MIDDELBURGSCHE COURANT. r 5. Dinsdag 1874. 6 Januari. Dit klad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den Paasch- en Pinksterdag en een der kerstdagen. XDe prijs per 3/m., franco is f 3 50 Middelburg 5 Januari. De bijdragen, door de Zeeuwscbe hoofdcommissie vcor het aan Z. M. den koning bij de gedachtenisviering zij ner 25jarige regeering aan te bieden geschenk inge zameld beloopen zuiver ruim f 10,000. De ontvangsten der Maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen hebben van 1 Januari tot 31 Decem ber 1873 bedragen f5,823,991.54, zijnde gemiddeld per dag en per kilometer f 16.13 tegen f 5,289,592.99 of gemiddeld f 14.94£ per dag en per kilometer in het zelfde tijdvak van 1872. Bij beschikking van den minister van koloniën zijn, met ingaDg van 1" Januari jl,bij het departement van koloniën bevorderd: tot eersten klerk, de tweede klerken J. T. Viehoff, C G. Corporaaljonkheer H. A. Clifford, J. J. Perk en A. J. Rotteveel, ei benoemd: tot tweeden klerk, de heeren I. A. Canneel, te 'sGra- venhageen J. D. Taunay j1., te Amsterdam, en tot klerk-schrijver, de heeren J. P. T. J. Brondgeest en F. vau Attenhovente 'sGravenhage. Naar men verneemt is de heer J. Bosveld benoemd tot controleur van Zr. M\ hofhouding. Eenige raadsleden te Vledder hadden bezwaar tegen de toelating als raadslid van B. Bennen, omdat huns inziens de plaats gehad bobbende herstemming niet wet tig was geweest. De raad stemde er twee malen over en twee raaien staakten de stemmen, zoodat de geko zene niet toegelaten werd. Daar ook reeds de vorige verkiezing onwettig werd verklaard, moet nu een derde verkiezing plaats hebben ter vervulling van éen vacature. Naar aanleiding van de intrede in een nieuwjaar leveit de Alkmaavsche courant eene beschouwing voornamelijk ter bestrijding van hen, die beweren, dat er van voor uitgang geen sprake kan zijn, dat wij op een verkeer den weg zijn en terug moeten tot het punt waar wij den goeden weg hebben verlaten, om van daar opnieuw onzen tocht te vervolgen. Nu is elke schrede op een verkeerden weg, waarvan terugkeer noodzakelijk is, een stap achterwaarts. Als de mannen, die aldus den voor uitgang loochenen, ons wijzen op al het gebrekkige en verkeerde dat onzen tijd aankleeft, dan hebben zij rijke en ruime stof' voor het schetsen vau een allerongun stigst tafereel: dat tafereel is somber genoeg en toch bewijst het niets, volstrekt niets ten nadeele van onzen tijd in vergelijking vau vroegere jaren. „Niet dit wordt ontkend dat de tegenwoordige toestand van menschen en volken verre van volmaakt, zelfs van bevredigend is, de vraag is: is hij slechter dan vroegere toestanden? En hier schiet het bewijs te kort. Onze tijd kent armoede, bittere armoede, maar waar zijn thans de streken waar de bevolking omkomt van gebrek? Harde en onverpoosde arbeid is voor de meesten nog altijd onvermijdelijk, maar is daar geen ernstig streven om dien arbeid niet langer een slaven arbeid to doen zijn, om hem te verkorten en te verzach ten? Tal van gemakken en genoegen des levens vallen onder het bereik eener groote schare, die vroeger het deel van enkelen waren. Op allerlei wijze wordt be proefd de onwetendheid te verdrijven en aan de groote menigte, die woistelt om de nooddruft des lichaame, eenig voedsel te geven voor de ziel. Zekerhet kan niet geloochend worden, dat die pogingen tot nogtoe dikwijls geheel zijn mislukt en onder do gun3tigBte omstandigheden nog zeer gebrekkige en onvoldoende uitkomsten hebben gehad. En waarom zou men het niet erkennen? Verlichting, verademing te schenken aan de armoede en gebreklijdende of letterlijk om haar bestaan worstelende menschheid is geen lichte taak; het onderzoek alleen naar de middelen waardoor, naar den weg waarop dat doel te bereiken zou zijn, vordert de aandacht en de belangstelling van meer dan éen menscbengeslacht. Zoeken en tasten is het tot