Verhulst had beleend, niet audit eerst in 1872 heeft plaats
gehad. De gelijksoortigheid der voorwerpen alleen be
wijst ook, naar spreker betoogt, niets; er moet nog ge
lijkheid van beleeningsom bijkomen, en daar dit het
geval niet is, beduidt de gelijksoortigheid niets. Voor
't overige ia het merkwaardig in de getuigenis van van
Poeljen, dat bij nooit tweemaal hetzelfde pand beleend
heeft.
Dat de getuige Melse pandbriefjes van Verhulst ge
kocht heeft bewijst niet dat laatstgenoemde verduisterde
ot fictieve panden beleende, veeleer het tegendeel. Een
der door Melse gekochte pandbriefjes betrof een gouden
ring, die veel later ter lossing is gevraagd en aan we-
z i g was. Een ander voorwerp was niet aanwezig, maar
juist dat vermiste nummer komt ook niet in het belee-
ningregister als afgelost voor, doch is te viuden onder de
lijst van vermiste panden van het jaar S. Het bewuste
nommer schijnt werkelijk vermist te zijn.
Ten aanzien van de den beschuldigde gedane vraag:
kunt gij ons oplossen hoe het komt dat gij zoo dikwijls
verkeerde cijfers zonder opzet zoudt hebben ingevuld?
merkte pleiter op dat hoezeer het hier niet zoozeer
de vraag mag zijn of de beschuldigde dit weet te verkla
ren, maar veeleer de beschuldiger moet bewijzen dat
kwade trouw aanwezig is in de instructie reeds twee
erlei wijze van oplossing dezer vraag door den beschul
digde gegeven is. De eerste oplossing der moeilijkheid
is de volgende. Gesquièrre kon inzage nemen van de
registers als hij wilde, want hij had de slentels, hij kon
overal bij en hij was 's avonds alleen in de bank.
Gesqnièrre maakte zich schuldig aan verduistering op
groote schaal: 4120 pandbriefjes zijn bij hem in beslag
genomen, waarvan de panden verduisterd of liever het
geschoten geld verdwenen is. Het is mogelijk dat de
beschuldigde zich eenige malen vergist heeft. Gesquièrre
bewaarde alle lossingbriefjes waarvan hij zich het los
geld had toegeëigend; hij had daarvan een welgeordende
collectie gemaakt. Nu is het zeer goed mogelijk dat
Gesquièrre, de registers nasnuffelende, daarin foutief
als gelost afgeboekt vond nommers die hij wist dat niet
afgelost en verantwoord waren, omdat hij de losbriefjes
daarvan zelf bewaard had. Wat was nu gemakkelijker
voor hem dan eenvoudig zijn losbriefje te verscheuren?
Nu behoefde hij het nooit meer te verantwoorden, want
het pand was afgeboekt, de eigenaar had zijn pand en
hy het geld der lossing in zijn zak. Dat Gesquièrre in
de registers zocht is zeer gemakkelijk aan te nemen, al
was het alleen maar om zeker te zijn dat hij de achter
gehouden losbriefjes ter rechter tijd weder in de bank
bracht. Niet door Verhuist, maar door Gesquièrre waren
die voorwerpen reeds verduisterd en de toevallig ver
keerde boeking verloste Gesquièrre van zijne schuld aan
de bank. Er werd meermalen verkeerd afgeboekt, het
geen, als alles eerlijk te werk ging, later ontdekt werd;
maar heeft Verbuist zich op noodlottige wijze vergist,
door eenige panden af te boeken waarmede Gesquièrre
fraude heeft gepleegd en die voorwerpen bedroegen
4120 dan kon deze vergissing later niet uitkomen
omdat Gesquièrre, die de verkeerde afboeking bespeurd
had, hierop natuurlijk niet opmerkzaam maakte, maar
eenvoudig het betrokken briefje uit zijne secretaire
haalde en verscheurde.
