öuitcnlanö.
Dö vj-wichting om van inlanders bruikbare soldaten te
maken heeft men moeten opgeven; bij de laatBtescher
mutselingen i3 gebleken, dat er op hen niet te rekenen
valt. Vóór de aankomst van Europeesche militairen zal
men dus niet tot groote krijgseperatiën kunnen overgaan.
Te Leipzig heeft in de vorige week in den stede
lijken schouwburg de opvoeriüg plaats gehad van het
tweede deel van Goethe's Faust, naar de bewerking
van Willmann en m6t de muziek van den Esgelsch-
rnan Pierson. 'fc Geheel, zoo meldt men uit genoemde
stad, maakte grooten indruk en volgens de algemeene
opinio was de uitvoering gebleken mogelijk te zijn.
Eenige kleine wijzigingen zou ten evenwel noodzakelijk
wezen. Het publiek bleef vrij koel.
Door het bureel voer statistiek te Washington is
bekend gemaakt, dat van Juni 1S72 tot Juni 1873, dus
in den tijd van een jaar, hefc aantal landverhuizers, dat
in de verschillende havens der Unie arriveerde, bedroeg
459,803, waarvan 275.792 mannelijke en 184,011 vrouwe
lijke personen. Van dezen waren beneden de 15 jaar
104,672, boven de 15 en beneden de 40 jaar 288,272, van
40 jaar en daarboven 66,859.
Aan een Engelsche maatschappij is concessie ver
eend voor de doorgraving van de landengte van Ko-
rinthe en voor de exploitatie van het te graven kanaal
gedurende 99 jaren. De maatschappij, welke een nomi
naal kapitaal beeft van 800,000 pond sterling, zal het
kanaal graven ter diepte van 27 en ter breedte van 39
Engelsche vceten. Halverwege zal een groot dok worden
aangelegd van 35,000 vierkante yards in oppervlakteen
van een genoegzame diepte om de grootste zeeschepen
te kunnen bevatten. Volgens de berekeningen kunnen
de werken binnen zes jaren voltooid zijn.
Te Liverpool komen roet alle stoombooten veel
werklieden uit Amerika aan, die wegens gebrek aan
werk naar hun vaderland terugkeeren.
THESMOM B TEE STAKE.
■2 Dec. 's av. 11 n. 47 gr.
3 'smorg.7u.46gr.'smidd.lu.50gr.'say.6u.49gr.
STATEN-GENERAAL.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Dinsdag 2 December.
Nader verslag
Bij de voortgezette discussiënover de spoorwegbegroo-
ting voor 1874 voerde dc heer van Houten het eerst het
woord, om de noodzakelijkheid te betoogen van staats-
aanleg in de eerste plaats, maar tevens van het verlee-
nen van concessie voorconcurreerendelijnen; daardoor
kon men komen tot veel verkeer, terwijl men tot o u b e-
lemmerd verkeer kon komen als de groote lijnen (hij
bedoelde geheele tracé's, Eïsenhahi-Eer land) in éen
band zijn. In dit opzicht heeft men dan ook een goede
politiek gevolgd met betrekking tot den Oosterspoor
weg. De lijn Rotterdam-Hoek van Holland moet door
den staat worden aangelegd, daar deze lijn de sleutel_ is
van de spoorwegen, die te Rotterdam liun eindpunt vin
den en later aan den Hoek van Holland als het werk
daar succes heeft. Wil de Rijnspoorweg-maatschappij
echter een lijn over 's Gravenhage door het Westland
naar den Hoek van Holland, dan moet zij daarin gefaci-
liteerd worden, omdat men dan daar ook krijgt twee
concurreerende verbanden. Hij zou het consortium van
bankiers dan ook gaarne aan het werk zien als het de
bedoeling is de lijnen, waarvoor men concessie vraagt,
te maken tot eerste gedeelte van een nieuw spoorweg-
verband; beoogt liet echter niet anders te zijn dan een
bouwmaatschappij, dan kan de staat het even goed zelf.
Ten aanzien der ouurtspoorwegen moet de regeering
zoo spoedig mogelijk een regel stellen, om een finan-
cieelen en politieken run op den minister te vermijden.
Het moet vaststaan, d a t en w a t voor die spoorwegen zal
worden gesubsidieerd, naar bepaalde voorwaarden, die
voor allen gelijk zijn en die ieder kent
In verband met dc verklaring des ministers dat de
regeering geheel vrij ishoopt de heer Moens dat de
regeering de meest mogelijke concurrentie bij do onder
handelingen zal toelaten en nagaan wie de voordeeligste
voorwaarden aanbiedt. Verder trok bij een parallel tus-
schen het comité-Bloem en zijn plannen en die van het
consortium dat geen plannen had overgelegd.
