MIDDELBURGSCHE mm COURANT. I" 263. 1873. Woensdag 5 November. esf i «OiiiS Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 3.5Ö, Middelburg 1 November. ONS GRONDWETTIG REGEERINGSTELSEL. Daags na de viering van het grondwetsfeeBt, van welks hoog belang voorzeker ieder den geest des tijds volgend denkend man overtuigd is, komt het ons niet ongepast voor een korten blik te slaan op het achter ons gelegen terrein, waarop wij 25 jaren Umg met afwisselend geluk, doch over het algemeen niet zon der vrucht zijn werkzaam geweest. Het ligt niet in onze bedoeling breede beschouwingen te geven over het voorbeen en thans, en sterk aan te dringen op de zegen rijke gevolgen der grondwet van 1848, welke aan iedereen in het oog springen; wij zullen niet, gelijk Gorter het eens geestig uitdrukte, het terrein van dis cussie onder water zetten. Slechts op een klein uit hoekje van dat groote gebied willen wij onze aandacht vestigen, op de zoo hemelsbreed van de toestanden vóór 1848 verschillende parlementaire verhoudingen, die door onze grondwet in bet leven zijn geroepen. liet komt ons voor dat die nieuwe verhoudingen naar de praktijk te oordeelen althans overal niet even juist worden opgevat, en dat zelfs zij die mon voor geheel door drongen van de nieuwe beginselen mag houden, de regeering en het Nederlandsche parlement, door hunne handelingen niet altijd van een juist inzicht in de weder zij dsche betrekkingen en verplichtingen getuigen. De door de grondwet van 184S in het leven geroe pen staten-generaal vormen een geheel ander lichaam, dan hetwelk vroeger onder dien naam bekend stond. Alleen de overeenkomst in naam, goed te keuren of althans te verdedigen met het oog op de geschiedenis, kan tot een misverstand aauleiding geven, dat echter verdwijnen moet bij de meest opervlakkige vergelijking van de nieuw geschapen met de vroegere toestanden. In wijze van benoeming en in bevoegdheid, in het geheele wezen der zaak dus, liggen de kamers van 1815 en van 1848 zeer ver niteen. Het recht van amende ment, van initiatief en van enquête, de directe verkie zingen maken de tegenwoordige kamers tot geheel iets anders dan de vroegere vertegenwoordiging der provin ciën zelfs eenige inconsequentiën in de organisatie van het nieuwe parlement, bet onthouden aan de kamers van het recht om hare voorzitters te verkiezen bij voorbeeld, kunnen het feit niet omstooten dat in 1848 op het parlementaire terrein alles is nieuw geworden. Zoo is het. Een gansch nieuw beginsel, een hechte en sterke grondslag is in dat jaar onder het Nederland sche staatsgebouw geschoven, een beginsel dat voor eeuwen onder den toenmaligen vorm hier te lande groote dingen heeft gedaan, doch langzamerhand in het ver geetboek geraakt en bijna nit ons staatsrecht verdwe nen wasde zelfregeering der natie. Zou dit nieuwe of opnieuw gehuldigde oude beginsel ergens werken, het moest voorzeker zijn bij het orgaan der zelf regeering, bij de tweede kamer der staten-generaal. Vandaar dat bij de grondwetsherziening het wetaontweip betrekke lijk de staten-generaal en de daarmede in verband staande quaestiën een zeer groot deel van de algemeene belangstelling in beslag nam, welke ook vele andere bepalingen der nieuwe grondwet ruimschoots verdienden. Zoodra men de zelf-regeering als grondslag van het staatsbestuur aangenomen had, verlegde men het zwaartepunt van het landsbestuur. Ia de eerste helft der negentiende eeuw kon men spreken van eene ge temperde monarchie, omdat de monarch was het mid delpunt van alle openbare zaken, het uitgangspunt van het bestuur; omdat de koning met zijne dienaren, de alleen aan hem verantwoordelijke ministers, het eenige actieve regeeringslicbaam vormden, welks werking uit sluitend beperkt werd door het veto van het raadplegend parlement. Na 1848 kan men echter alleen spreken van eene getemperde zelfregeering der natie. Hare eigene vertegenwoordigers verkiezende, een parlement bezit tende met de boven aangeduide rechten bekleed, oefent de natie niet meer, gelijk vroeger, door hare vertegen