MIDDELRURGSCIIE COURANT. F 268. Dinsdag 1873. 11 November. Dit Wad verschijnt dagelijki met uitzondering van den Zondag, den 2ea Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/in., franco is f 3.50, Bij deze courant behooren drie Bijvoegsels. Middelburg 10 November. H. M. de koningin is eergisteren avond van hare hnitenlandsche reis in de residentie teruggekeerd. Zij werd aan het station verwelkomd door HH. KK. HH. den prins van Oranje en prins Alexander. De gemeenteraad van Middelburg zal op Woensdag a., des namiddags te half twee uur, eene openbare zitting houden, ter behandeling der volgende zaken: adres A. A. Sanders, verzoek om eene personeele toelage bp het toegekend pensioen; adres J. Hogerland, om eer vol ontslag als hulponderwijzer, school Gr; missives van gedeputeerde staten goedkeuring raadsbesluiten; idem doorgraving van den leidijk van het kanaal door Walcheren aan de gemeente-mestvaalt suppletoire kohieren plaatselijke directe belasting op de inkomsten en hondenbelasting; voorstellen van burgemeester en .wethouders: a tot verhooging van het minimum der jaarwedden van de hulponderwijzers aan de openbare scholen; b betrekkelijk het aanleggen van eenpontveer bij de voormalige havenbarrière. Aan de OostwateriDg van den polder Walcheren tus- achen de dijkpalen 9 en 10 heeft in den namiddag van den 9cn dezer een belangrijke oever- en dijkval plaats gehad over eene lengte van i 52 M., waarbij het buitenbeloop voor een groot gedeelte is weggevallen. .Maatregelen van voorziening zijn onmiddellijk genomen. Den 20cn dezer zal te 's Gravenhage ten behoeve der staatsspoorwegen worden aanbesteed het maken van den onderbouw voor eene weegbrug op het havenstation ie Vlissingen. Ook in de gemeente Tholen hebben zich gevallen van cholera voorgedaan. In éen huisgezin zijn vier personen door die ziekte aangetast, waarvan reeds twee zijn overle den. In de jl. Vrijdag te Neuzen gehouden vergadering van den dijkraad der waterkeering van den calami- teuzen polder Nieuwe Neuzen is benoemd: tot water bouwkundigen ambtenaar A. Visser, tot dijkwaehter F. de Bree, beiden te Hoek, en tot bode A. Bruininks, te Neuzen. Aan de hoogesehool te Leiden werd Zaterdag tot doctor in de rechten bevorderd de heer C. L. Brevet, geboren te IJzendijke, na verdediging van stellingen. De provinciale staten van Noord-Brabant hebben afwijzend beschikt op eenige adressen van landbouwers, waarin wijziging werd verzocht van het reglement op de breede velgen. Evenzeer is eene afwijzende be slissing genomen op een adres van den gemeenteraad van 's Hertogenbosch om vrijstelling te veileenen van het gebruik van breede velgeu voor karren, die zich uitsluitend bewegen over de straten der gemeente. Zooals wij in ons nommer van den 7cn dezer mede deelden heeft het centraal comité voor aanbieding van een geschenk aan Z. M. den koning, bij het feest van zijn 25jarige regeering, door de schooljeugd, dezer da gen een circulaire gericht „Aan de onderwijzers en onderwijzeressen in Nederland." Hoezeer het in den geest en de bedoeling ligt van het comité om alle kinde ren, onverschillig welke richting hunne ouders ook mogen zijn toegedaan, aan de verwezenlijking van het plan te doen deelnemen, blijkt duidelijk uit de vol gende zinsneden der circulaire. „Welke verschillen ons Nederlanders op staatkundig of godsdienstig gebied verdeeld houden, hierin ontmoe ten wij elkaar, dat wij ons nationaal leven willen lei den onder de banier der vorsten uit het huis van Oranje hierin reiken wij elkaar de hand, dat wij Nederland en zijn koniDg als éen ,en ondeelbaar beschouwen. „Ambtgenooten! Wij, die de vadeilandsche jeugd helpen opvoeden, zullen wij niet zorgen, dat dezelfde loyauteit,, die Goddank het tegenwoordig Nederland bezielt, onverkort worde overgedragen op het opkomend geslacht? „Kust op ons niet de plicht om