\fIDDELBURGSCHE COURANT. F 297. laandag 1873. 15 December. Dit blad verschijnt dagelijks met aitzondering van den Zondag, den 26B Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. Do prijs per S,ïn., franco is f8.50, Middelburg 13 December. OVER NEDERLANDSOHE ONDERWIJSQUAESTIËN, I. B'y de beraadslagingen over hoofdstuk V der begroo ting voor 1874 is voor ditmaal de voorname quaestie op onderwijsgebied, kerk tegenover staat, scherper, doch tevens, tengevolge der meer dan openhartige ge moedsuitstortingen van de heeren van Nispen jr., van Loon en anderen, duidelijker dan ooit te voren iu de tweede kamer gesteld. Wie zich nog vleien mocht met de gedachte dat er tusschen die beide partijen, de kerkelijke en de staatspartij, cp dit gebied ooit over eenstemming zou kunnen geboren werden, leze slechts de op den 3en en 4;n December uitgesproken redevoe ringen. Ilij zal erkeunen dat de strijd niet meer ver meden kan worden tusschen wetenschappelijke ontwik keling en kerkelijke bekrompenheid. Het partijkiezen in dien strijd wordt ieders plicht en het kan voor hem die de wetenschap liet beeft en waardeert niet moeilijk vallen eene keuze te doen. Eene door de kerk en de vreesachtige geestelijkheid geijkte v. etenschap is geen wetenschap, gelijk de ondervinding van eenwen heeft geleerd. Voor het verstand heeft, evenals voor het geweten, alleen de meest volkomen vrijheid waarde; kerlfsche d\v;ng en priesterheerschappij, onder welken, vorm ook, doodea don geest. Wij gevoelen ons niet geroepen meer over dozen strijd te schrijven; al wilden wij boekdeelen vullen, het betoog zou altijd en onveranderd nederkomen op hetgeen wij hierboven schreven: elke poging om de wetenschap te dwingen of te onderdrukken kan niet anders dan de wetenschap dooden. Voor lutoogenblik vertrouwen wij te zeer op het gezond verstand van de tweede kamer en van de Nederlandscbe natiedan dat wij het noodig zouden aclten onze lezers to vermoeien met een strijd tegen de door den clericalen stormwind van den laatstee tijd in felle beweging geblazen wind molens. Men zon zich echter vergissen zoo men meende dat deze quaestie, veelomvattend en alles beheerschend als zij is, als do quintessence van de onderwijsquaestie in Nederland aan to merken was. Onder den algemee- nen naam van de onderwijsquaestie gaan zeor veel andere groote of kleine quaestiën door, die op eene ge vaarlijke wijze dooreen gemengd zijn, en die het nuttig is van tijd tot tijd zooveel doenlijk te ootwarren, wil men niet in tene Babylonische spraakverwarring ver vallen waarbij alle hoop op eene oplossing moet worden opgegeven. Wij bedoelen hier neg niet eens de zooge naamde paedagogische quaestiën die met het onderwijs, of meer bepaald met de onderwijswet van 1857 in be trekking staan; deze laten we thans ter zijde om ons uitsluitend te bepalen tot die zijde van het terrein, waarop de voetangels en klemmen der gemoedsbe zwaren verscholen liggenen waarop de kerkgenoot schappen met hunne eischen gereed staan. Wij hebben meer bepaaldelijk op het oog die bezwaren tegen do wet van 1857, welke men in de volgende woorden kan formnlceren1' moet het van staatswege gegeven volks onderwijs, wil bet aan de vereischten van schoolwet en grondwet beantwoorden, niet „godsdienstloos"zijn? 2° eischt de billijkheid jegens andersdenkenden niet dat het van staatswege gegeven onderwijs aldus worde ingericht, dat concurrentie tusschen openbaar en bijzon der onderwijs mogelijk is? Ook bij de behandeling der begrooting kwamen deze twee quaestiën wederom ter sprake, en zij werden weder, als naar gewoonte, door- cengeward en dooreeogekneedzoodat de meest scha delijke verwarring bleef bestaan, eene verwarring waartoe misverstand nopens de beteekenis der gebe- z:gde woorden de eerste aanleiding gaf. Pas op uwe definities, was de les der oude wijsgee- renen die oude les kan aan de twistvoerenden over de onderwijpquaestiën met vrucht worden voorgehou den. Een meer handig dan consciëntieus