De heer van Zuylen ontwikkelt nader zijn gevoelen
van bevoorrechting van het particulier belang ten koste
van den staat, wat de weigering betreft voor de conces
sie van den spoorweg naar den Hoek van Hollandhij
beroept zich daarbij o. a. op een correspondentie tus-
schen den minister en den president der Rotterdamsche
bandelsvereeniging gevoerd, en waaruit blijkt, dat de
éenige aanleiding voor hun aanvraag is gelegen in de
vrees, dat door de Rijnspoorweg-maatschappij die con
cessie zou worden gevraagd, waardoor de uitvoering
barer plannen ten opzichte van Rotterdam groote be
zwaren zou ondervinden. Gaarne zou hij overtuigd wor
den dat hy zich bedriegt maar tot dusver heeft het den
schijn dat het staatsbelang hier is ondergeschikt, gemaakt
aan het particulier belang. Daarom vraagt hij van den
minister overlegging van alle stukken op deze zaak
betrekking hebbeVide, van de concessie-aanvrage, jan de
antwoorden der regeering en van de geheele briefwis
seling.
De heer de Roo van Alderwerelt is niet tegen bet con
sortiummaar het moet niet zijn heer en meester in
het land; het moet niet empiéteren op het spoorwegge
bied van particulieren of van den staat. Hij dringt op
een vast plan aan, maar heeft met leedwezen de belofte
des ministers tot spoedige indiening van een wetsont
werp vernomenhij acht het toegeven van dienoveri
gens natuurlijken aandrang noch constitutioneel, noch
gouvernementeel, doch verwacht niet veel van die toe
zegging.
De heerldzerda is voldaan door 'sministers toezegging
en zal nu voor de begrooting steramen, in 't vertrouwen
dat het geheele kabinet daarvoor verantwoordelijk is.
De beer van den Berch wil dat de minister een alge
meen plan in hoofdtrekken aan de vergadering over
legde, zonder te letten op meer of min bevriende kies
districten. Zoo zou men dan, door jaarlijks een som op
de begrooting uit te trekken, tot een resultaat komen.
De heer de Jong blijft het beginsel van staatsaanleg
handhaven.
De heer Geertsema, minister van binnenlandsche za
ken zegtdat men over de voorwaarden aan het consor
tium te stellen zal kunnen oordeelen als aan de kamer
een overeenkomst met dat consortium zal worden voor
gelegd. De minister persisteert verder bij zijn gisteren
gedane toezegging tot spoedige indiening van een wets
ontwerp; de onzekerheid in het land moet ophouden.
Den lieer van Zuylen repliceerende, betoogt de minis
ter nogmaals, dat de regeering den aanleg van het lijntje
vau den Hoek van Holland niet uit de handen mocht
geven; wat de stukken betreft, wier overlegging de heer
van Zuylen vraagt, in de wijze waarop de stukken pu-
piiek zijn gemaakt, niet zonder medeweten der regee
ring, ligt 't bewijs dat zij geen openbaarheid schuwde.
De heer van Zuylen vraagt overlegging der stukken.
De minister kan nog niet beslissen of alles kan worden
openbaar gemaakt, maar wat publiek kan worden ge
maakt, zal geschieden. Het zal, na hetgeen reeds bekend
is, bestaan uit zeer weinig, een brief van den minister
aan de llandelsvereeniging en de beslissing op de ver
schillende aanvragen. Uit de stukken blijkt dat er hier
een zelfstandig besluit was genomen en dat niet een
maal geheel in overeenstemming met het verlangen
der llandelsvereeniging is gehandeld. Ook zij wilde
een concessie, maar de minister heeft 't ook baar gewei
gerd en de minister heeft gemeend te handelen in het
waarachtig belang des lands.
De heer Stieltjes betoogt nader de noodzakelijkheid
van staatsaanleg van de lijn naar den Hoek van Holland
en brengt hulde aan den heer van Houtendat hij zich
met betrekking tot de plannen van het consortium op een
hooger standpunt heeft geplaatstdaar waar men hier
in den modder dreigde te geraken.