de school jeugd! te ver eenigen tot het uitspreken vau de gedachte: „Wij, de natie der toekomstleeren den koning en het vaderland lief hebben." „Laat ons die gedachte bij 'skonings jubilé onder be paalde vormen brengen door te bewerken, dat de leer lingen van alle scholen voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs Z. M. een geschenk aanbieden. „Dit geschenk moet van dien aard zijn, dat niemands godsdienstige overtuiging zich tegen de aanbieding kan verzetten; de woorden, bij die gelegenheid te spreken, mogen niets anders zijn dan de uitdrukking van liefde voor den vorst en het vaderlandde geheele mani festatie moet wezen een algemeen en zuiver nationale daad." Verder leest men: „Uit de onderteekeningen zal u blijken, dat de goede geest van eensgezindheid bij de vorming van ons comité heeft voorgezeten. Wij vertegenwoordigen allerlei rich tingen, maar gevoelen ons niettemin broeders in ge hechtheid aan ons vorstelijk stamhuis en aan onzen gemeenschappelijken geboortegrond. Zoo zij het en zoo zal het zijn in alle oorden van ons gezegend Nederland." Niettegenstaande dus, naar men zou meenen, alle bezwaren tegen een algemeene deelneming uit den weg zijn geruimd, ook voor de zoogenaamde Christelijke scholen, blijft de Standaard zich tegen die algemeene deelneming verzetten. Zij heeft van deze circulaire den indruk gekregen f d?t de eendracht ademende in houd het tweedrachtige karakter der zaak niet opheft. Samenwerking blijft daarom, volgens hare meening» onmogelijk. De onderwijzers van Christelijke scholen die gepolst zijn, hebben zich bijna eenparig tegen het ongewijzigd plan verklaard. Een der besturen van Christelijke scholen te Am sterdam heeft reeds een commissie benoemd om de verschillende Christelijke scholen te Amsterdam te dezer zake in rapport te brengen, terwijl de hoofd commissie van Christel ijk nationaal onderwijs haar af wezigen leden over het schoolgeschenk advies heeft ge vraagd en na ontvangst der adviezen zal besluiten. De Vereeniging van Christelijke onderwijzers heeft in beginsel de zaak reeds ter hand genomen en zal waar schijnlijk eerlang van zich doen hooren. Dat hierdoor het oorspronkelijk doel, een geschenk van alle kinderen aan den koning, mislukt is, spreekt van zelf. Het Handelsblad wijst er op, dat, nu het feest van het grondwets-jubileum voorbij is, de blik die met bewon dering en geestdrift op de grootsche daad van het ver leden werd geworpen, zich wederom tot het tegenwoor dige en de toekomst wendt; doch niet met den lust en frissehen moed van hen die na den rustdag weder aan den gewonen arbeid gaan. Daarvoor is de toestand van het oogenblik te weinig bemoedigend, te veel onzeker. De warme ingenomenheid waarmede „de partij der grond wet" heeft feest gevierd moet ongetwijfeld voor een groot deel worden toegeschreven aan de verademing, welke het verschaft, als men de kloekheid en vastbe radenheid van 184S vergelijkt met de lauwheid en de machteloosheid van 1878. Wij zien tegen de mannen van 1848 op als tegen reuzen, omdat wij zei ven vaak zoo klein en nietig zijn; omdat zij wisten te handelen en te scheppen, en wij slechts weten te redetwisten en te talmen. Wij zijn ver in het herinneren en vieren der groote daden van het verleden maar in het door zetten van merkwaardige hervormingen, die het nage slacht eenmaal met vreugde zal herdenkeu, schieten wij meestal te kort, want ons ontbreekt de innige over tuiging dat de tegenwoordige toestanden onhoudbaar zijndie overtuiging heeft ons een grondwet verschaft, en het gemis van die overtuiging doet ons stilstaan bij al de fouten en onnauwkeurigheden van elke voorge stelde hervorming en daarop zoolang turen, dat wij blind worden voor het hoofddoelde invoering van een nieuw beginsel, zij 'tdan ook in den beginne gebrekkig en onvolmaakt. Uit die kleingeestige, onmannelijke vit