MIDDELBÜRGSCHE COURANT. F 306. Donderdag 1873. 25 December. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2ta Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prije per 3/m., franco ie ƒ3.50. Middelburg 24t December. ONS MAEINESTELSEL. Er is weer een ster verschoten aan onzen politieken hemel; een sedert jaren als vast aangemerkte ster is plotseling uit het firmament getuimeld. Men zal begrij pen dat wij hier den minister van marine bedoelen, wiens begrooting op 11 December werd verworpen met 37 tegen 30 stemmen, en niet dien anderen minister, die op 12 December door zijue eigene verklaringen en reticentiën met eene groote vaart nederdaalde in het aanzien bij zijne geestverwanten. Het laat zich niet verwachten dat vóór de aanneming der kredietwet voor de marine een nieuw hoofd van dat departement zal worden benoemd; en wij hebben dus den tijd om nog vóór die benoeming met een enkel woord de gedachte uit te spreken, die gewis bij de meerderheid onzer lezers en bij de meerderheid der natie bestaat. Geen enkele stemming in geen enkel parlement is ooit zuiver geweest; wij willen ons dus niet vermoeien met te zoeken naar de volstrekteobjectieve beteekenis van de verwerping van hoofdstuk VI; alleen achten wij het nuttig een woord van waarschuwing te richten tot hendie bij het rondzoeken naar een nieuwen mi nister betrokken zijn, opdat ze zich niet op den dwaal weg laten brengen door hetgeen vele sprekers in de kamer hebben gezegd, en hetgeen „deskundige" schrij vers daarbuiten geschreven hebben. Tot zekere hoogte slechts gaan de motieven der verwerping ons aan. Wat er daarin persoonlijks voor den minister moge gelegen hebben, laten wij geheel ter zijde; de natie gevoelt zich bij dergelijke geschil len niet betrokken, al betreurt zij den kostbaren tijd die daaraan wordt besteed. De voor de tweede kamer naar het schijnt hoogst gewichtige vraag wie er minister zal mogen zijn en wie niet, ligt in den regel buiten de belangstelling der natie omdat ze buiten hare bevoegdheid ligt. Maar wat ons vóór alles raakt is welk stelsel van beleid er zal worden gevolgd. Of de minister van oorlog van Stirurn ot de Roo van Alder- werelt heet, of de heer Geertsema of de heer Jonckbloet de portefeuille van binceolandsehe zaken onder den arm heeft, of de heer Blussé of de heer van Delden de comptabiliteitswet niet voorstelt, dit is ons volkomen om het even. Alleen verlangen wij dat men zich be- wege in de liberale richting, een dubbele eisch omdat er niet alleen het liberaal z ij amaar ook het liberaal doen mede bedoeld wordt. De reeële bezwaren na tegen hoofdstuk VI waren vooral deze, dat de minister Brocx zijn eigen stelsel niet krachtig en spoedig genoeg uitvoerde, en dat het stelsel van den heer Brocx niet deugde, maar voor het stelsel eener actieve zeemacht behoorde te wij ken. Het eerste bezwaar, door den heer Stieltjes onder anderen aangevoerd, zou de verwerping eener militaire begrooting ten volle hebben gewettigd, het zou ons echter te ver voeren naar de gegrondheid thans onder zoek te doen. Tegen het tweede bezwaar, de afkeuring van het tegenwoordige marinestelsel en den eisch eener actieve marine komen wij op. Wanneer de overblij vende ministers alleen op dezen eiseb, bij het beoordee- len van het aan hunnen ambtgenoot overkomen lot ge liefden te letten, dan zouden zij eene groote tegenkanting en een sterken onwil bij de natie ondervinden, en wat er ook gezegd moge worden van de ongelijkvor migheid van geest tusschen de natie en hare vertegen woordigers in dit opzicht zou de geest der tweede kamer de getrouwe afspiegeling zijn van dien der natie. Een actieve marine wordt niet verlaDgd, omdat ze boven onze krachten gaat, omdat de roeping van onze zee macht eene geheel andere is. Al beheerschte de gewone partijenpolitiek mede de stemming over hoofdstuk VI, de eigenlijke politiek is echter aan de quaestie van het marinestelsel zoo vreemd, dat het stelsel