Ra repliek van de heeren "Wybenga en van Zuylen
protesteert de heer Nierstrasz tegen de uitlating van
den heer Stieltjes, dat het debat geen hooge vlucht
heeft genomen, maar zelfs in den modder is blijven
steken. Hij meent dat de voorzitter wel gezorgd zou heb
ben dat geen modder hier in de kamer zou worden ge
bracht: hij handhaaft daar ziju hamer te krachtig voor.
Maar wanneer de voorwaarden van het consortium van
bankiers daarvoor zoo voordeelig en voorden staat zoo
nadeelig zijn als de heer van Naamen van Eemucs aan
toonde, wanneer onder dat consortium namen voorkomen
van lieden of van firma's die zich door hun handelingen
met betrekking tot Amerikaansche spoorwegwaarden
niet hebben weten te zuiveren van den blaam die op hen
is geworpen, dan meent liij dat de modder niet dreigt
in de kamer te komen, maar dat die modder zich elders
bevindt.
Op een desbetreffende vraag van den heer Heydenrijck
geeft de minister te kennen, dat spoedig een decisie
is te wachten omtrent de richting van den spoorweg
Arnhem—Nijmegenen dat het in het plan ligt de
exploitatie aan de Exploitatie-maatschappij over te laten.
Bij art. 13 (spoorweg Roosendaal—Vlissingen) be
spreekt de heer Teding van Berkhout den stand der
sluiswerken te Veere. Hij betreurt 't dat voor deze pas
gemaakte werken groote ko3ten van herstel noodig zijc.
Verder bespreekt hij de diepte der haven te Veere. Hij
vraagt of telken jare voor die uitdieping gelden zullen
moeten worden besteeden of er eeaig vooruitzicht be
staat, dat aan die haven een andere richting zal worden
gegeven volgens het oorspronkelijk plan.
De liger Bredius meent dat er voor de sluis te Veere
onder éen vorig ministerie geen behoorlijke tras is ge
bruikt.
De minister van binnenlandsche zaken antwoordt den
heer Teding, dat niet kan worden verzekerd of jaarlijks
nog gelden" voor uitbaggering van de haven te Veere
moeten worden uitgetrokken; de uitslag der baggering
zal moeten worden afgewachtzij is noodig geworden
doordien men bij den aanleg der haven niet genoeg gelet
heeft op de werking van den stroom, en de geul niet op
een behoorlijke diepte gebracht is.
De nog overige artikelen worden goedgekeurd en
de spoorwegbegrooting aangemonen met algemeene
stemmen.
Zitting van Woensdag 3 December.
{Per telegraaf.)
De beraadslagingen over hoofdstuk V (binnenlandsche
zaken) der staatsbegrooting voor 1874 werden voort
gezet.
Bij de behandeling der VIIe afdeeling (ouderwijs)
heelt de heer van Kuyk aangedrongen op eenheid van
gedachte bij de regeling van het hooger, middelbaar en
lager onderwijs.
De heer van Nispen heeft nader de beschuldiging der
ongodsdienstige richting van het neutraal onderwijs ge
staafd.
De heeren Godefroi, van Eek, Moens, Jonckbloet en
anderen bestreden heftig de beschuldiging van de zijde
van den heer van Nispen ingebracht.
De minister van binnenlandsche zaken heeft de indie
ning vóór het reces der kamer van een wetsontwerp tot
regeling van het hooger onderwijs aangekondigd.
Een in 1867 tegen ambachtsgerechtigden van Vosse-
meer en Vrijberghe ingestelde akte tot opvordering van
den eigendom eéner plaat in de Eendracht, voor den oos
telijken dijk van den aan hen toebehoorenden Hellaere-
poïder, werd bij vonnis der Zierikzeesehe rechtbank
van 6 September 1870 ontzegd, op grond dat de staat
niet had bewezen, dat het water, dat hij als plaat be
schouwde, ook als plaat was opgekomen.
Van dat vonnis is de staat in hooger beroep geko
men doch tnen meende het proces slepende te moeten
houden toen er vooruitzicht bestond op eene schikking
met de arabachtsgerechtigden van Vossemeer en Vrij
berghe.
De met hen gevoerde onderhandelingen hebben ge
leid tot eene dading, die bijeen daartoe betrekkelijk
wetsontwerp aan de goedkeuring der wetgevende macht
wordt onderworpen. Bij die dading doet de staat af
stand van de litigeuse plaat. Tegen dien afstand heeft
de regeering voor den staat voordeelige grenslijnen kun
nen bedingen tusschen de wederzijdsche buitengronden,
niet alleen ten oosten van de van Haaften-polder, waar
van de aanwas op eenigen afstand van den dijk aan
den staat toebehoort, maar ook in het Slaak voor den
Heeren polder.
