MIDDELBURGSCHE
F 30.
Woensdag
1874.
COURANT.
4 Februari.
Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
3De prijs per 3/m.franco is f 3.50.
Middelburg 3 Februari.
DE ROEPING DER DAGBLADPERS.
„Waüneer alles wat in verschillende landen tegen
en over mij geschreven wordt zoo ongeveer liet vóór
korten tijd de prins Bismarck zich in den Duit-
schen rijksdag uit ook slechts gelezen moeBt wor
den om van het wederleggen nog te zwijgen dan mocht
er wel een afzonderlijk ministerie voor de diukpers
worden opgericht." En onze eigen minister van kolo
niën slechts weinige dagen te voren in de eerste kamer
over de periodieke pers sprekende, zeide als slotsom
zijner overwegingen omtrent dal onderwerp: „Laat de
menschen schrijven!"
Wie in de hooghartige minachting, waarvan deze
woorden bij de eerste lezing schijnen te getuigen de ware
overtniging dezer staatslieden zou meentn te zien, zou
zich naar het oas voorkomt vergissen. De beer Fran
sen van de Putte beeft meer dan eens zelf in tijd
schriften en dagbladen tot de periodieke pers zijn
toevlucht genomen om zijne denkbeelden onder bet
publiek ingang te doen vinden, en wanneer wij hem in
dc uitgave zijner parlementaire redevoeringen eene
poging zien doen om het in de volksvertegenwoordi
ging gesproken woord, in meer blij venden en verza
melden vorm, onder de aandacht van het Nederland-
sche volk te brengenis het ons moeilijk daarin iets
anders te zien dan een vernieuwden toeleg omnaast
het leveren eener belangrijke bijdrage voor onze toe
komstige parlementaire geschiedenis, ook het zijne toe
te brengen tot de vorming dier openbare rneening,
welke op hare beurt in den vorm van dagbladen en
tijdschriften zich weder zal doen kennen. Wat den heer
von Bismarck betreft, het is bekend dat geen politiek
persoon zich, van den aanvang zijner loopbaan af,
meer aan de leiding en voorlichting dierzelfde publieke
opinie heeft laten gelegen liggen. Reeds in 1849, als
hoofd der Pruisische conservatieve partij, schreef hij
artikelen en ingezonden stukken in de toenmaals pas
opgerichte Neue Preussische Zeitnng. In al zijne vol
gende betrekkingen hield hij zorgvuldig het oog op de
pers gevestigd, en het was tegen verschillende ministe-
riën een zijner voornaamste grieven, welke wij in
zijne openbaar gemaakte briefwisseling telkens zien
terugkomen, dat men verzuimde op de Duitsche dag
bladen denzelfden invloed uit te oefenendoor welken
andere groote mogendheden, naar z^ne meening, zich
het bereiken barer doeleinden zoozeer vergemakkelijk
ten. Op welke groote schaal de Pruisische regeering en
de Duitsche rijkskanselarij thans in die richting werk
zaam zijn, is onlaDgs gebleken uit de inlichtingen,
gegeven omtrent het Pruisische of Dnitsche (de onder
scheiding is in dit geval niet zeer gemakkelijk) zoo
genaamde littéraire bureau. Behalve hare twee oflicieele
dagbladen, de Reichs- undStaats-Aozeiger en de weke-
lijk8che Provinzial Correepondenz, welke slechts de
opsomming van feiten en regeeringsbesluitenvergezeld
van enkele korte beschouwingenbevattenbezit de
regeering drie voorname half officieele organen: de
Norddeutsche Allgemeine Zeitung, het Volksblatt eu de
Deutsche Nachrichten, welke onderling zoo in omvang
als in prijs aanmerkelijk verschillen. Ofschoon deze
bladen, zooveel officieel bekend geworden is, geen
rechtstreeksche subsidie genieten, en dus voor hare
instandhouding met de gunst des publieks rekening
moeten houdenkunnen zij echterwegens do opne
ming van artikelenwelke door ambtenaren van het
littéraire bureau geschreven worden en ten doel hebben
de denkbeelden der regeering of althans die van een j
der ministers bekend te maken, beschouwd worden
onmiddellijk met het ministerie in verband te staan.