van den heer Brocx geen ander stelsel is dan dat van den heer Pels Rijcken, men mag aan nemen dat liberaal en reactionair op dit onzijdig gebied gemeenschappelijk werkzaam kunnen zijn. De vraag is alleen van vaderlandsliefde en hoofdzakelijk we zouden bijna zeggen uitsluitend van geld. De Neder landsche zeemacht moet in de allereerste plaats dienen om het land te verdedigen; de deskundigen hebben uitgemaakt dat dit zeer wel doenlijk is en dat de voor de verdediging onzer kusten en zeegat-en gevorderde gelden in het geheel niet liggen buiten het bereik onzer finaucieele krachten. In de tweede plaats moet de Nederlandsche zeemacht dienen om ons gezag in Indië te handhaven en voor de veiligheid der zeeën in den Archipel te zorgen; een, zij 't ook tamelijk uitgebreid auxiliair eskader, ligt alweder binnen ons bereik: de Indische geldmiddelen, op welker rekening deze kosten behooren te worden gebracht, zijn in zoodaaigen toestand dat wij deze ons door ons karakter van koloniale mogend heid opgelegde verplichting met gemak vervullen kun nen. Binnen deze gestelde grenzen nu beperkt zich het zeer rationeel marinestelsel der beide laatste ministers, het regeeringsstelsel op dit gebied bij uitnemendheid, omdat het door twee in de politiek geheel tegenstrijdige regeeringen gevolgd is, omdat de s!aten-generaal het in 1866 met groote meerderheid hebben aangenomen en het sedert zevenmaal bij de opvolgende begrootingen hebben bevestigd. Wie meer wil, verlangt eene actieve marine, eene uit gebreide scheepsmacht, vaste eskaders iu de Middel- landsche zee en elders (gelijk Engeland en deVereenigde staten hebben), zooveel schepen dat alom de belangen van den handel kunnen beschermd en tegen schendiug gevrijwaard worden, uitzending van eskaders tot oefe ning van officieren en schepelingen gelijk mede tot het vertoonen van de Nederlandsche vlag op alle wateren, eene vloot van snelzeilende Alabama's (zooals de heer Rutgers van Rozenburg het uitdrukte) om de handels wegen op de Oceanen voor de Nederlandsche koopvaar- dijvaart open en veilig te houden. Nu zou het voor zeker zeer fraai voor Nederland zijn wanneer het zich deze weelde van eene actieve marine kon veroorloven, en het verwondert ons niet dat de vakmannen, de marine officieren binnen en buiten de kameruit ingenomenheid met hun edel vakeen zeer eervolle vorm van eigen belang, van harte met deze eischen instemmen. Maar de vakmannen zien in den regel niet verder dan hun vak, en zou men dan waarlijk meenen dat Nederland èn geld èn mannen genoeg leveren kon om aan al die eischen te voldoen en eene zoo uitgebreide vloot tot zoo vele dienstverrichtingen in staat, aan te schaffen, te onderhouden en te bemannen? Thans bedraagt de begrooting van marine reeds meer dan 10£ mil- lioen, en er wordt geklaagd dat er niet genoeg gedaan wordt om haai in te richten volgens het gevestigde stelselop hoeveel millioenen meer zal het stelsel der actieve marine ons dan komen Thans, met een in dienst zijnd materieel van 21 schepen met 3800 koppen (voor de marine hier te lande en het auxiliair eskader in Indië) heeft men reeds, evenals bij het leger, met de grootste moeilijkheden te kampen om de bemanningen vol te krijgenhoe zal het gaan wanneer onze vloot vier, vijfmaal grooter zou zijn? Een Alabama kan niet onder het millioen op zee worden gebracht; zou het wenscbelijk zijn alleen tot bescherming der handelsvloot een viervijftal millioenen aan Alabama's te besteden terwijl de eerste en meest direct belanghebbende bij die bescherming, de zeehandel, hare eigene vlag, die even goed de Nederlandsche is, buiten de zeer oude wegen zoo weinig vertoont? Wij zijn, en de meerderheid der natie met ons, tegen elk vertoon, tegen elke weelde in staatszakenal erken nen wij dat die weelde in zeker opzicht nut kon heb ben, wij gevoelen maar te goed dat ze geheel boven ons bereik ligt. Wij hopen daarom dat de overgeble ven ministers bij het zoeken