Mocht tot de afdamming van het Slaak binnen korten
tijd besloten worden, dan zal het den staat voordeelig
kunnen zijn, gebruik te maken van het bij art. 6 der
dading aan hem toegekende recht, om binnen een jaar
na de bekrachtiging der overeenkomst, alle aan de am-
bachtsgerecbtigden toebekoorende buitengronden voor
den Heerenpolder tegen de alsdan te schatten waarden
aan te koopen.
Verder houdt de overeenkomst ook bepalingen in om
trent de verhouding van partijen bij eventueele bedij
king der in de overeenkomst bedoelde buitengronden.
ALG E KEEN OVEBZICHi.
Een tweeds zitting der nationale vergadering is ge
heel met stemmingen verloren gegaan. Het resultaat
was gisteren weinig beter dan Maandag; een secretaris
werd metgeriDge meerderheid gekozen namelijk de
heer de Ségur, de candidaat der rechterzijde, en eerst
na eene vruchtelooze eerste stemming werden de heeren
Batbie en Delsol met 7 en 4 stemmen meerderheid tot
leden der constitutioceele commissie gekozen. Heden,
acht dagen na den aanvang der keuze van de leden
dezer commissie, hoopt men eindelijk voor de twee laat-
sten eene meerderheid in de kamer te zullen vinden.
Zeer terecht merkte een afgevaardigde der linkerzijde
gisteren bij net verlaten der vergadering op, dat ésne
zitting zooals Maandag of gisteren de nationale verga
dering oneindig meer in de achting en den eerbied der
natie deed daleD, dan de meest reactionaire stemming.
Inderdaad, die vergeelsehe pogingen om tot eene meer
derheid van een paar stemmen te komen bewijst op
ondubbelzinnige wijze de onmacht der „souvereine en
constitueerende" kamer.
In de afdeelingen heeft gisteren weder eene van die
verrassingen plaats gehad, waarop de natie en zelfs de
leden der kamer zeiven van tijd tot tijd vergast wor
den. De heer Charton stelde Maaudag voor om de
commissie voor het wetsontwerp betreffende de gemeen
telijke administratie en politie den volgenden morgen
in de bureaux te doen benoemen. Tal van leden der
rechterzijde hadden de vergadering reeds verlaten, zoo
dat de linkerzijde toevallig de meerderheid had en
daarvan gebruik maakte door de aanneming van het
voorstel. Vrijdag moeten de afdeelingen opnieuw ge
trokken worden en er was der linkerzijde derhalve
veel aan gelegen om nog van de samenstelling der af
deelingen te profiteerenwelke den gunstigen uitslag
der verkiezing van de commissarissou voor het proro
gatie-voorstel ten gevolge had.
Ondanks het eerste succes heeft het resultaat der be
noemingen in de afdeelingen met de gunstige verwach
tingen der linkerzijde gespot. Negen voorstanders en
slechts zes tegenstanden! van het wetsontwerp werden
door de afdeelingen als commissarissen aangewezen.
Waaraan die verrassing moet wordeu toegeschreven ia
nu althans onmogelijk te bepalen: alleen mag niet on
vermeld blijven dat een 20fcal ultra-legitimisten niet voor
de caadidaten van het rechter-centrum stemden, maar
daarentegen alle Bonapartisten de voorstanders van het
wetsontwerp ondersteunden, omdat bet, zooals zij zei
den, de beginselen ademt van het keizerlijk regime.
Een veelbeteekenende lof inderdaad voor de mannep,
die als Union libérale onder bet keizerrijk de hardnek
kigste oppositie tegen die beginselen voerden!
Bij de leden der geheele rechterzijde behalve de ultra's
vond het ontwerp goedkeuring, omdat het aan het
thans ontwapende centraal bestuur de middelen schonk
om zijn gezag te herstellen. De nienwe minister van
justitie, de heer Depeyre, zeide dat de maires door zich
niet aan de prefecten te onderwerpen zich schuldig
maakten aan moreeleu opstand. Het verwijt dat de
wet buitensporig centralistisch was noemde hij ongegrond.
De bevoegdheid der regeering om de keuze der maires
buiten den gemeenteraad te doen, was slechts eene uit
zondering; de ministerieele verantwoordelijkheid waar
borgde overigens tegen mogelijke misbruiken. De heer
Baragnon ging nog verder en zeide dat verscheidene
gemeentebesturen in opstand waren tegen het centraal