MIDDELBURGSCHE
F 275.
Woensdag
1873.
COURANT.
19 lovember.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2ea Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franco is f 3.50,
Middelburg 18 November.
WAT INDIË BEHOEFT.
De diacussiën over de Indische begrooting, waarover
■wij tot nogtoe aan onzen Haagschen correspondent het
woord lieten, hebben op ons een eigenaardigen indruk
gemaakt. Er is ook op het gebied der koloniale politiek,
waarop tot heden slechts van eene enkele afwijking
sprake was, eene vrij belangrijke verscheidenheid van
meening in den boezem der liberale partij aan den dag
gekomen, en de man die naar de meening der krachtig
voorwaarts strevende richting de incarnatie was van
eene energieke uitvoering van het programma van libe
raal-koloniaal regeeringsbeleid, wordt door velen zijner
geestverwanten aangemerkt als van het liberaal-koloni
aal programma zoo niet geheel afgevallen, dan toch
heel wat afgedwaald te zijn. De houding van den
minister van de Putte in de zaak der heerediensten en
ten opzichte van de koffiecultuur heeft velen, die met
de cultuurwet als de zuivere uitdrukking van het libe
ralisme op koloniaal terrein dweepten, verbaasd en
teleurgesteld.
Wij deelen noch in die verbazing noch in deze teleur
stelling. Wij hopen het een onzer geestverwanten nim
mer euvel te duiden wanneer hijde teugels der regeering
voerendezelfs waar het sedert lang gestelde en volkomen
gewettigde eischen zijner partij geldt, geene sprongen waagt
vóórdat hij zich eerst zooveel mogelijk overtuigd heeft
op vasten grond te staan en op vasten grond te zullen
belanden. Vooral het liberalisme wordt oneindig meer
geschaad dan gebaat door die drieste hachjes, die zich
met graagte op ijs van éenen nacht wagen; wanneer
een liberaal minister maar niet zóo ver overdrijft van
niet ten ijs te komen voordat er de balken onder lig-
geü, komt een gestadig voortgaan met vasten tred ons
verkieselijker voor dan het doen van zenuwachtige
sprongen; op den langen weg bereikt meu daardoor
zekerder zijn doel. Wij klagen dan ook niet; de heere
diensten zijn veroordeeld, door de kamer en door de
regeering, en heeft daarvan nu al eenige verschikking
plaats, het lot van het toegezegde voorstel tot afschaf
fing is niet twijfelachtig meer. Ook de zaak der koffie
cultuur zal hare oplossing te bekwamer ure wel vinden
vooralsnog kan men zeggen dat zij voor eindregeling
nog niet rijp is, daargelaten nog de door de regeering
niet nit het oog verloren fiuancieele bezwaren van een
zoodanigen maatregel op dit oogenblik. Al schijDt de
heer van de Putte thans tegenover dit vraagstuk min
der vast te staan dan men verwachtte, er zijn andere
vraagstukken genoeg waaraan hij zijne talenten en voort
varendheid kan ten koste leggen; de zaak der koffie
cultuur kan gerust voor een korten tijd blijven rusten.
In een ander opzicht deelen wij echter in de klach
ten, welke over de liberale regeeringen van den laatsten
tijd aangeheven zijn en bij de beraadslagingen over de
Indische begrooting met nadruk in de kamer geuit
werden. De hervorming van het regeeringsstelsel is
eigenlijk eene zuiver staathuishoudkundige vraag. De
staat landbouw-ondernemer, de staat koopman, de staat
verscheper ^an producten, ziedaar zooveel economische
anomaliën, welke tengevolge van het toenemend han
delsverkeer en de ontwikkeling der volken weldra in
geen land ter wereld meer zullen kunnen bestaan. Eene
partij welke in den geest des tijds hervorming beoogt
moet er dus hoofdzakelijk op bedacht zijn de geleide
lijke economische ontwikkeling van land en volk te
bevorderenteneinde te voorkomen dat de niet te
ontwijken verandering te midden eener onvoorbereide
maatschappij valle en haar aan noodlottige schokken
blootstelle.