redetwister pleegt zijnen tegenstander byna ongemerkt eene defini tie op te dringen; zoodra hem dat gelukt, is het mis verstand gevestigd en heeft hij do partij gewonnen. Denzelfden coup de main beproeven de kerkelijke partijen met de eerste door ons geformuleerde vraag. Wat is „gods dienstloos"? behoort men te vragen; van de daarop gege ven definitie hangt alles af. Beteekent het, gelijk in de tale der clericalen, „vijandig jegens el ken godsdienstvorm en godsvereering gezind", dan ligt bet voor de hand dat de vraag niet ar.ders dan ontkennend beantwoord kan wor den. Al schijnt het onder de geleerden mode geworden eene andere voorstelling te geven, kan het, dunkt ons, in het gemoed van den gewonen staatsburger niet opkomen in de openbare volksschool eene propaganda te zien tegen den godsdienst, welk denkbeeld overigens verre verwij derd is geweest vaD de bedoelingen zoo van den grond wetgever als van den wetgever van 1857. De geschie denis van grondwet en onderwijswet ligt daar om dit te be wijzen. Doch, moet met die beteekenis van het woord godsdienstloos de vraag ontkennend worden beantwoord, zeer mogelijk wordt een bevestigend antwoord, wan neer men aan het woord eene andere meeniDg geeft. Noemt men godsdienstloos zoodanig onderwijs, dat vrij is van bepaalde kerkelijke dogma's, dan behoort voor zeker een zoodanig onderwijs op de Nederlandscbe staats school thuis. Zoowel de grondwetgever als de wetge ver van 1857 hebben hieromtrent hunne meening zeer duidelijk te kennen gegeven. De eerste heelt in artikel 194 der grondwet uitdiukkelijk gezegd dat het open baar osderwijs geregeld w^rdt „met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen," en das ingewikkeld voorgeschreven dat het zich niet mengen mocht in kerk- genootscbappelijke en dogmatieke verschillen. De wet gever van 1857 schreef in de onderwijswet de bekende bepaling, dat de openbare onderwijzers niet zouden mogen leeren, doen of toelaten wat met den aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden vcrschul- digden eerbied strijdig is, en liet uitdiukkelijk het „ge ven van onderwijs in den godsdienst" aan de kerkge nootschappen over. Wanneer men nu ziet, dat het onderwijs op de kerke lijke lagere scholen, waarvoor men den naam van „gods dienstig onderwijs" monopoliseert, bij uitnemendheid de godsdienstige begrippen van andersdenkenden niet eer biedigt. maar zich bij voorkeur op het tegenovergestelde schijnt toe te leggen, dan laat men zich allicht door de spraakverwarring vangen, en verlangt voor de open bare school den naam van godsdienstloos, om te doen gevoelen dat het daarin gegeven onderwijs berust op geheel andere grondslagen dan het zoogenoemde godsdienstig onderwijs der sectescholen. In dezen is verdeeldheid op confessioneele gronden het punt van uitgang, in genen de gemeenschappelijke opleiding van alle kindereu des lands zonder ouderscheid van kerke lijke begrippen, onder de aan alle kerkgenootschappen en zelfs alle niet kerksgezinde personen gemeene vlag van deugd en zedelijkheid. Dit staat vast dat op de staat school een ander onderwijs gegeven moet wordeu dan op de secteschool. In deze worden gehoorzame ledematen van de kerk gekweekt, in gene alleen gezorgd dat de leerlingen, als kinderen van hetzelfde vaderland, opgroeien tot ont wikkelde en denkende menschen, en hun de begrippen worden ingeprent van vaderlandsliefde en deugd. Het staatsonderwijs moet worden „dienstbaar gemaakt aan de opleiding der kinderen tot alle Christelijke en maat schappelijke deugden", ziedaar het door de wet gebe zigde woord. In de openbaie school moet niet uit sluitend aan de leerlingen zekere mate van kennis en wetenschap worden medegedeeld, maar de gemoe deren moeten daar tevens ontvankelijk worden gemaakt voor die maatschappelijke deugden, die bij elk kerk genootschap en door elk godsdienstig man, ja zelfs door den ougeloovige worden gehuldigd. De openbare onderwijzer beweegt zich dus uitsluitend op het gebied, waarop