Meer waarschijnlijk komt ook den verdediger nog voor
de tweede oplossing van den beschuldigde, en deze
neemt hij geheel over en beschouwt bij, nader uitge
werkt, als voornaamste punt van verdediging. Zij komt
hierop neer. Na eene verkooping werd in de belee-
niugregisters nagezien welke panden nog openston
den hiervan werd door den beschuldigde eene
lijst gemaakt. Deze lij6t kwam te liggen op de
lessenaar van Gesquièrre. Daarop werden doorgehaald
de ncmmers die verkocht waren, alsmede die welke
in het aflossingregisters gevonden werden en wier
afboeking in het beleeningregister dus was ver
zuimd, terwijl dan die terechtgekomen nommers
werden ingeschreven in het beleeningregister. Ges
quièrre nu was de persoon die nazag of de nommers,
op het lijstje vermeld ook in het aflossingregister
stonden: zoo ja, dan gaf hij dit op aan Verhulst, die
dan de afboeking deed. Maar wat deed nu Gesquièrre
Hij gaf aan Verhulst nommers van aflossing op ter
afboeking die in werkelijkheid niet waren afgelost.
Verhulst schreef de nommers in, hij beging de ma-
terieele valschheid, uiaar de intellectueele valsckheid
werd begaan door hem die de nommers ten onrechte
als in het aflossirgregister voorkomende opgaf. En
Gesquièrre had bij deze manoeuvre een zeer groot en
direct belang. Ieder noininer toch dat bij valschelijk als
afgelost kon doen boeken bevrijdde hem van eene
schuld aan de bank. Hij kon zich vooraf overtuigen
welke der op het lijstje voorkomende nommers overeen
kwamen met de 4120 lossingbriefjes die hij in zijn bezit
had,, en als hij dit had nagekeken kon hij aan het
verkeerd opgeven beginnen. Maar een bij zondere om
standigheid komt er nog bij: van de 20 geïncrimi
neerde nommers zijn de beleeningen ten getale van
4 ingeschreven door Verhulst, ten getale van II door
den heer Matzinger en ten getale van 5 door Gesquièrre.
Gesquièrre nu hield een pandjeshuis in de bank buiten
de kantoorurenhij schreef dikwijls in de beleening-
registers de posten die hij buiten den kantoortijd be
leend had. Kan hij nu ook niet in dien tijd geheel
fictief panden als beleend in de beleeningregisters
gebracht hebben? Zijn eenige zorg was dan maar
om gedaan te zien te krijgen dat hij later de posten
weder liet afboeken zonder dat ze gelost waren even
als ze door hem waren ingeschreven zonder dat het
pand in de bank kwam, hoewel hij toch het geld er
voor uit de kas genomen had. Hij had daarvoor
niets anders te doen dan de fictieve nommers op te
schrijven en, als door Verhulst weêr lystjes waren
gemaakt, na te gaan of zijn fictieve nommers er op
voorkwamen en die dan maar als afgelost op te geven.
Maar dat is onmogelijk, zegt de rechter-commis-
saiis reeds in de instructie en het is hier meerma
len herhaald, want de getuige Middelburg verklaart
immers dat er toezicht was en dat hij in den re
gel nazag, of althans kon nazien, of de post wer
kelijk in de lossingregisters voorkwam. Pleiter wenscht
zich zooveel mogelijk te onthouden van appreciatie
omtrent de administratie en het toezicht, maar dit
zal inen toch wel niet voor een gewaagde stelling
uitmaken, na al hetgeen de zaak Gesquièrre en
Verhulst heeft geleerd, dat men niet het recht meer
heeft, om iets bij de bank onmogelijk te verkla
ren, „omdat men immers toezicht had". Toezicht,
althans voldoend toezicht ontbrak ten eenemale
en hoe was dat ook noodig bij het groote vertrou
wen dat men immers Gesquièrre schenken kon!
Al wat in deze en ook in de vroegere procedure
aan het licht is gekomen geeft spreker het recht
om te zeggende handelingen van Gesquièrre werden
in geen enkel opzicht gecontroleerd. De boekhouder
kassier kon toezicht houden en deed dit in den
regelmaar hoe als het zoeken en opgeven der
openstaande panden geschiedde buiten zijne tegen
woordigheid? Dit geschiedde werkelijk. Naïef is
voorwaar de tegenwerping dat, als buiten afwezig
heid van den boekhouder kassier met het zoeken was
voortgegaan en een pand gevonden was, Gesquièrre
vol blijdschap dien ambtenaar bij zijne terugkomst
toeriep: „we hebben er weêr een gevonden!" 't Is
mogelijk, zegt spreker, dat dit wel eens gebeurd
is, maar zeer zeker zal Gesquièrre als het hem gelukt
was Verhulst een pand te laten afboeken, den
boekhouder-kassier bij zijne terugkomst niet verblijd
hebben met het bericht: „wij hebben er een gevonden".
