Benoemingen en besluiten, RECHTERLIJKE MACHT. Benoemd tot plaatsvervan gend kantonrechter te Cortgene mr. Q. J. M. Janssen, lid van den gemeenteraad te Wissekerke. lager onderwijs. Benoemd tot schoolopziener in het achtste schooldiatrict der provincie Gelderland mr. A. Pijnacker Hordijk, te Tiel. schutterijen. Eervol ontslag verleend, op verzoek, aan N. L. de Oade als lea luitenant bij het 2e bataljon der rustende schutterij in Zeeland. LEGER. Overgeplaatst in rang en ancienneteit bij het wapen der infanterie van het leger in Oost-Indië de 2e luitenant W. J. A. de Kempenaer, van het 7e regiment infanterie. Rechtzaken. Op 12 Juli 1870 nam de Nederlandsche Rijnspoor wegmaatschappij van de heeren Bause en Stol te te Amsterdam over ten vervoer naar Bazel, honderd balen koffie. Die partij werd niet aan het adres bezorgd Aanvragen van de afzendersom het lot van het goed te kennen, bleven maanden achtereen zonder gunstig gevolg. Eindelijk werd opgegeven, dat de Fransche Oostbaan, na vrijdom van generaal Uhrich te Straatsburg te hebben bekomende koffie in die vesting gebracht bad en de partij aldaar voor een veel minder bedrag dan de factuurwaarde door den Chemin de fer del'Est was verkocht. De afzenderszich daaraan niet willende onderwer pen, dagvaardden de Rijnspoorwegmaatschappij tot ver goeding. Deze riep daarop de Fransche Oostbaan in vrijwaring en, zich refereerende tegenover deafzenders- eiscber8, liet zij de vraag: of hier al dan niet overe macht plaats gegrepen had, geheel over aan de defenBie van de gedaagde iu vrijwaring. Deze laatste verzette zich op bare beurt tegen den eisch tot garantie, cp grond, dat zij de koffie had bekomen van de Pfalzische Bahn en niet van den Rijn- spoor, terwijl zijgeheel subordinaatde overmacht door stukken en bescheiden volhield, onder protest evenweldat zij zich niet had te verdedigen tegen den oorspronkelijken eischmaar alleen tegen de maat schappij, die tegen haar was opgetreden, de Rijnspoor wegmaatschappij. Nadat een verzoek tot interventie van de Pfalsische Eisenbahn was afgewezen (als zijnde naar het oordeel der rechtbank tardief), werd deze zaak op het einde van het vorige jaar bij de arrondissements-rechtbank, tweede kamerte Amsterdam bepleit. De rechtbank gaf op 7 Januari in deze zaak beslis sing zij oordeelde, dat voor de koffie geen genoeg zame zorg werd gedragen en de overmacht hier niet kon worden erkend. De Rijnspoorwegmaatschappij werd dus veroordeeld, doch te gelijk werd de Fransche Oost baan verwezen tot vergoeding van alle kosten, schaden en interessen, die de Rijnspoor door dit vonnis kwam te lilden. De rechtbank oordeelde namelijk, dat de niet-ontvankelijkheid was ongegrond en dat de Rijn spoorwegmaatschappij het recht had, de Fransche Oost baan in rechten aan te spreken en niet gehouden was de baar opvolgende maatschappij te betrekkenzoodat eene vrijwaring, gevolgd door zoo vele ondervrijwarin gen, dat eindelijk de Oostbaan werd bereikt, onnoo dig was. Gemengde berichten. Gisteren nacht ia de brand te Amsterdam opnieuw en met kracht uitgebarsten, thans in het aan de Uilenbur gergracht gelegen pakhuis aan de overzijde van de ver brande perceelen De jonge Bodewijk. Met macht van spuiten werd ook deze brand eindelijk bedwongen. Men acht het gevaar nu geweken, hoewel het vuur zich aan den achterkant van de Jodeabreestraat heeft medegedeeld tot beteugeling hiervan worden muren omgehaald. Vele spuiten zijn tengevolge van dit alles nog in werking. De brandweer heeft een zware taak, welke zij echter met loffelijken ijver vervult. In een tapperij in de onmiddellijke nabijheid van het tooneel van den brand, had eergisteren avond een geheimzinnige aanslag plaats. De eigenaar en diens vrouw waren van huis afwezig, en de tapperij was reeds gesloten. Twee personen, waarvan de een zich had onkenbaar gemaakt, door zich het gelaat zwart te maken, schelden aan de deur, en vielen de dienstmeid, die open deed, onverwachts aan, bonden haar een doek stevig om den hals en