Behalve deze eigen deelname aan de journalistiek, ver
strekt het bureau daarenboven mededeelingen san aller
lei binnen- en builenlandsche dagbladen van de meest
verschillende richting. Dezen blijven daarbij volkomen
vi om de opgenomen berichten al dan niet te verge
zellen van eene eigen kommentaar, welke volstrekt niet
in den geest der regeering behoeft te zijn. Het is deze
laatste niet zoozeer te doen om de openbare meening
te vervalschen of die in haar eigen richting te leiden,
dan wel te zorgen dat, naast de eigenaardige en dikwijls
averechtsche voorstellingen harer tegenstandersook
haar eigen inzichten onder de menigte bekend wor
den gemaakt en tevens ontwijfelbaar joiste berichten
verspreid worden omtrent feiteD, welker mededeeliDg
onder de band der dagblad-correspondenten zoo dik
wijls aan juistheid te wenschen overlaat. Somtijds ook
stelt zij zich alleen ten doel het gevoelen van bet
publiek omtrent het eene of andere denkbeeld of feit
te vernemen, en als een gevolg hiervan verhaalt men
voorbeelden, dat eene onjuiste mededeeling, welke op
een gegeven oogenblik, door de onhandigheid van een
ondergeschikt ambtenaar, tot eene vervolging van een
der regeering vijandig blad aanleiding gaf, ten slotte
bleek uit geen anderen koker dan dien van het gou
vernement zelf afkomstig te zijn.
Wij meenden de waarschijnlijke gegrondheid onzer
opvatting, dat door genoemde ministers aan de uitin
gen der dagbladpers meer gewicht gehecht wordt
dan hunne officieele woorden zonden doen vermoeden,
eenigszins in bijzonderheden te moeten aantoonen. Wer
kelijk is dan ook van staatslieden, die een geopend oog
voor de verschijnselen hunner maatschappelijke omge
ving bezitten, niet anders te verwachten. Zonder nog
te letten op de onmiddellijke werking der dagbladen
in verkiezingen en op de volksvertegenwoordiging, is
de publieke opinie in onze dagen van steeds voort
schrijdende verstandelijke ontwikkeling, waarbij de
invloed der redeneering meer en meer toeneemt, eene
macht welke op den duur alles voor zich buigen doet.
Ons schijnt het daarom moeilijk* het gewicht der roe
ping van den dagbladschrijver te hoog te schatten. VaD
over de hoogsten en meest ontwikkelden zijner mede
burgers, die zich, somtijds tegen hun wil, op den duur
onmogelijk geheel aan den indruk van zgn geschrijf
weten te onttrekken, strekt zgn invloed zich voorna
melijk nit over de groote menigte der werkzame bur
gerij, die in de beslommeringen van hare bezigheden
dikwijls weinig gelegenheid tot andere lectuur bezit
dan die van haar dagblad, en verspreidt hg zich ten
slotte tot in de onderste, minst ontwikkelde lagen onzer
maatschappij, waar van het lezen van ander drukwerk
veeltijds in 't geheel geen sprake is. Dagelijks het
woord tot zijn publiek richtend zeker vanuithoofde
der andere aankondigingen die zijn blad bevat, althans
vluchtig, gelezen te worden, is bij in staat om aanhou
dend en onder allerlei vormen in eene bepaalde richting
werkzaam te zijn, en gelijk een waterdroppel, immer op
dezelfde plaats nedervallend, ten laatste het hardst ge
steente uitholt, zoo kunnen ook zijne degelijks weder-
keerende voorstellingen eindigen met invloed uit te
oefenen op het onverschilligste of meest tegenstrevende
gemoed. Van hier de aan deze, als aan iedere gewich
tige taak, verbondene groote aansprakelijkheid. Dezelfde
verantwoordelijkheid, welke ieder op zich laadt, die
zijne gedachten door het schrijven van een boek open
baar maaktdrukt in zekere mate op den dagblad
schrijver, wordt zelfs in éen opzicht voor hem ver
zwaard door de ruimere en meer onmiddellijke ver
spreiding zijner woorden. Wie ooit heeft nagedacht
over de geheimzinnige kronkelwegenlangs welke
eene eenmaal opgevatte gedachte somtijds tot
eene beslissende handeling voert, beseft ook hoe een
vluchtig denkbeeld, door den druk bestendigd, bet
punt van uitgang wezen kan voor den electrischeu
draad, aan welks uiteinde eene gewichtige daad een
maal zal worden vastgeknoopt. Als een zaaier werpt
de dagbladschrijver dagelijks zijne gedachten io de
voor hem geopende vore. Van de plaats, waar het
nitgestrooido zaad zal nederkomen, zoowel als van de
vruchten, die het dragen zal, is hij even onkundig als
de denker die zijne overpeinzingen nederlegt in een
boek. Alleen heeft deze gelegenheid tot nadenken,
tijd om zijne bouwstoffen te kiezen en te keuren; ter
wijl de dagbladschrijver te werk gaat naar den in
druk van het oogenblik en volgens de gegevens die
onder zgn onmiddellijk bereik liggen.