Nog een andere omstandigheid maakt de voorstel
ling aannemelijk. Niet minder dan 7 der geïncrimineerde
nommers hadden tot beleend voorwerp gouden hor
loges, waaronder niet minder dan drie van ƒ30 eu
een van 28. 't Is bekend hoe Gesquièrre met gouden
horloges wist te werken ot te goochelen; hetzelfde
horloge werd door hem negen maal beleend. Evenzeer
is bekend dat hy, vooral des Zaterdags, met de taxatie
belast was en tevens altijd taxeerde als hij belee
ningen aannam buiten de kantooruren. En nu doet
pleiter een beroep op iederen deskundige, of f30 en
28 voor een gewoon gouden horloge als pand niet
veel te hooge taxatie is? Verhulst beweert den boek
houder-kassier hierop ook opmerkzaam gemaakt te
hebben, en de heer Middelburg heeft zelf toegestemd
dat de taxatie zeer hoog was. Van Verhulst nu is
slechts bekend dat hij in 1872 éen gouden horloge
heeft doen beleenen door van Poeljen voor eene som
van f 20. En dit laatste argument klemt te meer
met het oog op het door pleiter nader uiteengezet
geval waarin alleen een opzettelijk verkeerde afboeking
kon plaats hebben, namelijk wanneer de zekerheid
bestond dat nooit iemand meer dat afgeboekte voor
werp ter aflossing zou aanbieden. Die zekerheid had
Gesquièrre en hij had er bepaald belang bij door
Verhulst valsche afboeking te laten doen. De genoemde
en andere door den verdediger nog nader bijgebrachte
redenen waaronder ook de opmerking dat Gesquièrre,
nadat hem was medegedeeld dat hij verdacht was,
den nacht van Zaterdag op Zondag nog alleen in de
bank heeft doorgebracht in het bezit der sleutels
zouden er zijns inziens toe moeten leiden om veeleer
Gesquièrre dan Verhulst te verdenken van met opzet
verkeerde cijfers te hebben ingevuld.
Maar buiten het materieele feit dat hij de posten
heeft ingeschreven, had men nog vele bezwaren tegen
Verhulst. Waarom, heeft men gevraagd, hebt gij die
sedert een jaar wist dat Gesquièrre knoeide door
panden te verduisteren, daarvan geen kennis gegeven?
Zijne redenen zijn deze: 1° Hij wist wel sedert het
laatst van 1871, dat Gesquièrre knoeide, maar eerst
veel later hoe bij dat deed. 2» Reeds vroeger had hij
den boekhouder-kassier en ook den heer Matzinger
opmerkzaam gemaakt op het feit dat Gesquièrre meer
intrest van de aflossers vroeg dan hij in rekening
brengen mocht en ook verantwoordde. Gesquièrre
was voor dat feit vermaand evenals men een stout
kind verbiedt en Verhulst werd zijdelings verwelen
dat het hem te doen was om Gesquièrre den voet te
lichten; hij wilde dat verwijt niet andermaal hooren en
zweeg. 3« Hij had meer dan eens een zijdelingscheu
wenk gegeven om meer nauwlettend toe te zien op de
handelingen van Gesquièrre door den raad te geven
een spiegeltje voor den lessenaar te hangen waardoor de
boekhouder-kassier ook kon zien wat achter zijn rug
voorviel. 4» Hij wist dat sedert jaren een tekort in de
kas was zonder dat men cr naar scheen te zoeken. Als
mijne superieuren zich van dit alles niets aantrekken
zoo dacht Verhuistmaar zeer ten onrechte dan
wasch ik mijne handen in onschuld. 5° Hij wist niet
dat Gesquièrre de bank zooveel te kort deed, daar bij
bemerkte dat laatstgenoemde telkens groote sommen
terug betaalde bij wijze van te laat geloste panden
waarvoor uitstel was verleend.