duwden haar een prop in den mond. De meid werd daarop bewusteloos en zou waarschijnlijk gestikt zijn, indien niet een dochtertje van den eigenaar, in Luis komende, haar in dien toestand had gevonden. Weder bijgemaakt zijnde, wist de meid niets meer op te geven dan wij hierboven mededeelden, zoodat er zelfs geeu vermoeden aanwezig is wie de daders wareD. Waarde of goederen werden niet vermist, zoodat ook aan poging tot diefstal niet te deuken valt. Alleen v/aren een paar schoorsteeii-orifementjes van hun plaats geraakt. Het nieuws v. d. dag.) Te Parijs begint men de velocipede in het dage- lijksch verkeer nuttig aan te wenden. Le Moniteur universel heeft een geregelden velocipède-dienst inge steld tusschen Parijs en Versailles om de zittingsver slagen van de nationale vergadering naar zijne drukkerij over te brengen. Deze afstand wordt in 45 minuten afgelegd. Ten behoeve van hetzelfde blad is een dienst georganiseerd tusscben zijn bureau en de beurs, om de koersen der fondsen over te brengen, hetwelk in 10 minuten geschiedt. Le National meldt, dat de voor naamste bankiers en agenten per velocipède hun depê ches naar het centraal telegraaf-bureau op het ministe rie van binnenlandsche zaken laten brengen. Te Poissy is een zigeuner aangehouden als de vermoedelijke dader van de moorden te AngerviUiers. De man die het beroep van koopman in mandewerk uitoefendekwam de3 daags aan de huizenwaar hij zijn waar aanbood, om het terrein te verkennen, waarop hij des avonds zijn misdaad volvoerde. Men verwacht nog meer arrestatiën. Thermometerstand. 13 Jan. 's av. 11 u. 41 gr. 14 'smorg.7u.45gr.'smidd.lu.49gr.'sav.6u.46gr. Staten-generaal. EERSTE KAMER. Zitting van Dinsdag 13 Januari. {Nader verslag.) De algemeene beraadslagingen over de staatsbegroo- ting voor 1874 worden geopend. De heer Cremers, op de ongelegenheid wijzende der vaststelling van de staatsuitgaven ha die van de ont vangsten en nadat het dienstjaar reeds begonnen is, constateerde dat dit buiten de schuld was van de kamer, die vóór Januari wellicht gereed had kunnen komen indien de regeeringsantwoorden op de verslagen ver schenen waren. De heer Hartsen behandelde ten eerste het financieel vraagstuk, en betoogde, dat ofschoon de toestaüd der geldmiddelen op datoog.nblik tot gerustheid kon stem men, de toenemende en nog in 't verschiet liggende be langrijkeuitgaven tot voorzichtigheid aanspoorden. Voorts in meer algemeene beschouwingen tredende, deed hij uitkomen, dat in het afgeloopen jaar het groote beginsel van maatschappelijke organisatie en orde niet veel was gevorderd. Hij wees op het weiüige, dat tot stand kwam op velerlei gebied van wetgeving en van orga nisatie, en op hetgeen mislukt is vau wat beproefd werd. Ook de toestand van Indië leverde geen stof tot tevre denheid, hoewel hij daar niet verder in wilde treden, omdat, zoolang men daar vtcht, hier niet moet worden gediscuteerd. Toch achtte hij zich gerechtigd tot het ministerie hef verwijt te richten, dat het gemis aan zedelijken ernst aan den dag had gelegd, in den zin van gemis aan de noodige kracht om groote en gewich tige volksbelangen te behartigen. Vervolgens in bijzon derheden tredende wees hij op verschillende aangele genheden die verbetering eischteD eu waaraan niets was gedaan. Ten slotte gaf hij als zijn gevoelen te kennen, dat subjectieve mseningen over het regeeriugs- beleid moesten worden ter zijde gesteld wanneer het algemeen belaDg dit gebiedt en het er op aankomt de eer van onze vlag te handhaven. In zijne repliek verklaarde hij dat hostiliteit regen de "regeering in de tegenwoordige ocgcnblikken niet op zijn weg lag. De heer Duymaer van Twist leverde eene financieele beschouwing, hoofdzakelijk ten betooge dat in de laatste jaren eene belangrijks schrede is gedaan op den weg tot herstel van het evenwicht op de Nederlandsche begrooting; maar om dat bijna verkregen evenwicht te kunnen behouden, is het noodig dat, met 'toog vooral op de belangrijke uitgaven in 't verschiet, tijdig finan