MIDDELBURGSCHE COURANT. F 39. Zaterdag 1874. 14 Februari. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2«» Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 3.50. Middelburg IS Februari. Een heden bij de regeering ontvangen telegram van generaal van Swieten van den 10en dezer, meldt dat niets bijzonders is voorgevallen. De blijken, dat het volk den oorlog moede is, ver meerderen, olschoon de hoofden het verhinderen om zijn betere gezindheid te toonen. Het bericht omtrent de keus van een nieuwen sultan wordt niet bevestigder wordt een andere candidaat De cholera heerscht sporadisch. Voor het tcfeSdistriet Middelburg is de 15* Februari 1874 een niet onbelangrijke dag. Juist 25 jaren gele den nam de heer mr. D. van Eek voor de eerste maal zitting in de tweede kamer der staten-generaal. Den ltn December 1848 met 495 van de 634 uitgebrachte stemmen in het vierde Zeeuwsche kiesdistrict, en na de invoering der kieswet van 7 Juli 1850 door het district Middelburg herhaaldelijk als afgevaardigde verkozen, had bij sedert dien tijd onafgebroken zitting. Wij, die sedert dien tijd den heer van Eek by de verkiezingen aanhoudend aanbevalen, en hem in zijne loopbaan als het ware op den voet gevolgd hebben, zullen wel niet behoeven te verzekeren dat wij een groot gewicht aan dezen dag hechten. Als wakker, eerlijk en onpartij dig volksvertegenwoordiger, is hij zoowel voor de be langen onzer provincie als voor die van het vaderland in algemeenen zin een onwaardeerbaar behartiger. De liberale partij vond steeds in hem een harer krachtigste steunpilaren, welks draagvermogen nog versterkt wordt door de onafhankelijkheid, waarmede hij zich steeds van hartstochtelijke partijzucht en kleingeestigen coterie geest heeft weten vrij te houden. Die onafhankelijk heid, dat volgen van een eigen weg, is hem wel eens door de aanvoerders der partij ten kwade geduid. Men noemde hem een uurwerk dat soms wat ongeregeld in zijn loop was en wel eens een weinig later wees dan de officieele tijdsbepaling aangaf. Wij echter wenschen mannen voor onze vertegenwoordigersgeen stemmachine8. Waar de groote beginselen der liberale partij ter sprake kwamen, vonden wij den heer van Eek altijd vooraan op de bres. Tegenover zulke diensten, aan de goede zaak bewezen, tellen wij een mogelijk verschil van gevoelen in sommige onderdee- len licht. Zoo alleen is hetnaar ons inzien, mo gelijk het stelsel van volksvertegenwoordiging eene waarheid te doen zijn. Men vrage naar karakter, naar een helder verstand, naar bekwaamheid en naar eene vaste overtuiging omtrent de hoofdbeginselen die men voorstaat. Is men gelukkig genoeg die eigen schappen in éen man vereenigd te zien, dan stelle men met vertrouwen de waarneming der hem toevertrouwde belangen in zijne hauden. De volksvertegenwoordiger wordt niet afgevaardigd om in alle opzichten den wil te volgen zijner lastgevers, maar om naar eigen inzicht het bestuur over 's lands zaken te helpen voeren. In die richting hopen wij den heer van Eek nog vele jaren op dezelfde plaats werkzaam te zien waar hij reeds zulke goede diensten aan de liberale zaak bewezen heeft. Met den heer van Eek vieren op den 15" Febnari de heeren Westerhoff en van Nispen van Sevenaer, afgevaardigden voor Appingadam en Nijmegen, en op den 16«n de heer Storm van 's Gravesande, vertegen woordiger voor Steenwijk, het feest van hun vijf en twintigjarig lidmaatschap der tweede kamer. Eergisteren avond gaf de zangvereeniging Harmonie te Yeere, ten voordeele van de algemeene armen aldaar, eene uitvoering van zangstukken, afgewisseld door de voordracht van gedichten. Do opbrengst be draagt, na aftrek der kosten, f 19.11$. Onze Haagsche correspondent schrijft het volgende: „Ik heb op het oogenblik voor mij liggen de zorgvul dig bewaarde dagblad-bulletins, waarin de berichten uit het oorlogstooneel op Sumatra aan de Hagenaars verkondigd zijn. De officieele berichten, bedoel ik, die het eerst in buitengewone