dusverre gebleven, en waar men blijkbaar op den goeden weg is, daar is die weg versperd of belemmerd door hindernis sen die onoverkomelijk schijnen schijnen, maar daarom nog niet bewezen inderdaad otoverkomelijk to zijnal weet men ibans de middelen nog niet aan te wijzen om ze te overwinnen. Dc besmetting plant zich ook thans nog voort van stad tot stad en van bet eene laad in bet andere; maar, al i3 men niet in staat baar te keereu, zijn dan do pogingen ook vruch teloos geweest om baar geweld te breidelen Of sterven nog geheele steden voor een deel uit aan do pest? Oorlogen woeden als vroeger, maar onder ernstig pro test, en steeds dringender wordt de vraag aan de orde gesteld: wat is er te doen om ze ;e voorkomen En waar de slagvelden rooken van het bloeddaar waart de genius der menschheid rood onder de schaduw van het Roode kruis, als eene andere Ilachel hare kinderen zoekende." Het is gemakkelijk om met dit deels vruchteloos, deels onvoldoend zoeken naar verbetering van levenslot, naar verzachting van lijden en voorkoming van ellende te spotten er de schouders over op te balen of er me delijdend om te lachen, maar hoe lang is men eerst met dit alles bezig? hoe lang denkt men er over, on derzoekt men en beproeft men hier ot daar iets? Sedert eeuwen of sedert eenige jaien Wat zijo jaren waar het zulke vraagstukkeu geldt, en toch wil meu reeds den staf breken over dat begin van onderzoek, over die eerste wankelende schreden op een geheel nieuwen weg, over dien eersten strijd om een schemering van licht iu den zwarien nacht! Inderdaad, zulk een voorbarigheid werd tot nogtoe geen kefimeik van rijpe wijsheid of helder verstand geacht. Dat de bewustheid van de groote krankheden van onze tegenwoordige toestanden is ontwaakt en met den dag helderder wordt is reeds een groot voordeel, een teeken des tijds waarop wij roem mogen dragen. Het geweten der menschheid heeft gesproken en spreekt dagelijks luider, en dat geeft hoop op een betere toe komst. Zij zal ons geen rust laten, zoo wij niet ijverig zoeken naar de middelen om de kwalen onzer maat schappij te best rij ien en, waar wij ze gevonden hebben, ze niet met al ons vermogen in praktijk brengen. Die middelen vruchtbaar te maken is niet de taak van éen geslachtmaar laat ods alvast beginnen. Zoo wij onzen plicht doen, kunnen wij de voortzetting van het werk veilig overlaten aan die na ons komen. Voor de bewering dat vroegere geslachten zedelijker en meer tevreden met huu lot waren is stellig gesn grond. „Aan do vruchten kent men den boom"; als men dit in toepassing brengt- dan blijkt dat van die hooggeroemde tevredenheid weinig overblijft. Het open lijk streven naar lotsverbetering is niet alleen niet te veroordeelenmaar men mag er zich over verheugen, dat men niet in het duister mokt en samenspant. Dat somtijds verkeerde middelen worden beproefd, is te betreuren; maar waar die middelen op zich zelf niets misdadigs ot ongeoorloofds bevattenheeft men nog geen recht om een veroordeeling uit te spreken over hen die zo meeneu te moeten aangrijpen. Maar wat vorige eeuwen betrelt, heeft men er dan nooit van ge hoord, hoe in ons eigen vaderlandzelfs in de hoofd stad, het gemeen soms dagen achtereen plunderend en vernielend door de straten trok, meester vau de stad, omdat de schutterij weigerde haar plicht te doen? „Er is vooruitgang zegt de Alkmaarsche courant met volle overtuiging en het is goed die overtuiging te kannen uitspieken, omdat zij ons moed en volhar ding schenkt bij de uiterst moeilijke zaak die hier te vervullen is." Benoemingen en besluiten. eereteekenen. Vergunning verleend aan deu voor den dienst in Oost ludië bestemden soldaat C. W. G. Meerwein, van het koloniaal werfdepot, tot het dragen der navolgende onderscheidi! gsteekeaende veisierselen der orde van den Rooden adelaar 4e klasse met zwaar den hem vroeger door Z, M. den koning van