MIDDELBURGSCHE
COURANT.
r
F 12.
Woensdag
1874.
14 Januari.
Pit Mad verschijnt dagelijks met uitzondering ran den Zondag, den 2e» Paasch- en Pinksterdag
De prijs per 3/m.franco is f 3.50.
en een der Kerstdagen.
Middelburg 13 Jaimari.
EEN NIEUWE STAP OP EEN GOEDEN WEG.
De makers van financieele plannen en ons vader
land heelt daarvan altijd een groot getal bezeten
beleven tegenwoordig een gunstigen tijd. Zij hebben
ruimschoots gelegenheid om hunne denkbeelden te uiten,
hnnne plannen te ordenen, hunne cijfers te verzamelen,
en behoeven zich niet te laten weerhouden door de vrees
dat zij met hunne voorstellen tot grondige herzie
ning van het belastingstelsel te laat zullen komen. Het
laat zich niet aanzien dat de minister van financiën
den traagste der plannenmakers zelfs vóór zal zijn.
En toch zien wij in de dagbladen weinig seriën van
eigen of ingezonden artikelen over „de hervorming van
het belastingstelsel"; brochures over dat onderwerp
verschijnen niet in het licht en zelfs in de tweede
kamer zijn over die thans, evenals in 1872, hoogst
noodige hervorming niet veel grondige beraadslagingen
gevoerd. Ook daarvan dragen de omstandigheden de
schuld. Geeft de stemming van dea minister van finan
ciën aan anderen denzelfden vollen tijd van beraad,
dien hg voor zich-zeiven neemt, zij onthoudt aan de
plannenmakers den prikkel van invloed op de regeering
te kunnen uitoe.enen en door volhardenden aat drang
een deel hunner denkbeelden in de in overweging zijnde
ministerieele plannen opgenomen te zien. Het plannen-
makee wordt dus een onschuldig en onschadelijk ge
noegen dat noch de plannenmakers van professie noch
de gemoedelijke bervormingsgezinden aantrekt.
Toch wagen wij het over de zaak van belastingher
vorming eeD woord te spreken. Met een geheel plan
komen wij niet voor den dag; wij zijn bescheiden en
willen niet het belastingvraagstuk in zijn ganschen
omvang behandelenslechts een gedeelteeen klein,
doch zeer gewichtig gedeelte. Terugtreden in het
oude betoogdat ons belastingstel el niet op vas
ten, breeden grondslag kan worden gevestigdzoo
lang men opzettelijk het bij uitnemendheid billijke
en eenvoudige element, de inkomstenbelasting, daar
buiten houdtzal niet baten zoolang de overtuiging
der tweede kamer, of zelfs van de liberale partij zich
daaromtrent nog niet genoegzaam heeft gevestigd. Wij
nemen onzen toon iets lager en vestigen alleen de aan
dacht onzer lezers op eene partieele wijziging van het
belastingstelsel, welke werkelijk eene goede verbetering
zou zijn en aan het tot stand komen waarvan wij, zelfs
inde tegenwoordige ongunstige omstandigheden, nog niet
geheel wanhopen. Hoe het zij, ministers verdwijnen,
maar de openbare meening blijft; elke poging om haar
voor te lichten in eene goede richting is in alle omstan
digheden de plicht der pers.
Eerst een woord over het begrip van partieele wij
ziging.
Wanneer men dat woord bezigt, denkt men zich ge
woonlijk terstond eene in tweëen verdeelde tabel, in
de eerste helft staan de tegenwoordige belastingen met
de opbrengst van elke daarvan; in de andere helft vult
men de nieuwe of te behouden belastingen in met de
opbrengst die men daarvan verwacht. Nu pleegt men
de meeste belastingen uit de eerste heltt dezer tabel, en
vooral de zoodanige die veei opbrengen, eenvoudig in
de tweede helft over te nemen, een paar, liefst accijn-
sen, laat men vervallen en verhoogt de opbrengst van
een paar andere, liefst ook accijiisen; dan telt men de
beide cijfer kolommen op en wanneer de totalen van de
bestaande en van de na de partieele herziening aanwe
zige belastingen zoo omstreeks overeenkomen, dan is
het plan gereed en kau men zich bijna voor eene finan
cieele specialiteit uitgeven. Sommigen verdienen dien
naam nog gemakkelijker. Zij laten eenvoudig een ot een
paar bestaande belastiDgeu weg, en zetten in de kolom
„aanmerkingen" die bij geene enkele wel ingerichte tabel
ontbreken mag, dat er bij die partieele wijziging wei
een ongedekt tekort blijft bestaan, maar dat de voort-
dnrende opbrengst der middelen dat weldra zal aanvul
len. Met deze verschikkiDg vaü lasten willen wij ons
niet bezig houden; wij spreken van eene andere par
tieele, doch ingrijpende verbetering van ons belasting
stelsel, van het verder oplossen der door Betz in 1865
aangegrepen quaestie van het belastingstelsel der ge
meenten. Partieel dus in zoo verre, dat de verbetering
op zich zelve staat en niet noodwendig alle belastingen
op losse schroeven stelt.