de neest uiteeüloopende begrippen aangaande het oneindige en bovennatuurlijke elkander ontmoeten; bet kan dus met recht neutraal worden genoemd, en behoorde als een weldaad door ieder die het goed met zijn vaderland meent te worden gewaardeerd. Eu vanwaar dan, die gemoedsbezwaren? Het komt ons voor dat de tegen het neutraal openbaar onderwijs opgestoken storm uit twee hoeken waait. In de eerste plaats heeft men te deen met den toeleg eeuer clericale factie, welke niet anders verlangt dan de wetenschap te stuitenwel wetende dat de vastheid van haar ge zag over hare onderboorigen afneemt in dezelfde mate waarin de geest dier onderboorigen wordt ontwikkeld en hun verstand verruimd. Voor haar is „de kerk" niet de uitdrukking eener geloofsovertuiging, maar de benamingeener krachtig georganiseerde hiërarchie, welke ha ii gezig wil handhaven op denzelfdeii voet waarop zij het voor vele eeuweu uitoefende. Zinspeelde men vroeger op dien toeleg, men stond onmiddellijk aan het verwijt bloot dat men insinueerde, doch sedert de gulle verklaringen van den heer van Nispen ia de tweede kamer is deze bedoeling in confessoal is ze daarom ook thans niet meer eene waarheid dan voorheen. De gees telijkheid strijdt pro domen ze noemt dieu strijd, terecht of te onrechte, een strijd van gemoedsbezwaren; zij heeft zich daarenboven met eene verwonderlijke be hendigheid den steun der bevolking, wier emancipatie zij beletten wil, weten te verzekeren, zoodat de cleri cale bevolking tot de liberale partijwelke haar de weldaden van ontwikkeling en beschaving verschaffea wil en haren geest wil verlossen van dwang, zeggen kan wat Sganarelle's vrouw bij Molière zeide tot hare ver dedigers tegen haren ruwen echtgenoot: „El a'il me plait d'etre battue Maar behalve deze strijd pro dono van de geestelijk heid bestaat er nog eene andere oorzaak, welke aan gemoedsbezwaren aanleiding, zoo al geen billijken grond geeft; hierover in een volgend artikel. In den aanvang der zitting van de tweede kamer van heden, werd een brief van deo minister van ko loniën voorgelezen, die door ongesteldheid belet was zelf te komenwaarin hij mededeeldedat hij in den afgeloopen nacht een telegram van den luitenant-generaal van S wieten bad ontvangen, gedagteekendPenang den 12en dezer. Daaruit blijkt, dat de Nederlandsche expeditionaire troepeu ter reede van Atsji onder het vuur van den vijand met volkomen succes bij Pedro-puntten westen van de Atsji-rivierzijn geland. Aan onze zijde zijn geen dooden gevallen; slechts oukelen werden gewond. De generaal-majoor Verspijck leidde deze eerste ope ratie. Zee- en landmacht wedijverden om voordeelen te be halen, en het vuur der marine bracht veel aan den goeden uitslag toe. Ondanks de verliezen tengevolge van de cholera waar aan echter slechts éen officier overleed was de geest onder de troepen uitmuntend. Men was voornemens zich te Kwala-Zighen te ves tigen. De, thans 130 leden tellende, Middelburgache af dea ling der Vereeniging ter bevordering van fabriek- en handwerk8nijverheid in Nederland hield gisterenavond alhier hare eer3te winter-bijeenkomst. Ouder anderen werd mededeeling gedaan van een rapport der heeren C. van BurgP. A. Verhulst en J. W. de Raad, als commissie benoemd om haar gevoe len mede te deelen betreffende den inhoud eeaer mis sive van het hoofdbestuur omtrent het wenschelijke van de gelijktijdige afschaffing van het invoerrecht op granen en meel. Do commissie meent dat, hoewel de rechten geheven bij den invoer van granen en meel hier te lande weinig drukkend zijn vot-r de invoerders noch voor de gebruikers, vooral op granen bedragende slechts f 1.50 per 30 hectoliter en voor meel 40 cent per 100 kilogram het voor het publiek zeer gewenscht zoa ziju dat de minister van financiën bij de herziening van het ta rief do geheele afschaffing voorstelde. Hoewel de mi nister die rechten als zeer laag en bijna als qqxx droit de

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1