Pruisen geschonken; het Duppeler stormkruis; de herinnerings medaille wegens het deelnemen aan den veldtocht tegen Denemarken in 1864; het Pruisische herinneringskruis voor het deelnemen aan den veldtocht tegen Oostenrijk in 1866, en de Duitsche medaillo, ingesteld ter belooning van bewezen diensten tijdens den veldtocht tegen Frank rijk in 1870 en 1871. ministerieele departementen. Bevorderd bij het departement vud koloniën; tot hoofdcommies, de com miezen J. C. Eugelen en H. P. J. Sadée; tot commies, de adjunct-commiezen W. C. Pontier, A. P. Obermeijer, H. G. van den Toorn, M. A. vau Rhede van der Kloot en R. L. A. van Dijk, en tot adjunct-commies, de eerste klerken J. H. T. Stieler en F. N. Carabain. middelbaar onderwijs. Benoemd tot tijdelijk leerbar in de staathuishoudkunde aan de rijks hoogere burgerschool te Middelburg mr. E. Fokkeradvocaat aldaar. posterijen. Benoemd tot director van het post kantoor te Dokkam W. C. Wijnmalenthaus directeur van het postkantoor te Vianen. belastingen. Benoemd tot ontvanger der directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnsen, te Makkum c. a. L. A. H. Crommelin, thans ontvanger derzclfde middelen te Stavoren c. a. koloniën. Eervol ontslag uit 's lands dienst ver leend, met toekenning van pensioen, wegens ziekte, aan den Oost-Indischen ambtenaar W. E. van Spall, laatstelijk secretar s der slgemeene rekenkamer iu Nedorlandsch-Indiëthans met verlof hier te lande. Marine en leger. Met ingang van den llen dezer worden: 1° geplaatst aan boord van Zr. M\ sohroefstooraschip Het Loo, de officier van gezondheid 2e klasse G. L. Aalbertsberg; 2° gedetacheerd bij het hospitaal der marine te Wil lemsoord de officier vsa gezondheid 2e klasse P. C. Buyze; en 3° geplaatst aan boord van Z'. M". monitor Krokodil de officier van gezondheid 2C klasse J. A. G. Hulst. De traktementsverbooging voor korporaals eu sol daten, die tijdelijk door don minister van oorlog was toegestaan, ia thans weder ingetrokken. Rechtzaken. Een tegenhanger van de zoozeer gerucht gemaakt heb bende crimineele strafvervolging ter zake van het uit een boomgaard wegnemen van éen dirkjespeer, wordt in de Nieuwe Rotter damsche courant medegedeeld. De crimineele kamer van bet provinciaal gerechtshof te Amsterdam wijdde jl. Vrijdag den geheelen rechts dag, van halt 11 tot 4 uren, hare aaadacht aan de behandeling van twee strafvervolgingen ter zake vau het wegnemen van eenige pruimen. Een 20jarige jon geling, uit Hippulyteshoef op het eiland Wie ringen stoud namelijk terecht ter zake van dietstal bij nacht in de aan hoerigheid van een bewoond gebouw door middel van overklimmiug, omdat hij, op een zomer avond in Augustus na zonsondergang eenig rumoer hooreude nabij een pruimenboom, over een bekje op het erf is gestapt, waar deze stond, en een paar op den grond liggende witte pruimen ter waarde van éen cent heeft opgeraapt en op de plaats zelve opgegeten. Er waren daar toen twee andere jongelingen van denzelf den leeftijd bezig met aan dien boom te schudden. Naar schatting vau deu eigenaar heeft hij dientengevolge in het geheel 20 pruimen, d. i. dus voor een waaide van 10 centen, vermist. Vermits de laatsten ia overleg met elkander gehandeld en eenige pruimen in een naburig huis aan andere jongens hadden medegedeeld, stonden zij terecht ter zake van diefstal bij nacht door meer dan éen persoon in de aanhoorigheid van een bewoond gebouw door middel van overklimmiug. Zoowel in de eerste als in de tweede zaak requireerde de advocaat-generaal jonkheer m1. C. H. Backer tegen ieder der delinquenten, wegens het uiterst geringe toe gebracht nadeei, een cellulaire gevangenisstraf van 3 maanden (het wettelijk minimum iu deze). De advocaat mr. J. C. Oijens, die iu de eerste zaak als veidediger 1 optrad, bracht hulde aan den ijver en de bijzondere

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 1