MIDDELBIJRGSCHE COURANT. F 44. Vrijdag 1874. 20 Februari. Dit 'olad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 3.£50. Middelburg 19 Februari. DE MUNTWET EN DE KAMEB. II. Oppervlakkig, maar ook niet meer dan oppervlakkig oordeelende, zou men met de tweede kamer (althans xaet de in het verslag ten tooneele gevoerde „enkele leden") kunnen meenen dat er reden is om zich te wach ten voor het toegeven aan eene paniek. Sedert 1816 heeft hier te lande de dubbele standaard bestaanin 1847 hebben wij, bevreesd voor de ontzaglijke deprecia tie van het goud, die men van het ontdekken der Amcri- kaansche mijnen verwachtte, het goud gedemonetiseerd en het zilver als enkelen standaard behouden. Wan neer men nu, om eene gevreesde depreciatie van bet zilver te ontgaan, den zilveren standaard weder voor den gouden omruilt, handelt men dan niet eveneens onder den invloed eener paniek als voorheen, en is juist het toegeven aan deze zilverpaniek niet de meest welsprekende veroordeeling der goudpaniek van voor 25 jareneene paniek welke ook overigens gebleken is ongegrond te zijn, daar, niettegenstaande do ontzet tende aanvoeren van goud nit Amerika en Australië, het metaal niet in de gevreesde mate is gedepreeieerd? Bg eenig dieper doordenken zal men echter ontwaren dat de zilverpaniek van 1873 een geheel ander karakter draagt dan de goudpaniek van 1847. In het laatstge noemde jaar was men bevreesd voor het onbekende. Het goud werd tot op dien tijd slechts geproduceerd in geringe hoeveelheden, welke geen noemenswaardigen invloed op de marktprijzen kouden uitoefenen, maar van de verbazende massa's goud, die in Californië heetten aanwezig te zijn, en waarvan men natuurlijk de grenzen niet kon voorspellen of vermoeden, was een groote invloed op de markt te verwachten. Indien de goudstroom uit Amerika gedurende eenigen tijd zoo ruim bleef vloeien als in den eersten tijd van de exploi tatie der Californische goudmijnen dan kon het niet anders of het goud moest aanzienlijk in prijs dalen. Maar tegenwoordig is het met het zilver een geheel ander geval. Wie de depreciatie van dit metaal vreest, wordt niet gedrongen door wantrouwen omtrent moge lijke gebeurtenissen, maar door do wetenschap van een aanwezig gevaar. Al kan de tegenwoordige neiging tot daling van den prijs door kunstmiddelen tijdelijk worden gekeerd, en het euvel van waardeverminde ring van het geld dus door het niet minder beden kelijke euvel van geldscbaarste worden afgehouden; geenerlei kunstmiddelen zullen bij machte zijn om de gevolgen tc keeren der demonetisatie van het zilver in geheel Duitschland. Hier hebben wc niet te doen met mijnen, welke kunnen meö en tegenvallenmaar met een werkelijk aanwezigen zilvervoorraad, over de juiste hoeveelheid waarvan men twisten mag, maar die in elk geval bestaat en groot genoeg is om de door sommige regeeringsmaatregelen reeds beperkte markt te over voeren. De gevallen staan niet gelijk. In 1847 had men te doen met een schrikbeeld dat werkelijkheid worden kon; in 1874staan wij voor een feit, waarvan de gevol gen met meerdere of mindere juistheid zijnte berekenen. Voor het terugkeeren eener paniek als die van 1847 be hoeven wij daarenboven niet te vreezen; alstoen is het gebleken dat bovenmatige goudproductie de prijzen niet blyvend drukt, en voor andere redenen van depreciatie van het goud behoeft geeu beduchtheid te bestaan omdat het als het internationale muntmetaal bij uitnemendheid, opgenomen zynde in het muntstelsel van de voornaam ste staten der oude en nieuwe wereldwei nooit door de regeering van eenige handeldrijvende natie zal worden gedemonetiseerd dat is als wettig betaal middel terzyde gesteld en in groote hoeveelheden Iu het t\jdvak 185060 werd in Frankrijk voar drie milliarden franken aan goud meer in- dan uitgevoerd, hoofd zakelijk ten gevolge der enorm# aanvoeren uit Amerika. als handelsartikel ter markt zal worden gebracht. De onwaarscbijnlykheid dat zoo iets ooit