woordigers een recht van vtto uit op de werk dad igh ei tl van de kroonmaar is zij daarentegen geworden een deelhebber in het bestuur der openbare aangelegenheden, enuit den aard der zaak beter bekend met hare eigene belangen en behoelten dan eenig centraal gezag, moet van haar noodwendig meer aandrang tot parlementaire werkzaamheid uitgaan dan van de kroon. Doch hoe bekend ook met eigene belangen en behoeftenom de beste middelen tot voorziening daarin te overzien is de natie minder gunstig geplaatst dan de alles in het oog hebbende centrale regeering. Van daar het veto van den koning tot tempering der zelfregeering, even als voorheen het monarchaal gezag door het veto der staten-generaal getemperd werd. Hierop vooral komt de in 1848 behaalde overwinning neder, eene over winning van te grooter beteekenis naardien de waar borgen voor het algemeen belang niet verkleind zijn geworden ten koste van het koningschap. Het koning schap is in 1848 van karakter veranderd, voorzeker; maar alleen de zeer oppervlakkige beschouwer zal in ernst kunnen volhouden dat die verandering van karak ter het heeft verminderd of verlaagd. De koningen van het oude stelsel war'en administrateurs, bestuurders, in naam veel meer, inderdaad niets anders dan de minis ters, blootstaande aan dezelfde misgrepen en verval lende in dezelfde foutendie geen enkel administrateur ontgaan kan, en daarom ook betrokken in alle intriges en verleid tot al die behendigheden en manoeuvres, welke een niet verantwoordelijk ambtenaar maar al te dikwijls pleegt. De constitutioneele vorst van onzen tijd daaren tegen, wiens standpunt ook in onze grondwet van 1848 aangeduid is, staat bovqn al die nietigheden verheven. Hij beheerscht alles, cn, ónbsneveldAoor de dagelyksche politieke en administratieve beslommeringen, kan zijn blik de belangen der natie voor het heden en voor de toekomst te beter overzien naarmate zijn belang bij den strijd der partijen meer tot het nulpunt daalt. Het gevaar, dat den voormaligen koning dreigde, van door het veto der volksvertegenwoordigers op de vingers getikt te worden, tot eene onherstelbare schade voor zijn aanzien en zijn prestige, bestaat voor hem niet; zelfs de eenige denkbare nederlaag voor het koning schap, eene mislukte kamerontbinding, hoe bedenkelijk ook, al wordt daarvan veel door de ministerieele ver antwoordelijkheid gedekt, kan den koning niet zoozeer tot eene nederlaag worden toegerekend als het veto van vóór 1848, omdat naar onze tegenwoordige grondwet het zelfregeerende volk ten slotte rechter is in eigen zaak, en de belangen van vorst en volk uit hunnen aard als identiek zijn te beschouwen. "Wat wij beschreven hebben is de parlementaire regee- riDg, de regeeringsvorm waarbij de zwaartekracht in de volkskamer gelegd is en van haar uit de gang en richting van het bestuur wordt aangegeven. De minis ters zijn niet meer de dienaren des konings in den vroegeren zin, maar de aan de kamer verantwoordelijke landsdienaren, die alleen door aanhoudend overleg en voortdurende gemeenschap met de kamer tot werkdadig optreden in 's lands belang in staat zijn doch daarenbo venen dit dualisme maakt de groote moeilijkheid uit van het minister-ambt hebben zij eene hoogere roeping dan die van agenten der volksvertegenwoordigers te vervullen als de politieke raadslieden der kroon; als zoodanig moeten zij zich weten te stellen boven het be lang der partijeu, zelfs van hunne eigene partij, om uit sluitend aan of af te raden wat naar hunne meening het algemeen landsbelang vordert. Dat de parlementaire regeer ing feitelijk bij ons be staat, zal niemand ontkennen. Maar dat er zeer veel tegen gereageerd en nog meer over geprutteld wordt, evenmin; hieraan schrijven wij het toe dat wij tot nog- toe zeer veel van de inconvenientenmaar minder van de voordeelen der parlementaire regeering ondervonden hebben. Vreemd genoeg, treffen wij de meeste liberalen aan onder ben, die in de praktijk weinig partij trek ken van de zelfregeering in haren parlementairen vorm, en daardoor niet zelden aan de