Het overhaast vertrek van den beschuldigde was een
tweede reden van verdenking. Zeer zeker, zegt spreker,
is de wijze waarop Verhulst vertrokken is niet alle-
daagsch; maar bij wilde zijn vertrek verbergen voor
zijne buren en voor zijne sehnldeiscbers. Om preven
tieve gevangenis te ontgaan behoefde hij zoo haastig
niet te vertrekken. Hij vertrok 7 Juni en eerst 4 Juli
werd zijne inhechtenisneming bevolenhij wist boven
dien sedert het laatst van Februari dat hij verdacht
werd. Hij was uit al zijne betrekkingen ontslagen en
ging nu elders zijn brood zoeken, eerst naar Antwerpen,
waar hij zijn verblijf noch zijn naam geheim hield, en latei-
naar Gent. Het was hem overigens zeer goed be
kend dat hij in België niet veilig voor de justitie
was, maar hij meende geen reden tot ontvluchting
te hebben, eu begaf zich dan ook niet naar Amerika.
Voorts wijdde pleiter nog eene afzonderlijke be
spreking aan de vermoedens die meer rechtstreeks
betrekking hebben op de vraag, of" men al dan niet
aan eene vergissing mag denken bij dé 19 geïncri
mineerde nommers, en wel meer bepaald met bet
oog op de getuigen van Poeljen en Melse, omtrent
wier verklaringen het nog een raadsel is hoe zy
het bewijs van vervalschte boeking in 1870 moeten
leverendaar zij betrekking hebben op gebenrtenissen
van 1872 en 1873. Hij deed hierbij onder anderen
uitkomen, dat niet bewezen is dat Verhulst voor
werpen zou verduisterd hebben een feit waarvoor
hij trouwens niet terecht staat of fictief beleend,
en dan valschelijk afboekte. De beschuldigde ver
kocht pandbriefjes voor anderen; hij dreef namelijk
een lakenswaardige industrie op vrij groote schaal
om voor anderen, voornamelijk winkeliers, winkel
goederen te doen beleenen. De winkeliers belastten
hem met de beieening en hij liet de panden, daar
het hem verboden was zelf te beleenen, door anderen
ter beleening aanbieden. Waren de goederen nu te
hoog getaxeerd, bijv. wegens een inwendig gebrek
bij horlogesdan moest Verhulst de briefjes zien te
verkoopen, en als dat niet gelukte werd eenvoudig
het voorwerp niet gelost; de winkelier toch had reeds
meer voorschot op zijn horlogo gekregen dan de som
bedroeg waarvoor hij het kon verkoopeD. Bij de
niet-aflossing werden die panden door de bank ver
kocht, natuurlijk met verlies. Dit was een lakens
waardige, maar geen strafbare handeling zoolang
hij zelf niet de persoon was die te boog taxeerde.
Onder andere vreeselijke onthullingen door Melse be
hoort ook dat Verhulst by hem is geweest met me
daillons, kettingen enz., niet om te verkoopen, maar
om te beleenen. Dat zijn, meent men, zeker
voorwerpen die hy uit de bank verduisterde! Maar,
zegt pleiter, men heeft immers gehoord dat op de
publieke verkoopingen Verbuist zelf een der groot
ste koopers was, dat hij voor 50 a f 60 aan gouden en
zilveren voorwerpen kocht. Wat wonder zoo hij daar
van dus een menigte bezat en van tijd tot tyd, als hij om
geld verlegen was, ze tijdelijk beleende; hij deed dat bij
Melse en niet by de bank omdat die in Februari gesloten
is voor beleeningen. De verklaring van Melse zou dus
niets tegen Verhuist kannen bewijzen: hij wordt echter
zeer pertinent door den beschuldigde tegengesproken, en
nu is de waarheid van hetgeen Melse vertelt nog niet
eens geconstateerd. Als de panden waarmede Verhuist
bij Melse kwam verduisterd waren, waarom wilde hy ze
dan niet verkoopen en wel beleenen? Dit zal toch altyd
wel een raadsel blijven.