nummers van de Staats-cou- rant werden gepubliceerd en niet de Reuter-telegram- menwaarin opzettelijk of toevallig de berichten altoos in een voor de onzen zeer ongunstigen geest werden getourneerd. Ik heb dus niots dan officieels voor mij, en toch beken ik dat het mij niet zeer helder is. Den 26" Januari werd 's namiddags de residentie op eens verrast door het bericht van den consul te Penang dat de kraton was genomen. Den volgenden ochtend volgde het zeer onduidelijke telegram van den generaal van Swieten, waarin gezegd werd dat de kraton was inge sloten geworden, aangevallen en verlaten gevonden, terwijl er echter werd bijgevoegd dat er verliezen gele den waren, hoewel het niet wel te verklaren is dat ver liezen geleden worden bij een aanval op eene verlatene sterkte. Er werd echter niet bijgevoegd waar de Atsji- neezen uit den kraton gebleven warenen hoe zij daar ongemerkt uit hadden kunnen komen. De generaal wenschte aan het slot van zijn telegram vaderland en koning geluk met deze overwinning, en, waar de Atsji- neezen dan ook gestoven en gevlogen waren, voor dien gelukwensch had hij reden genoeg. Al zijn onze tegen woordige vijanden een krijgshaftiger en krachtiger ras dan menig ander Oostersch volk, wanneer ze hunne voor naamste sterkte eenmaal missen is hun tegenweer ge broken en zal de onderwerping in tijds wel volgen en dc oorlog eindigen fautc de combaitans. „Het kraton-telegram veracht dus nog wel eenige aanvulling, maar behelst toch een stellig feit; van de latere officieele telegrammen van het oorlogstooneel kan dit echter niet gezegd worden. De opmerking is hier gemaakt dat er om de vier of vijf dagen tele grammen van den generaal aankomen, juist een tijds verloop laDg genoeg om per stoomboot van Atsji naar Penang en terug te gaan; en men voegt daarbij de onderstelling dat de generaal van hier nit aangedreven wordt om maar altijd nieuws, nieuws te zenden. De inhoud van de telegrammen is trouwens wel berekend om die onderstelling te bevestigen want wie weet dat beter dan een dagblad-correspondent! wanneer men geen nieuws heeft en toch schrijven moet, dan vervalt men in het words, words der lectuur van Hamlet. Den l«n Februari werd uit Penang bericht: „alles deed gelooven, dat na de volkomen overwinning die be haald is, de strijd geëindigd en de onderwerping der XXV en XXVI moekim nabij kan geacht worden"; hiermede werd de algemeene hier ter stede bestaande opvatting bevestigd dat de kraton de sleutel van Atsji was, en na de inneming daarvan de tegenweer was gebroken. Men wachtte dus weldra het bericht dat de moekimhoofden tot onderwerping zouden komen en de een of ander hooggeplaatst inlander (want in hetzelfde telegram wordt vermeld dat de sultan aan de cholera overleden zou zijn) met den opperbevelhebber eene op den leest van het contract met den sultan van Siak geschoeide overeenkomst zou hebben gesloten. Die verwachting werd 6 Februari teleurgesteld door een nieuw telegram waarin voorkwam, dat onze troepen bij eene verkenning uit eene versterking van XXII moekim ernstig beschoten waren geworden; die waren dus nog niet bepaald gezind tot onderwerping! Maar verder werd in het telegram gezegd: „De XXV en XXVI moekim gaven teekenen van onderwerping. De XXII moekim zouden (naar men verzekerde) volgen door den dood van Panglima Polira aan de cholera. Bekenden met het volkskarakter zeiden dat de onder werping van allen'met zekerheid kon verwacht worden.' „Deze bekenden schijnen echter met vele andere deskundigen dit gemeen te hebbendat ze niet bijster wel vertrouwd waren met hun vak. De onder werping van allen, van geen enkele van die allen zelfs, volgde niet. Integendeel, terwijl de stoomboot met dit bericht naar Penang onder weg was, zat men aan den staf van den opperbevelhebber alweder een ander telegram te pennen, dat op den 4^ ver zonden en jl. Zondag onder kerktijd bij bulletins werd verspreidwaarin te lezen stond„Sedert 29 Januari was er