gebeuren zal geeft op zichzelf reeds aan het goud meer geschiktheid om als enkele standaard te worden aangenomen dan aan het zilver, omdat het daaraan reeds ontleent die betrek kelijke vastheid van innerlijke waarde, welke de weten schap als het eerste vereischte van een muntmetaal aanmerkt. Twee punten, welke ook in de kamer en in de pers aanleiding tot beschouwing hebben gegeven, vereischen nog een oogenblik de aandacht. Vooreerst de vraag: moet Nederland in het belang der internationale betrek kingen een goeden stap, verruiling van den zilveren tegen den gouden standaard doende, niet nog een stap verder gaan, en zich terstond aansluiten bij het munt stelsel van eene der mogendheden, waarmede wij de meeste handelsbetrekkingen onderhouden? In de kamer heeft men naar aanleiding dezer vraag over opzettelijke isoleering van ons vaderland geklaagd, en het behoud van een eigen muntstelsel vergeleken met de oude bévue van eene eigene Nederlandsche spoor wijdte, waardoor de aansluiting onzer spoorbanen eerst laat en met groote kosten verkregen werd. De heer Bredius verdedigt zelfs iu eene afzonderlijke nota de aansluiting van Nederland bij de Latijnsche muntunie. Uit een mercantiel oogpunt is veel voor eene zoodanige aansluiting te zeggenom haar evenwel goed te verdedigen dient men een utopist te zijn en te gelooven aan den eeuwigen vrede, aan een internationaal strafrecht en burgerlijk recht en aan eene universeele munt. Bestaat voor de verwezenlijking van deze denkbeeldenof alV'.-L' voor die van het laat ste maar alleen, eenige kans, dau offeren wij gaarne ons nationaal muntstelsel op. Daar wij echter aan die schoone droomen geen geloof slaanverklaren wij ons om andere redenen tegen de aansluiting van het muntstelsel der Unie, omdat die op het oogenblik geen tegen de daaraan verbonden nadeelen opwegend voordeel verschaffen zou. Het verkeer met de andere Unie-staten, met Frankrijk, Italië, België, Koumanië enz, moge dan iets gemakke lijker zijn, met Duitschland en Engeland blijven al de bezwaren, die uit het verschil van grondslag voort vloeien, bestaan. En de nadeelen der opoffering van een eigen muntstelsel zijn vooral politiek; in den tegenwoor- digen tijd moet een kleine staat uiterst voorzichtig zijn eer hij een enkel deel zijne souvereiniteit prijs geeft. Dat Nederland zich isoleeren zou en afsluiten is eene beweering uit de oude doos, waarover men in onze dagen de schouders behoort op te halen. Maar de eisch om ons eigen muntstelsel prijs te geven teneinde ge makkelijker met den vreemdeling te kunnen verkeeren, kan even goed toegepast worden op de landstaal en op do onafhankelijkheid des lands zelf. Wanneer men den gulden maakt tot een tweefrankstuk zal men zonder geld wisselen half Europa door kunnen reizen van wisselverlies zal de handel echter toch niet ontheven worden! maar wanneer de geheele naiie hare taal verleert en op het treurige voorbeeld onze hoogste kringen uitsluitend Fransch spreekt, zal men zich eveneens half Europa door kunnen doen verstaan, en zullen deFran- schen zich niet meer aan onze „verschrikkelijke en schorre klanken" behoeven te orgerenen zoo wij eenvoudig ons koninkryk der Nederlanden opheffen om deel te gaan uit maken van het groote Duitscherijk, dan zijn wij voor goed gevrijwaard tegen alle bedreigingen van annexatie uit het Oosten, ongeacht de materieele voordeeleo, waarvoor we onze nationaliteit zouden verkoopen. Men moet met die naakte utiliteit voorzichtig zijn en niet vergeten dat, onder staten gelijk onder menschen, alleen hy geacht wordt die do achting voor zich zeiven bewaart. Wat België en Zwitserland ten aanzien van hun muntstelsel konden, doen kan Nederland niet. De plaats van onzen staat in Europa hangt niet at van een stuk papier, waarbij de groote mogendheden onze neutraliteit hebben gewaarborgd, maar van ons hooger en ouder recht, en van de wijze waarop wij ons op die plaats gedragen. Het andere punt is het verband tusschen het