Op gelijke wijze refutcert pleiter de overige bezwaren
aan andere voorwerpen ontleend. Onder anderen merkt
hy op dat onder de nommers die te veel zyn afge
boekt vooral de aandacht trekt n° 50810, welk nom
mer in het aflossingregister van het jaar Q in 'tgeheel
niet voorkomt, want het is een verkocht pand. Doch
ook hier heeft men geen bewijs van kwaden trouw.
Integendeel meent hij een zeer krachtig wapen aan
dit nommer te kunnen outleenen ten voordeele van
de door den beschuldigde gegeven oplossing dat Ges
quièrre hem die nommers heeft opgegeven. Gaat men
uit van de onderstelling dat de beschuldigde zelf en
met opzet heelt vervalseht doordien hy maar een
letter en cijfer uit het lossingregister naschreef, en
wil men zoodoende den dolus bewijzen door op de on
waarschijnlijkheid te wijzen dat toevallig steeds letter
en cijfers in beide registers onderling overeenkomen,
dan stuit men op n° 50810 als op een onoverkome
lijk bezwaar tegen deze wijze van vervalseden.
De vraag: kan men zich twintig vergissingen n een
jaar denken? zou volgens pleiter een zeer ruim veld
van gissingen opleveren, waarin hy zich echter niet wil
verdiepen; anders zou hij daaromtrent vele gissingen kun
nen wagen, vele voorbeelden van merkwaardige vergis
singen bijbrengen en er op kunnen wijzen dat in het
arrest van verwyzing achtmaal in plaats van de letter
Q de letter R voorkomt. Ten aanzien van de raogelyk-
heid van vergissingen citeert hij eene zinsnede uit bladz.
13 van het (onzen lezers bekende) rapport der commissie
van de leenbank aan den gemeenteraad van 18 Janijl. De
mogelijkheid van vergissing te goeder trouw wordt bo
vendien nog duideiyker nu ten processe gebleken is dat
men dikwijls zeer ten achter was met de afboeking; soms
raoeiit voor verscheidene weken tegelijk worden afge
boekt, en Verhulst deed dan dagen achter elkaar niets
dan duizenden nommers afboeken, zoodat de cijfers hem
toen toch wel aan het duizelen moeten gemaakt hebben.
Bij nader onderzoek is gebleken dat ook van andere
jaren onderscheidene nommers nog openstoaden. Een
van beiden nu: Of Verhulst was zoo slordig dat hij 17,
19, 21 nommers in een jaar liet openstaan, Of ook hier
moet men weder de hand van Gesquièrre in zoekeD. Men
staat dus voor dit alternatief: 01 Verhuist was slordig
èn in het afboeken èn in het opzoeken der openstaande
panden, óf Verhulst was niet slordig, maar werd èn in
het afboeken èn by bet lijstje der openstaande panden
door Gesquièrre bedrogen. Aan te nemen dat Verhulst
zich vergist heeft telkens als hij een pand liet openstaan
en dat hij te kwader trouw was waar hij posten ten on
rechte afboekte, dat gaat niet op, tenzij men zyn opzet
bij het tweede kan bewijzen.
Aannemende dat Verhulst fraudeerde, dan deed hij
dit op zeer omslachtige wijze. Hij zou dit veel eenvou
diger hebben kunnen doen door de posten te laten open
staan. Dit kon nooit ontdekt worden, en Verhulst wist
dit, wegens gemis van controle, die, naar in deze terecht
zitting gezegd is, niet mogelijk was, daar de chef dan
even goed alles zelf kon doen.
Ten laste van dezen beschuldigde is de verduistering
van geen enkel pand bewezen, terwijl ten laste vau
Gesquièrre de onttrekking van 4120 panden bewezen is.
Slecüts éen pand, waarvan het briefje van Verhuist af-
komstig is, is niet aanwezig bevonden, n» .3 HG. Toch is
het briefje door hem verkocht, hetgeen doet onderstellen
dat hij de verduisteraar van het pand niet kan geweest
zijn, maar bovendien blijkt dat juist hier, in een geval
waar alle voorwaarden vfereenigd waren om bedrog door