Wij erkennen dat de liberale partij hier te lande in
deze richting werkzaam is geweest; aan aandrang uit
het parlement heeft het niet ontbroken en, voor zoo ver
het parlement daartoe bijdragen kon, is er inderdaad
veel geschied. Maar de werkzaamheid der regeeriug
is eenzijdig gebleven; zij heeft, door de volksvertegen
woordiging gesteund na en dan zelfs gedrongen, niet
geschroomd, legislatieve maatregelen te nemenmaar
op het praetisch en materieel gebied is er nog
zeer weinig gedaan. En toch stellen wij de materieele
eischen tot ontwikkeling van een land zeer hoog, ver
mits het desnoods zonder legislatieve bepalingen wel
tot, een^beter regeeringsstelsel kan geraken, doch daaren
tegen voortdarend tot denzelfden economischen toestand
gedoemd blijftwanneer hst de allereerste voorwaarden
van materieeie welvaart niet, of niet in genoegzame
mate, bezit.
Met voldoening constateeren wij dat bij de tweede
kamer dezelfde meening meer veld schijnt te winnen.
In de eerste dagen der beraadslaging over de Indische
begrooting wezen de heeren Mackayvan Kerkwijk en
Gevers Deijnoot op de gebrekkige communicatiemid
delen, op de weinige zorgen voor irrigatie, op de schijn
bare onverschilligheid der regeering omtrent de ver
meerdering der productiviteit en de verdere ontwikke
ling der natuurlijke hulpbronnen des lands. „Een van
de eerste vereischten zoo sprak de heer van Kerk
wijk op 1 dezer is dat de middelen van gemeenschap
goed zijn, zoodat de pikol lijst in de eene residentie
niet f 6 behoeft te kosten tegen f 12 in de andere;
dat de bevolking hare goederen op gemakkelijke wijze
van het binnenland naar de havens en marktplaatsen
kan trausporteerenteneinde ze daar te verkoopen
Verleden jaar heb ik er op moeten wijzen, dat de spoor
wegen, met millioeneu achats aangelegd, geen doel
treffen, omdat de producten uit het binnenland niet
naar de stations konden vervoerd worden bij gebrek
aan berijdbare wegen naar de spoorwegstations. Het is
zeer fraai, dat dè staten-gëneraal geld geven voor spoor
wegen, maar de Indische bevolking heeft daar weinig
aan, indien zij de stations niet kan bereiken". De heer
Gevers Deijnoot zeide in algemeene termen: „Het is
nu tien jaren geleden dat ik de overzeesche gewesten
persoonlijk bezocht, en nog levendig staat mij voor den
geest de minder gunstige indruk, dien ik van den staat
van zaken aldaar medebracht en hier in deze vergade
ring openlijk uitsprak. Dankbaar moet ik erkennen,
dat sedert dien tijd daar veel is verbeterd [despre
ker wees hierna op de posterijen, telegrafen en spoor
wegen, de kustlichten, de verbetering der wapening
van het leger enz., doch vervolgde aldus:] Oaeiudig
veel blijft er te doen over. Ik wijs op het onderwijs,
op de herziening van het belastingstelselop het ver
beteren van de rechtspleging voor de inlanders, op de
verbetering der vervoermiddelen, wegen en bruggen,
enz." De heer Mackay eindelijk, in zijne gedachten
eene vergelijking makende tusachen hetgeen in Britsch-
en Nederlandsch-Indië door het bestuur voor de mate
rieeie belangen der iniaudsche bevolking wordt gedaan,
geeft, met de natuurlijke schuchterheid van een jong
lid der kamer, te kennen dat hij „het niet waagt de
gewaarwording te beschrijven die zich (bij die verge
lijking] van hem meester maakt."
Ziet, hoe men ook denken moge over de politiek, hoe
uitgebreid of hoe beperkt men de bestuurstaak in Indië
opvatte, hierover zullen alle weidenkenden, van welke
richting ook, het eens zijn dat het Nederlandsch bestuur
in Indië behoort te zorgen voor de materieeie belangen
der bevolking, meer dan eenige andere regeering dat
ban of mag doen. En toch is op dit gebied sedert ja
ren oneindig meer verzuimd dan verricht. Het verzuim
der conservatieve regeeringen wordt niet gewettigd, maar
verklaard door het standpunt waarop zij stonden, exploi
tatie van Indië ten behoeve van het moederland, het
welk .behartiging van de belangen der bevolking niet
zeer bevorderlijk was. Maar de liberale regeeringen,
van andere begrippen doordrongen, kunnen die verkla
ring zelfs niet aanvoeren. Wij zijn niet onredelijk en
willen niet alles in eens gedaan zieD, maar wij verlan
gen eene krachtige en bestendige werkzaamheid tot op
beuring der productie en dus verhooging der welvaart
van de bevolking, zich uitende in daden, niet slechts in
plannen en woorden.