cieele voorzieningen worden geuomen, waarbij hij opmerkte, dat verhooging van belastingen niet zal kunnen slagen vóórdat kamer en natie van de onver mijdelijke noodzakelijkheid doordrongen zijn. De heer Fransen van de Putte, de onregelmatigheid aan wijzende om begroetingen door schatkistbiljetten te dekken, betoogde eveneens, dat de minister van finan ciën meerdere werkzaamheid in den zin van belasting hervorming aan den dag moest leggen en drong voorts op eene comptabiliteitswet aan. De heer Borsiua bespreekt opnieuw de quaestie van de souvereiuiteit van Nederlana over dat gedeelte van de Wester-Schelde, hetwelk binnen Nederlandsch grond gebied ligt besloten. Een voorval, dat dezer dagen plaats hau, noopt hem de zaak opnieuw te bespreken, te meer daar zijn bemerkingen ten vorigen jare, hoe welwillend ook door de regeeriDg ontvangen, tot ge:n practisch resultaat hebben geleid. Hij herinnc-rt aan de aanvaring die onlangs tusschen een Fransch en Noordsch schip plaats hadwaarbij het eerste schip schade leed. Over eenkomstig de Nederlandsche wet kreeg de Fransche gezagvoerder een conservatoir bevelschrift tegen het Noordsche schip; ten overvloede verzocht de Fransche gezagvoerder een loods om het schip in de haven van Vlissmgen te brengen; het loodswezen maakte bezwaar, maar de interimaire minister van marine gaf bevel dat de loods moest toegestaan worden voor dat doel. Maar met een en ander was het de 25e December geworden, en des morgens was hot Noordsche schip verdwenen met bewaarder en al. Men had door een Actwerpsche sleepboot het schip des nachts in zee doen brengen Daaruit zullen civiele procedures volgenmaar hier moet de vraag rijzen aan wien de schuldhoe dat in de toekomst te voorkomen? De schuld ligt indirect aan de regeering, die den toestand van de Wester- Schelde op Nederlandsch gebied ongeregeld liet, hoewel herhaaldelyk op de vaststelling van een reglement voor de reede werd aangedrongen; maar nu is er ieder baas, zoo zeer, dat, toen Z. M. de koning den 8en Sep tember jl. de vreemde koopvaardijschependie daar lagen, passeerde, er onder waren, die zich niet verwaar digden een span breeds vlag te hijschen. Niemand kon daar iets aan doen, want niemand heeft daar iets te zeggen. Hij dringt daarom bij vernieuwing met toene mende klem op het instellen van een politietoezicht aan. Anders zal de schoone reede ^kn Vlissingen, waar veel scheepsverkeer te wachten is, schade lijden door gemis aan rechtszekerheid. Tevens moeten instructiën worden vastgesteld voor de ambtenaren en voor den kommandant van het wachtschip, die nu eerst instructiën moeten vragen alvorens te kunnen handelen, waardoor dikwijls een kostbare tijd verloopt. Hij duidt het den ambtena ren niet euvel, dat zij orders vragen, bij gebreke van een vaste instructie, maar hij wil daarom een reglement op de reede en instructie. Doch waar begint dereede, waar eindigt die? De grenzen zijn niet bepaald en dat dient eerst te geschieden, gelijk hij tracht aan te toonen. Herhaaldelijk werd op die grensscheiding van stroom gebied zoo hier als in de andere kamer aangedrongen; hij sluit zich thans nogmaals bij dien aandrang aan. De reden, waarom de zaak zoo lang hangende bleef, vindt hij daarindat men lang de dwaling bleef koesteren, dat de Schelde in exceptioneelen toestand verkeerde; thans ismen daarvan teruggekomen, hoezeer men nog steeds huiverig schijnt te zijn voor conflicten met andere mogendheden, en dan herinnert hij er aan hoe men daardoor gevaar loopt van Charybdis op Scylla te vervallen. De heeren Rahusen en Tonckens behandelden de zaak van de traktementsverhooging der ambtenarenzoo wat den burgerlijken als wat den militairen dienst betreft. De minister van justitie was zeer gegriefd door het verwijt van dea heer Hartsen omtrent gemis aan zede lijken ernst. Eece regeering, wie het daaraan ontbrak, zou geen oogenblik het vertrouwen van kroon c-n ver tegenwoordiging verdienen. De regeering bad zich bij haar optreden beroepen op de beginselen