Thiers is vóór alles een goed Franschman; hij vindt
het niet goed dat zij, die het lot van een land in han
den hebben, op den toon van veroveraars sprekenhy
laat het treurig genoegen om bun vaderland zwart te
maken over aan de lieden, welke eerst allerlei kwaad van
hunne landgenooten vertellen, om daarna gelegenheid
te hebben, met grooter eischen tegenover ben voor den
dag te komen. Dat dit de taktiek is der heeren de
Broglie en Baragnon, hebben de debatten over de maire-
wet en die over den staat van beleg der verschillende
departementen genoegzaam bewezen.
Mag de positie vao den heer Thiers, die buiten do
regeering van ziju land staat en echter met meer gezag
het woord tot zijne landgenooten richt dan de minis
ters, zonderling genoemd wordeo, die van den heer
Castelar in Spanje levert in menig opzicht eeaige over
eenstemming daarmede op. Ook de gewezen dictator
maakt geen deel uit van het bewind dat, in tegenstel
ling met het ministerie-de Broglie, op onwettige wijze
hem opgevolgd is, maar zijne populariteit is na zijn val
eer toe- dan afgenomen. Teneinde de vele aanzoeken
te ontvluchten, om in een ministerie te treden dat hij
niet erkennen wil, beeft Castelar aiet eenige vrienden
een uitstapje ondernomen naar Avila en Salamanca, met
het stellige voornemen om zich met do staatkunde hoe
genaamd niet in te laten, het strengste incognito te
bewaren en zich uitsluitend tot het bezichtigen van
historische monumenten te bepalen. Zijne moeite was
echter te vergeefs. Reeds buiten de steden wachtten
de gemeentebesturen hem op, ontvingen hein met ver
sierde rijtuigen en bloemrijke redevoeringen en verijdel
den door officieele, langdradige diners, al zijne illasiën
van rustige studie.
Ia atwachting intusschen dat Castelar do hand, die
men hem telkens reikt, zal aannemen, heeft de instor
ting van het ministerie een aanvang genomen. In de