Neder landsche en het Nederlandsch-Indische muntstelsel. Men heeft indertijd met veel kosten een dadelijk verband tus schen de moederlandache en de koloniale munt gebracht; beide berusten thans op denzelfden grondslag, en de ondervinding geeft aangaande die regeling het beate getuigenis. En thans wordt eene door de omstan digheden gevorderde en in onze oogen volkomen ge wettigde wyziging in het Nederlaudsche muntstelsel voorgesteld, en men laat het Indische rustenHiertegen wordt terecht in het verslag der kamer een afkeurend oordeel uitgesproken. De regeering antwoordt echter op de vraag om mededeeling harer plannen met te zeg gen, dat het advies van den gouverneur-generaal is gevraagd. Afdoende komt ons dit antwoord niet voor; wij meenen dat de regeering zelve op dit punt eene eigene opinie behoorde te hebben, en ten aanzien van een zoo gewichtig onderwerp tot den gouverneur-gene raal liever zeggen moest: zóo zal het Indisch muntstel sel worden ingericht, dan hem te vragen: wat dunkt u van de inrichting van het Indische muntstelsel? Wij betreuren het, dat de regeering niet tegelijkertijd met het ontwerp eene nieuwe muntwet voor Iudië voorge dragen heeft, om het heilzame en in 1854 met veel kos ten tot stand gebrachte verband tusschen den geldsom loop in moederland en koloniën tc handhaven. De een heid van die beide eischt nog veel gebiedender dan het belang van den handel éen enkel muntstelsel En toch zou, bij de aanneming der thans aangeboden wet, althans zoolang de gouverneur-generaal, na zich op alle stations van den omslachtigen administ.ratieven weg te hebben doen voorlichten, zijne meening niet zal hebben doen kennen en het hoofdbestuur die meening ampel over wogen, goed- of afgekeurd, een wetsontwerp opgesteld en door de staten-generaal behouden in het Staats blad geleid zal hebben, in Indië niet slechts een muntstelsel bestaan op eene andere basis gevestigd en naar een anderen standaard ingericht dan het onze maar zelfs de in naam gelijksoortige muntstukken, hier pasmunt eu daar standpenningzouden in ge halte verschillen. Hoe gaarne wij de voorgedragen muntwet tot stand zouden zien komen, deze ongerijmd heid wenschen wy tot eiken prijs vermeden te zien. En zij kan alleen vermeden, of althans verholpen worden, wanneer van regeeringswege de verklaring gegeven wordt dat een op dezelfde beginselen gevestigd ontwerp van muntwet voor Nederlandsch-Indië in bewerking is en nog in den loop dezer zitting bij de tweede kamer zal worden ingediend. Het gisteren door ons ia het kort vermelde regeerings- telegram van den luitenant-generaal van Swieteo, den 14en Februari van Atsji en gisteren morgen van Penang verzonden, wordt door de Staatscourant van heden medegedeeld ala volgt: „Eene versterking, door Toekoe Nanta van de VI Moekim tegen Toekoe Nek van Marassa, onzen bond genoot, aangelegd, is den 12tm dezer met een verlies van drie dooden en dertien gewonden (allen minderen) genomen. Deze operatie had zoowel een staatkundig als een krijgskundig oogmerk en moest dienen om de toenadering van het volk uit de VI Moekim gemakke lijk te maken. De versterking is aan Toekoe Nek ter bewaking overgegeven. Toekoe Nanta is gevlucht. Wat de uitwerking zal zijn, moet later blijken. De cholera is nog niet geweken, doch minder. „Tot toelichting, voor zoo veel noodig, van dit tele? gram, zij hier het navolgende aangeteekend: „Zoowel de VI Moekim, staande onder het hoofd Toekoe Nanta Setia, als de kampong Marassa, die met andere kampongs de Moekim vormt, waarvan Toekoe Nek Radja Moeda Setia het hoofd is, zij a gelegen in het district XXV Moekim, westelijk van de Atsji-rivier. „De twee genoemde Moekim-hoofden behoorden tot de rijks grooteu (mantris hari hari), vier in getal, die den sultan in het dagelijksch bestuur ter zijde stonden. „Toekoe Nek Rar!ja Moeda Setia heeft, zoowel tij- dens de eerste als bij de tweede expeditie, herhaalde-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 1