niets, belangrijks voorgevallenen ook de toetreding tot onderwerping niet vooruitge gaan". Neemt men nu in aanmerking dat 29 Januari de datum van het „ernstig beschieten" was, dan zal men moeten erkennen dat er destijds nog niet van „toetreding tot onderwerping" gebleken was. Wel „deed alles vermoeden'' dat, onmiddellijk na den val van den kraton, het geheele land zich onder werpen zou; wel hadden de „bekenden met het volks karakter" dat voorspeld, maar die geruchten en on derstellingen en praatjes waren niet bevestigd. Daar entegen werdin hetzelfde telegram van Zondag ochtend gewaagd van „in het binnenland aangelegd wordende versterkingen, welke getuigden van eene voortdurend vijandige houding van hoofden". En in het heden avond (11 Februari) in de Haagsche cou ranten medegedeelde regeeringstelegram wordt de laatste hoop den bodem ingeslagen van hen die zich nog met eene spoedige onderwerping der hoofden vleiden, daaruit blijkt dat de hoofden „zich verwij derd blijven houden" m. a. w. hoegenaamd niet aan onderwerping denken, en een nieuwen sultan hebben benoemd, en dat niettegenstaande den dood van van Panglima Polim, den voornaamsten drijver van den oorlog. „In de laatste' telegrammen wordt het nu over een anderen boeg gewend. De scie van de onderwerping der hoofden komt op den achtergrond, en begint te spreken van het andere uiterste. „De kleine man scheen voor de voortzetting der vijandelijkheden min der gestemd'', luidde het in het telegram van Zon dag ochtend; „het volk is vredesgezind" vertelden de Haagsche couranten heden avond. Deze berichten nemen nu weer het weinigje helderheid weg dat een gewoon mensch in zijne beoordeeling der zaken van Atsji meende te bezitten. De Atsjineezcn werden ons altijd voorgesteld als een verbazend strijdlustig en wraakgierig volk, terwijl daarentegen in de hoogere kringenom 'tzoo eens te zeggen, eene voor Nederland en den vrede gunstige stemming heerschte. De sultan helde tot de laatste stemming over, had men ons verteld, maar eene machtige oorlogspartij door Abdul Rachtnan en andere Arabieren aangevoerd, drong hem tot den oorlog en had het volk op hare hand. Op het volk kwam alles eigenlijk neder, en zoo seiude eenmaal, kort na de landing, de generaal als eene explicatie van de vijandelijke ontvangst onzer troepen, dat „het volk" baas was in dea kraton en des generaals bekende brieven aan den sultan had verscheurd. Thans blijkt deze opvatting in het algemeen dus alsmede onjuist te zijn geweest. Voor zoover ik den generaal van Swieten ken, is hij er de man niet naar om dergelijke tegenstrijdigheden en voorbarige mededeelingen te ver kondigen. Om die reden stel ik hem gelijk met een dagbladcorrespondent zonder stof, die door zijne re dactie aanhoudend aangepord wordt „om toch wat te zenden, 't komt er niet op aan wat." Zijn er dus geene feiten te vermelden of gevechten te beschrij ven, dan worden de loopende praatjes en geruchten naar het moederland overgeseind. „Maar terwijl de voorspiegelingen van spoedige on derwerping alleen berustten op vermoedens, op geruch ten en op de wijze gezegden van „bekenden met het volkskarakter" berusten de getuigenissen van den generaal ten opzichte van de gezindheid des volks op waarnemingen en zijn dus van veel meer waarde. In de onmiddellijke nabijheid der Nederlandsche troepen is de kleine man in de kampongs teruggekomen, de- passer wordt weer bezocht, de inlanders hebben hunne wapenen afgelegd ziedaar gunstige verschijnselen. Al mag de tegenstand der hoofden nog eenigen tijd duren en voor onze troepen de roemrijke tweede ex peditie tegen Atsji doen ontaarden in een vervelenden garnizoensdienst in het kraton-lort of in andere wer ken wanneer een gedeelte der bevolking zich van bare hoofden afscheidt en in vriendschap met onze troepen leeft, is het uit met den tegenweerspoedig zullen dan de hosgergeplaatsten den eersten stap naar

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 1