Door de wet van 1865 werd een hoogst gewichtige
en heilzame maatregel tot stand gebracht: de opheffing
4er gemeente-accijnsea. Dit resultaat is van zooveel
i belang dat wij de wijze waarop het geschiedde, de door
een haspeling van rijks- en gemeentebelastingen, niet
mogen veroordeelen. Bij groote maatregelen heiligt
het doel tot eene zekere hoogte de middelen altoos;en
wanneer wij stem hadden gehad in de kamer van 1865,
zouden de voorstellen van Betz bij ons krachtige onder
steuning en ingenomenheid gevonden hebben. De toe
stand van het gemeentebelastingstelsel na 1865 is veel
beter dan vóór dat jaar; maar niemand zal willeu vol
honden dat de tegenwoordige toestand objectiet goed
is, dat wij, de gemeenteaccgnseu eenmaal hebbende
afgeschaft, met dat resultaat tevreden moeten zijn en
de bestaande regeling als eeiie bestendige behooren te
handhaven. Het gaat niet aan een deel eener rijksbe
lasting op den duur te maken tot de hoofdbron vaa
inkomsten voor de gemeenten; gelijktijdig wordt de
bevoegdheid van het gemeentebestuur om de meest met
de locale omstandigheden strookende belastingen te
kiezen beperkt, en aan bet rijk de bevoegdheid beno
men om in eene zijner voornaamste belastiugen al
brengt die na attrek van het aan de gemeenten alge-
stane gedeelte maar een luttele soui op die wijzigingen
aan te brengen die het noodig acht. Wil men weteu
in welke verhouding de 4/5 van de opbrengst der rijks
personeele belasting tot de andere inkomsten der ge
meenten staat, dan sla men het verzamelend overzicht
op dat van de gemeente-inkomsten over 1870 in het
Jaarboekje der Vereeuiging voor de statistiek gegeven
wordt (Jaargang 1878, bl. 99). Daaruit blijkt dat de
ontvangsten der gemeeuten op de rekeningen over dat
jaar in dezer voege werden verdeeld
a batige sloten van vroegere diensten f 3,427,190
b opcenten op 's rijks belastiugen 4,137,162
c hoofdelijke omslagen5,527,139
d hondenbelasting117,608
e belasting op publieke vermakelijkheden 42,670
f id. op voorwerpen van verbruik 433,631
g 7( der personeele belasting 6,740,295
h geldleeningen2,479,733
i alle andere ontvangsten11,310,952
Totaal f 34,216,380
Neemt men nu alleen de werkelijk van de ingezetenen
gedane heffingen, de eigenlijke belastingen, in aanmer
king, dan werd das in 1870 ten behoeve der gemeenten
aan belasting geheven ruim 16J millioen; daarvan werd
6,7 millioen krachtens de wet van 1865 uit de op
brengst der personeele belasting aan de gemeenten
uitgekeerd. Voor meer dan 40 pet. dus zijn de ge
meentemiddelen direct afhankelijk van de baar in 1865
tijdelijk geopende bron. Op den duur kan dit niet zoo
blijven, en wij zouden er onzen minister van financiën
mede geluk wenschen, wanneer hg zijne overpeinzingen
liefst op dit punt vestigde. Het onderwerp is dit tea
volle waard, zooals de minister, als gewezen lid van
een college van gedeputeerde staten, bij ondervinding
weten zal, en daarbij is, dunkt ons, meer succes te
wachtenalthans is het succes daarvoor niet zoo hope
loos als voor plannen tot reorganisatie van onsgansche
stelsel van belasting beften te verwachten is. Zelfs een
voorstel tot partieele herziening met de twee kolommetjes
heett weinig kans van slagenomdat het bijna 80
tegen 1 te wedden is dat de minister, wanneer hij eene
belasting ter verhooging en eene andere ter afschaffing
voordraagt juist die zal blijken te willen alscbaffeD,
die de financieele specialiteiten in de kamer niet ver-
langen prijs te geven, en juist dat middel «vil verhoo-
gendat naar het oordeel dezer deskuudigen niat zonder
gevaarlijke en voor het evenwicht van het budget
noodlottige proefnemingen bezwaarlijk boven het tegen
woordige bedrag kan worden opgevoerd.