natie groote teleurstel lingen hebben bereid. Door de consequentiën der par lementaire regeering op het kussen gekomen, toonde de groote meerderheid der liberale ministers de verdere consequentiën der parlementaire regeering niet te ver staan. Het zwaartepunt van dat stelsel ligt niet in de bevoegdheid van het parlement om aan te wijzen uit den boezem van welke partij de ministers moeten wor den gekozenmaar in zijn recht om gezag te hebben in de regeer!ng zelve, in de wetgeving en bare voort gaande ontwikkeling. Dit nu verloren de ministers hier te lande, naar wij vermenen, zeer dikwijls uit het oog; niet dan bij groote uitzondering vernamen wij heel wat jaren geleden, dat er na de optreding van een minis terie overleg plaats had tusschen de ministers en de leden hunner partij. Dat de nieuw opgetreden ministers zeiven de portefeuille niet aanvaard hebben zonder zich, althans in hoofdtrekken, omtrent de fe nemen maatregelen te hebben verstaan, zonder onderling een programma van regeering te hebben vastgesteld, nemen wij aanook al bleek het veelvul dig dat het over leg niet zeer diep was doorgedrongen en dat het pro gramma niet verder ging dan eenige algemeenheden. Maar er bestaat sedert 1853 geen voorbeeld dat optre dende liberale ministers met hunne geestverwanten een programma van regeering hebben opgemaakt en met hen hebben geraadpleegd over de wijze van uitvoering van het programma. Zoodra de crisis was geëindigd traden de ministers uit het gemeen overleg hunner geestverwanten terug en namen zij op een zeker voet stuk boren hen plaats; voor de medestanders in de kamer was daarna alles eene verrassing, zoowel het wat als het hoe van het buiten hen om opgemaakte programma. Behoeven wij op de nadeelige gevolgen van dit ver keerd inzicht te wijzen? Wij zien daarin de oorzaak van de indiscipline en verdeeldheid in den boezem der liberale partij, de bron van zooveel onvruchtbaarheid op wetgevend gebied. Onderlinge samenwerking is de grondslag van het liberalisme, neem haar weg en de liberale partij zakt ineeD. Wat met aDdere partijen, waarbij gezag boven oordeel geldt, geschieden kanis bij de liberale partij gevaarlijk, zooals de dagelykscbe ondervinding van de laatste vier jaren ons leert. Bij liberalen zijn geen „volgzame kamers" en „geachte regeering" de droombeelden der mannen van 1866 tot 1868 denkbaar; eene partij die op de individuali teit steunt en in de individualiteit harer leden leveLS- kracht vindt, heeft behoefte aan eene consequente toe passing van het parlementair regeeriDgstelsel, wil zij ten nutte des lands werkzaam blijven. Dat parlementair regeeringstelsel is ons door de grond wet van 1848 geschonkenwaarom deinst men voor de toepassing terug? De feestvieringen ter herdenking van het 25jarig be staan onzer tegenwoordige grondwet liepen in verschil lende plaatsen weinig uiteen. Te Goes wapperden van zeer vele huizen en van eenige openbare gebouwen de vlaggen. Des avonds werd door de Harmonie op de Beurs en door de stad muziek ge maakt. De rederijkerskamer Ons genoegen hield in da schouwburgzaal een volksopvoering, terwijl vooris eenige ingezetenen des avonds zich vereenigden om den dag feestelijk te herdenken. Te Zierikzee was bijna overal het vlaggedoek uitge stoken. De stad had een recht feestelijk aanzien. Het carillon werd bespeeld. Het muziekkorps der schutterij voerde op het nieuwe plein eenige stukken uit. Des avonds werd in de concertzaal ter eere van het grond wetsjubileum eene soiree mmcafe door de zangvereenigiDg Luctor et emergo gegeven met medewerking van het muziekgezelschap Kunst en eer, waarbij eene feest rede werd gehouden door den heer Joh. Oosterman, die grooten bijval verwierf en aan welker slot de buste van Thorbecke werd onthuld en met Bengaalsch vuur verlicht. De voorzitter der zangvereenigingde heer Hugen- holtz, bracht in hartelijke taal den redenaar dank en stelde namens de zangvereeniging voor om, tot een blijvend aandenken aan dezen dag, den gemeenteraad

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1