De Nederlandsche natie zal die werkzaamheid goed
keuren, de staten-generaal haar krachtig ondersteunen;
er is alleen behoefte aan eenigen aandrang van dezijde
der regeering hier te lande en aan veel meer goeden
wil en werkdadigheid dan er thans schijnt te bestaan
bii het bestuur in de kolonie zelve.
Uit Krabbendijke wordt gemeld, dat een ingezetene
aldaar klachten bij den minister van binnenlandsche
zaken heeft ingediend, wegens het niet kunnen verzen
den van de aangevoerde suikerpenen naar Roosendaal,
tengevolge van gebrek aan spoorwegwaggons. De schade
moet aanmerkelijk zijn, daar sommige partijen penen
reeds 14 dagen op het terrein liggen bij vriezend weder.
Blijkens mededeeling van den minister van binnen
landsche zaken in de Staats courant van hedtn zijn iu
de week van 9 tot 15 dezer aan Aziatische cholera
overledenin Noord-Brabant 3 personen, waarvan 1 ta
Breda en 2 te Zevenbergen; in Gelderland 1, namelijk
te Buurmalsemin Zuid-Holland 32, waarvan 1 te
AJphen, 1 te Capelle aan den Yael, 1 te Delfsbaven, 19
te Gouda, 1 te Goudeïak, 1 te's Giavenhage, 1 te Kra
lingen, 2 te Oudshoorn en 5 te Rotterdamin Zeeland
3, waarvan 2 te Tholen en 1 te Zierikzee.
Het totaal der in de vorige week in het rijk aan die
ziekte overledenen bedroeg mitsdien 39 personen, tegen
36 in de week van 2 tot 8 November, 34 in de week
van 25 October tot 1 November, 26 in de week van 19
tot 25 October, 21 in de week van 12 tot 18 October,
en 9 in de week van o tot 11 October.
De wijzigingen door den heer van Houten, naar aan
leiding van het afdeelingsverslag der tweede kamer,
voorgesteld op zijn wetsvoorstel „tot het tegengaan van
overmatigen arbeid van kinderen en van hunne verwaar-
loozing door schoolverzuim" geven aan de Nieuwe Rot-
terdamsche courant aanleiding op dit, reeds vroeger
door haar uitvoerig besproken, onderwerp in het kort
terug te komen.
In de kamer waren, blijkens het verslag, „eenige
leden" die liever geen regeling wenschten, terwijl zij
opmerkten, dat de toestand van ons fabriekwezen en
van den kinder-arbeid hier te lande niet te vergelijken
is met dien in Engeland en elders, en dat ouders het
recht behooren te hebben en te behouden, naar verkie
zing van de arbeidskrachten hunner kinderen partij te
trekken. De Nieuwe Rotterdamsche betwijfelt of die
leden wel ooit met eigen oogen den afmattenden ar
beid van jonge kinderen hebben aanschouwd in stooai-
katoenspinnerijen en weverijen, in beetwortel-suiker
fabrieken, in glasblazerijen enz., ook gedurende den
nacht, „enkel maar opdat de ouders wat meer geld
in het huishouden kunnen inbrengen en opdat de werk
gevers goedkooper zouden kunnen voortbrengen dan
anderen, die wat menscheiijker denken en zulke jonge
werklieden niet willen gebruiken. Juist dat is de
kanker, die zoowei in het buitenland alsook bij ons aan
het arbeidsvermogen knaagt. De volwassen werkman
wordt te karig betaald, het door hem verdiende week
loon is ontoereikend tof het onderhouden vau een dik
wijls talrijk gezin; hij grijpt daarom gretig het aanbod
aan van den fabrikant, die hem nog wel eenige stui
vers 's weeks meer wil betalen, als ook een zijner kin
deren wat „licht" werk kan komen verrichtenhet lichte
werk wordt dan zoo licht een meewerken met de vol
wassenen gedurende den geheelen werktijd, en weldra
zijn de arme kleinen voor goed aan den arbeid ver
bonden. Het centraal-bestuur van het Algemeen Ne
derlandsche werkliedenverbond heeft het in zijn adres
aan den koning zoo juist gezegd: „„Vernietiging der
bestaande kwaal door de vrije werking der sociale
krachten is niet te verkrijgen: 1° omdat de concurren
tie den werkgever, indien hij tegen denzelfden prijs
als zijne mededingers dezelfde waar wil blijven leve
ren, in den regel belet, om het dure arbeidsvermogen
der volwassenen te gebruiken, zoo de overigen het
goedkooper arbeidsvermogen der kinderen bezigen; en
2° omdat door de concurrentie der kinderen het loon
jê