Naast deze diepe overtniging omtrent het
gewicht harer taak als tolk en voorlichtster der open
bare meening, past der dagbladpers eene vooral riet
geringere mate van nederigheid. Zij treedt niet op feilloos
als een orakel. Genoodzaakt te arbeiden naar de twij
felachtige of bedriegelijke verschijnselen van het oogen
blik, gebakt onder den dagelijks wederkeerenden eisch
van dadeüjken spoed, is zij schier onvermijdelijk ver
oordeeld tot oppervlakkigheid. Maar al te dikwijls
draagt haar oordeel den stempel van de onvolledigheid
zijner grondslagen, en gelijk zij zich het orgaan der
openbare meening noemt, is zij onderhevig aan al de
onjuistheid en onrechtvaardigheid van deze. Zij dwaalt,
en waar zij dwaalt doet zij duizenden in haren misslag
deelen. Zij velt, te onrechte dikwijls, vonnis, en ontel
bare stemmen roepen haar het „kruisig hemachterna.
Slechts wie eene openbaie of ambtelijke betrek
king bekleed heeft, onderworpen aan de dagelijksche
beoordeeling van het publiek, kan ondervonden hebben
boe dikwijls een dagbladschrijver, van uit de hoogte
van zijn arbeidsvertrek, het waagt in een enkel oogen
blik eene meening uit te spreken over handelingen en
maatregelenwelke het uitvloeisel zijn geweest der
langdurige onderzoekingen en beraadslagingen van
mannen vergrijsd in de stadie en de behandeling
derzelfde belangen. Wie ooit een belangrijke publieke
zaak met ernst heeft geregeld, kan1'weten hoe dik-
wijls door de organen der openbare rneening tegen
werpingen en voorstellingen als splinternieuw wor
den opgeworpen, die aan de schrijftafel van den amb
tenaar reeds dagen lang bet onderwerp van ernstige
overweging, van pijnlijken twijfel wellicht, hebben
nitgemaakt
Zijn deze gedachten geschikte overwegingen voor
hem, die zelf de pen voert om als tolk en voorlichter
der publieke opinie zijner medeburgers ie dienen?
Wij gelooven dat het geen nut heeft zichzelven te
verblinden omtrent de bezwareD aan eene roeping
verbonden. Laat ons nederig zijn en moed honden
tevens. Even nutteloos als het is, de oogen te siuiten
voor den bliksemschicht, die, uit het luchtruim stortend,
onze woning dreigt te verteerenzoo weinig baat het
te jammeren over het bestaan en den grootea invloed der
journalistiek. Zij is eenmaal een onmisbaar eu blijvend
bestanddeel in het ingewikkeld samenstel onzer heden-
daagscbe maatschappijen geworden. Uitvloeisel en eisch
van het moderne levenzal zij zich staande houden
overal waar dat leven bruist en werkzaam is. Aan
haar bestaan mogen nadeelen verbonden zijn, zg we
gen niet op tegen de goede zijden er van. En ook
deze nadeelen zullen langzamerhand, bij het voortschrij
den der algemeeoe ontwikkeling, waarschijnlijk ver
minderen. Gelijk het besef zijner groote verantwoorde-
lgkheid deu dagbladschrijver tot voorzichtigheid dringt,
zoo behoort op zijne beurt het publiek onderscheid te
leeren maken in zijne schatting van de organen der
algemeene opinie. Niet alles wat in de dagbladen ge
schreven staat, gelde als „krantengeschrijf'; niet alles
gelde ook als orakeltaal, alleen „omdat het gediukt
is." Wanneer het publiek dagelijks zijne dagbladenop-
bnn post ziet, het oog geopend voor elk verschijasei
in het maatschappelijk levenbezield door de zucht om
zonder partijdigheid alles te bevorderen wat goed ea
rechtvaardig is en te waardeeren wat in dien z:ii ge
daan wordt, onverschillig van welke zijde het komt,
dan zal het zijne organen leeren hoogachten als trouwe
wachters ea bevorderaars van alle zedelijkheid, alie
geluk ea alle recht. Komen de uren des gevaars, de
oogenblikken waarin ons vaderland of onze nationali
teit door binnen- of buitenlandscbea vgand bedreigd
wordt, de tijdstippen waarop eene naderende ziekte of
een maatschappelijk onheil ons levensgeluk met dood
en verderf dreigt onze medeburgers zullen met gre-
tigheid de hand uitstrekken naar de beproefde tolken,
aan welke de verdediging van hunne belangen is toe
vertrouwd. Nederigheid past ons in onze taak, maar moed
tevens! In de dagelijksche worsteling onzer maatschap
pijen is het niet altijd gemakkelijk te zien waar eigenlijk
de weg tot deu waren vooruitgang gelegen is, en nog veel
minder te weten door welke middelen die weg het best te