zucht, uit dat gemis aan overtuiging, aan een mimen blik, zijn vele der teleurstellingen voortgesproten, welke de pogingen tot hervorming in de laatste jaren hebben opgeleverd, ofschoon de liberale partij, de partij die steeds tot hervormen gereed moet zijn, aan het bewind was en in de vertegenwoordiging de meerderheid bezat. De liberale meerderheid is niet ontevreden genoeg over de bestaande gebreken, om krachtig naar verbe tering te streven en door eendracht in eigen kamp de kracht eener talrijke oppositie te verbreken. Van daar de ongeneigdheid om door invoering der in komstenbelasting een eersten stap te doen tot verbe tering van ons onhoudbaar belastingwezen, vandaar de verbazingwekkende onwil van vele liberalen om mede te werken tot verlaging van den census, vandaar de gebleken onmogelijkheid, om een bevredigende formule te vinden, waardoor de persoonlijke dienstplicht alge meen kan worden gemaakt. Ook mr. J. D. Veegens schrijft in de Gids van November 1873 deze droevige parlementaire herinneringen daaraan toe „dat de staten- generaal meer zin hebben voor de oogenblikkelijke, eng opgevatte belangen der gegoede burgerij, dan voor de dringende behoefte der geheele maatschappij aan oeco- nomische en militaire hervorming." Door de regeering van Engeland is dezer dagen eene briefwisseling openbaar gemaakt over de betrekking van dat land met Atsji. Uit een brief van den gouverneur der Strait Settle ments van 5 December 1872 aan den sultan van Atsji blijkt, dat deze den gouverneur gemeld heeft vernomen te hebben, dat Nederland voornemens is hem den oor log aan te doen. De gouverneur verklaart in zijn ant woord dit niet te gelooven, omdat de Nederlanders evenals de Engelscheu gaarne rustig met Atsji handel drijven en evenmin oorlog voeren, tenzij de onderda nen worden aangevallen of de kooplieden worden lastig gevallen. Hij herinnert aan het aanvallen en plunderen van schepen door volken in de nabijheid van Atsji, die zich onderdanen van den sultan noemen, en waaronder ook Britsche onderdanen zeer hebben geleden. DeBrit- sehe oorlogschepen zijn meestal te Singapore, maar de Nederlanders hebben schepen en troepen op Sumatra dicht bij Atsji, en de gouverneur vertrouwt dat de sultan zal inziendat, als de zeerooverijeu weer voor vallen, de Nederlanders het best in staat zullen zijn om spoedig schepen te zenden om de roovers te straffen en zoodoende den handel weder veilig te maken met Atsji en do naburige landendie ouder zijn gezag staan. In zijn antwoord van 1 April 1873 aan den gouver neur beroept de sultan zich op het in 1819 met Enge land gesloten verdrag, volgens hetwelk gedurende het leven van afstammelingen van sultan Johwar Atsji, wanneer het in gevaar mocht verkeerendoor de Engel- sche regeeriug zou worden bijgestaan. Die hulp ver wacht de sultan nu tegen de Nederlanders, met wie Atsji sedert den voorganger vau den sultan nooit op goeden voet heeft gestaan, van wie hij ook in het geheel niet houdt, en die nu met vier oorlogschepen gekomen zijn, om Atsji te vernietigen. Hij zou zich liever aan Engeland dan aan Nederland overgeven. Namens lord Granville is hierop door den onder-secre taris van staat, lord Enfisld, aan den gouverneur bij brief van 15 Juli jl. geadviseerd om den sultan te kennen te geven dat Groot-Britannië, onder welke om standigheden ook, geen protectoraat, vau welken aard ook, over Atsji zou kunnen uitoefenen, en dat het geen recht heeft om zich krachtens eenig traciaat op een defensief verbond met Engeland te beroepen. Doorhem de overtuiging te verschaffen dat hij geen uitzicht heeft op hulp van Eogelaud, zou de sultan misschien meer luisteren naar de waarschuwingen van Nederland of eenige andere mogenheid, betreffende het wanbestuur waardoor de vooruitgang der beschaving in zijn bezit-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1