der meerder heid, om daardoor te rechtvaardigen het gemis aan een eigen programma. Zij had daarom ook wel eigen begin selen. En is nu niet van zedelijken ernst gebleken bij de aanbieding en de krachtige verdediging van wets ontwerpen eu van daarin wedergelegde beginselen? Waren vele pogingen van de regeering mislukt, het was niet uit gemis aan zedelijken ernst bij haar, maar uit groot meenings-verschil onder de partijen. Omtrent de trakte mentsverhooging der ambtenaren verklaarde de minister, dat de regeering evenals tot dusver geleidelijke verbe tering zou aanbrengenwaar dat noodig was. De minis ter beantwoordt daarna den heer Borsius. Hij treedt kortelijk in eene bespreking der feiten. Een deel van de schuld van het gebeurde ligt aan den deurwaarder. Deze had de noodige maatregelen moeten nemen om het vertrek van het schip te beletten. De bewaarder, vree- zende dat het schip zou vertrekken, vroeg telegrafisch den minister of hij gewapende macht kon verstrekken De minister antwoordde dat de deurwaarder de sterke hand moest inroepen. Maar men kwam te 6 uren en te 5 uren was het schip vertrokken. Of de bewaarder zich krachtig heeft verzet, zal uit hGt proces blijken. Men beweert dat de bewaarder niet geprotesteerd heeft en zelfs medegewerkt tot het vertrek. Daarover zal hij in verhoor worden genomen. Wat den deurwaarder betreft, de minister wil op hem de schuld niet te zwaar doea drukken, omdat er onzekerheid bestaat omtrent de wijze waarop men kan handelen. Die onzekerheid is de regeeriDg verpiicht op te heffen. De minister heeft dan ook bij den minister van marine op een regeling aan gedrongen. Er zal bovendien een indeeling van het stroomgebied ia de gemeente, waaronder het rechtsge bied ressorteert, plaats hebben. Daartoe heeft hij de hulp van zijn ambtgenoot van binnenlandsche zaken ingeroepen. Overigens is't waar, dat onze sou vereiniteit op dat gebied van de Schelde moet geëerbiedigd worden en dat het strafrecht en burgerlijk recht op dat gebied evenzeer moeten geëerbiedigd worden. De minister van binnenlandsche zaken komt op tegen de beschuldiging, die in de rede van den heer Borsius ligt opgesloten, alsof de regeering, het kwaad ten opzichte van de grensregeling van het stroomgebied op de Wester Schelde kennende, het stil heeft laten bestaan. De minister wijst op aanschrijvingen, welke hij ie dezer zake tot de provinciale autoriteiten heelt gericht, maar o. a. hebben gedeputeerde staten van Zeeland niets van zich doen hoorennoch op de eerste noch op de tweede aanschrijving; de eerste is van 31 December 1872. De minister van koloniën, ad interim van marine, geeft als zijn gevosleu te kennen, dat het verkeerd is op zeeplaatsen zich tot ambtenaren te wenden, dieniets met de zaak te maken hebben, zooals de ambtenaren van het loodswezeu; deze hebben slechts de loodsen te geven als het gevraagd wordt. De minister heeft de noodige orders gegeven, maar men most niet vergeten, dat de kommandant ook voorzichtig moet zijn, opdat men niet in internationale verwikkelingea kome. Als het advies van den kommandant echter gevolgd ware, zou het Noordsche schip niet zijn vertrokken. Hij had een sloep gereed, die sterk genoeg bewapend was, ooi desnoods vier schepen te beletten, zee te kiezen. Dan zou de Noordsche brik niet zijn vertrokken, maar de deurwaarder zeide dat de sloep niet noodig was eu de manschappen wel met de sleepboot konden meegaan. Wat het niet-hijschen der vlag bij s' konings komst be treft, de minister herinnert zicü niet dat in eenig pclitie-reglement daaromtrent een bepaling kan worden gemaakt. Hij verdedigde het beleid der zeemacht. De blok kade aan de kust van Atsji langer dan de kust van Frankrijk door schepen die rechtstreeks naar een hier onbekend vaarwater vertrekken en thans weer aan de expeditie deelnemen, getuigde genoegzaam tegen de klachten over een slechte marine. Bij deze gelegen heid deelde de minister mede, dat de regeering geen

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 2