Niet alleen het, om 't zoo te noemen, doctrinaire be
zwaar der verwarring tusschen de rijks en gemeente
belastingen veroordeelt den bestaandeo toestand. Wanneer
men in aanmerking neemt dat in de vier millioen der
rubriek b nog eeue zeer aanzienlijke som schuilt aan
opcenten op de personeele belasting, dan zal men ons
niet van overdrijving beschuldigen zoo wij zeggen dat
meer dan de helft der geheele heffing voor de gemeen
ten geschiedt naar de grondslagen der rijks personeele
belasting. Voegt meu er het bedrag bij van die hoof
delijke omslagen of {equivalenten, die in vele steden
geheven worden niet naar den maatstaf van het inko
men, maar naar den maatstaf van de grondslagen der
personeele belasting daD zal er ook uit de rubriek c
van het bovenstaande staatje een aanzienlijk cijfer op
rekeniDg der personeele belasting moetea overgebracht
worden. Daar wij nu de personeele belasting (zooals
wij meermalen hebben betoogd en waarop wij later
zullen terugkomen) voor eene zeer onbillijke en onge
lijk drukkende belasting houdeD, kunnen wij het niet
goedvinden dat naar die onjuiste grondslagen een zoo
aanzienlijke som als tien, twaalf millioen 'sjaars over
de ingezetenen wordt omgeslagen. Hierin alleen reeds
vindt de bestendiging van den tegenwoordigen toestand
bij ons tegenspraak ook al keurden wij den door Betz
ingeslagen weg goed en al zouden wij de gemeente-
accijnsen tot geenen prijs terug verlangen.
Van de wenschelijkbeid eener verandering is iedereen,
die dit onderwerp heeft overdacht, ten voile overtuigd.
Al bestaat er over de oplossing der quaestie zelve eenig
verschil; dat ze opgelost moet worden ontkent-niemand.
De een wil een gedeette van de in 1865 aan de gemeen
tebesturen afgestane rijksbelastingen terugnemen, de
ander wil daarentegen verder gaan en bij de thans
reeds gegeven vier nog het laatste vijlde part der rijks
personeele belasting aan de gemeenten atstaao, een an
der wilal schijnt het nog zoo dwaas en al meende
men iets anders van de ervaring van dezen politiekeu
man te moeten verwachten, een ander wil dat men
de opbrengst der patentbelasting aan de gemeenten zal
overdragen Uiteenloopend als deze meeuiugen zijn, stem
men zij echter daarin overeen dat behoud van het be
staande iJgeineer. niet weuschelijk wordt geacht. Deze
algemeene overtuiging geeft ons moed de zaak te be
spreken en te ontwikkelen wat naar onze meening de
meest wenschehjke oplossing is der quaestie van het
herzien der betrekkingen tnsschen rijks en gemeentelijk
belastingstelsel.
Gisteren is te Goes eene vergadering gehouden van de
Zeeuwsche hoofdcommissie voor het aandenken den koning
den 12en Mei a. aan te bieden. De commissie heelt be
sloten zich niet aan te sluiten aan het denkbeeld van
de burgemeesters van Amsterdam enz.om alle ge
schenken tot éen nationaal geschenk te vereenigeu, en
wel voomamelgk omdat zij, die gelden heeft ingeza
meld voor een Zeeuwsch geschenk, zich niet gerechtigd
acht de haar bepaald daarvoor toevertrouwde gelden
tot een ander doel te besteden. Dit toch zou, volgens
haar oordeel, niet mogen geschieden zonder raadple
ging met en goedkeuring van de gevers. Doch hieraan
zijn zóo groote moeielijkheden en het verlies van een
thans reeds zóu kostbaren tijd verbondendat alle
plannen tot samenwerkinghoeveel toejuiching zij ove
rigens mogen verdienen, ter zijde moeten gesteld worden.
Voorts is besloten dat het geschenk zal beslaan in een
voorwerp van goud of zilver, terwijl het albumprach
tig uitgevoerd en ingebondende namen der inschrijvers
zal bevatten, gerangschikt naar de gemeenten vau
Zeeland.
Aan Het Vaderland wordt uit Amsterdam gemeld
dat Z. M. de koning de uitnoodigiug om het feest zijner
25jarige regeeriug op 12 Mei a. aldaar te komen
vieren, heett aangenomen.