naar een nieuwen minister van marine op den voorgrond zullen stellenhandhaving van het tegenwoordig geconcentreerd (om 'tzoo eens te noemen) marinestelsel; en wij geven de voorstanders van een ander stelsel den raad wel te bedenken dat, wat er ook van de Nederlandsche marine worden moge, zij in de eerste plaat3 op de verdediging van oaze kus ten en zeegaten moet zijn ingericht. Het tegenwoordig stelsel is dus een integreerend deel van elk ander marinestelsel; om dia reden behooren allen samen te werken om spoedig den arbeid te voltooien, waarmede men sedert eenigea tijd bezig is, het verbeteren onzer maritime defensiemiddelen. Eerst wanneer dit werk is afgedaan zal er naar redelijkheid aauleiding zij a om de vraag te behandelen of we niet iets meer moeten doen, en na voor het nut te hebben gezorgd, ook eenige uitgaven van weelde te doen. Bij de vermelding dat er in de kazerne Oranje-Nas- sau te Amsterdam eene nienwe cantine geopend fs, voegen de Amsterdamsehe dagbladen de volgende woorden „Met genoegen vernamen wij dat eenige aanzienlijke ingezetenen zich bereid hebben verklaard om een deel bij te dragen in de groote kosten aan de vernieuwing van de cantine verbonden. Wij hopen dat dit voorbeeld zal worden gevolgd. Waaneer toch die kosten geheel door bijdragen zullen zijn gedekt, dan kunnen de prij zen van hetgeen verkocht wordt tot een minimum worden gereduceerdhetgeen natuurlijk ten goede zal komen van dea soldaat, die ook daardoor meer zal leeren waardeeren het aangename verblijf in zjn huis, hem door de zorg zijner officieren verstrekt. Ook de bibliotheek zij in het aandenken van welwillenden aan bevolen, enz." Wij dingen niets af op den hier aan de ingezetenen en aan de officieren van het garnizoen van Amsterdam gegeven lof; integendeel onderschrijven wij dien vol gaarne. Maar welken indruk zou zoodanig bericht wel aan het departement van oorlog maken? Dat de par ticulieren zorgen voor het lot van den soldaat komt ons voor er mede gelijk te staan wanneer mensehea- vrienden zich het lot aantrekken van kinderen, die door hunne ouders verwaarloosd worden. Alles wat strekken kan om den soldaat het leven te veraangena men eu hem van allerlei kazernemisbruiken terug te houden, ligt in don werkkringvan den staat. Verzuimt hij dit, dau verzuimt hij zijn plicht. Moge het beschamend voorbeeld, dat de ingezetenen van de hoofdstad geven, het departement van oorlog tot inkeer brengen De conservatieve kiezersvereeniging Koning en va derland, te Gouda, heeft tot candidaat voor het lidmaat schap der tweede kamer gesteld mr. W. baron van Goltstein. De Roomseh-katholieke kiesvereeniging Recht voor allente Gouda, heelt in eene vergadering, door ruim 200 personen bijgewoond, onder welke ook velen nit de buitendistricten, met algemeene steunnen mr. J. Heems- lyrk Az. candidaat gesteld voor de tweede kamer. Heden is aan het ministerie van justitie te 's Gra ven hage aanbesteedhet veranderen van lokalen in en het bouwen van een administratiegebouw met direc teurswoning bij het burgerlijk en militair huis van verzekering te Middelburg. De laagste inschrijver is de heer A. Loois, te Vlissingen, voor f 52,800. Bij ministerieele beschikking van 20 dezer is aan de Moerdijksche stoombootreederij te Moerdijk, tot weder opzegging, vergunning verleend voor een stoomboot- dienst tot vervoer van personen, goederen, vee en gelds waarde, tusschen Moerdijk en Rotterdam, alsmede tot het sleepen van schepen op de rivieren en stroomen in de provinciën Noord-Brabant, Zuid-Holland en Zeeland. Tot directeur van de weldra voltooide waterleiding te Rotterdam is, op een traktement van f2500, benoemd de heer J. G. Vogel, van 's Gravenbage. Het gemeentebestuur van Dordrecht heeft aan de heeren Liernur en de Bruin Kops opgedragen al de gegevens te verstrekken om te kunnen overgaan tot de openbare aanbesteding van den aanleg vaneenpaeu-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1