MIDDELBURGSCHE COURANT. F 234. Donderdag 1873. 2 October. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paascli- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 3.50, Middelburg 1 October. DE INDISCHE BEGROOTING VOOR 1874. II. Zooals wij reeds opmerkten, zijn de nieuwe op de "begrooting gebrachte posten en de voorgedragen blij vende verhoogingen van een rekbaren aard en zullen zij spoedig tegen de gestadige vermeerdering van in komsten aanwassen. Wanneer men nagaat hoeveel er nog ten nutte van land en volk gedaan moet worden voordat men zeggen kan dat Nederland's bestuurstaak in Indië geheel naar behooren wordt vervuld, dan zal men de verwachting niet overdreven noemen dat binnen een niet zeer verwijderd tijdvak de uitgaven de inkom- sten zullen te boven gaan. Verder houde men in het oog dat de bronnen van inkomst welke het ruimste vloeien afhangen van de productie en de hooge markt prijzen van de koffie, en dus zijn van een wissel valligen aard, terwijl de nieuwe ot verhoogde begrootings- posten beantwoorden aan behoeften van elk jaar, die onder alle omstandigheden gevoeld worden en zoowel moeten afbetaald worden wanneer de oogst schraal ot de prijs laag is als in jaren van grooten over vloed ot booge marktprijzen der koffie. Daarentegen ontwikkelen de bandelsinkomsten en de territoriale of politieke inkomsten van den Btaat in Nedeilandsch- Indië eene zeer geringe mate van rekbaarheid. Zon der in eene voor den lezer minder aangename diepe becijfering ie komenwillen wij dit aantoonen door de vergelijking van eenige groote groepeeringen van de opbrengst der middelen en inkomsten, zooals die geraamd is geworden bij de begrootiDg voor 1870, en than3 voor 1874 wordt op het budget gebracht. De jaren liggen dicht genoeg bij elkander om ons de vrees voor het vergelijken van ongelijksoortige grootbeden te benemen. Verdeelt men de inkomsten en middelen vrd het budget, na aftrek van velerlei ramingen wegens heffingen voor het bewijzen van diensten, voor verstrekkingen aan particulieren enz., in drie groepen, de bandelsinkomsten, de eigenlijke belastingen die door de Europeanen en die welke door de inlanders gedragen wordendan levert de eerste groep, handelsinkomsten, op de begrooting van 1870 globaal eene som van 74 millioen en op die voor 1874 eene som van 75 millioen; de tweede groep, belastin gen van Europeanenwerd voor 1870 geraamd op 8 mil lioen en voor 1874 op 8£ millioen; de derde groep, de belastingen van de inlanders, moest in 1870 leveren ƒ29, en f 33 volgens de begrooting in 1874. Terwijl de vooruitgang voor de beide eerste groepen dus weinig merkbaar was, werd van de derde groep in 1874 on geveer 14 pet. meer verwacht dan in 1870, eene ver wachting vooral drukkende op de verhooging der land rente (op 12,100,000 geraamd voor 1870 en op 15^ millioen voor 1874) en op de bedrijfsbelasting der inlanders (waarvan de raming voor 1874 ad f 1,160,000 die voor 1870 met f 260,000 overtreft). In 1875 zal deze groepeering nog verrassender resultaat opleveren tengevolge der met 1 Januari van dat jaar ingaande verlaging van het Indische tarief Al moge deze verlaging, evenals elke oordeelkundige vermindering van belasting, in het verschiet niet op verlies uitloopen, het lijdt geen twijfel of de opbrengst zal in de eerste jaren aanmerkelijk lager zijn dan de gemiddelde op brengst der laatste jaren en eerst door verloop van tijd zal de toegenomen handelsbeweging het verlies voor de schatkist dekken. Deze opmerkingen leiden ons als van zelve af van hetgeen wij op de Indische begrooting voor 1874 aan treffen tot hetgeen wij daarop missen, de blijken dat "Wij licbhen de geheelo opbrengst der in- en uitvoerrech ten 0,400,000 in 1870, 7,000,000 in 1874) onder de tweede groep, belastingen van Europeanen, gesteld. Een gedeelte van die belasting zou natuurlijk eigenlijk gezegd onder de derde groep behooren yermeld te worden. er bij de financieele aangelegenheden voortdurend een oog op de toekomst gericht blijttdat men niet alleen bedacht is op het plichtmatig beschikbaar stellen van hoogere kredieten waar 'slaods belaag die vereischt^ maar evenzeer op het niet winder plichtmatig zorgen dat het evenwicht cp het budget niet verstoord wordt. In éen woord, bij de natuurlijke en tot zekere hoogte bevredigende uitzetting der uitgaven is het zeer on voorzichtig alles af te laten hangen van de wisselval lige fluctuation in de koffieprijzen, en behoort menmeer dan thans geschiedt, eene dusdanige inrichting van het belasting-stelsel in overweging te nemen dat de inkom sten van den staat gebaseerd worden op den breeden grondslag der welvaart van de bevolking, op de ont wikkeling van handel, landbouw en nijverheid. Wij weten dat do regeering in den laatsten tijd niet stil gezeten heeft. Van de werkzaamheid der g onver- nemenleele bureaux te Batavia, waar blijkens de mail berichten in de laatste jaren uit den treure aan nieuwe belasting-verordeningen gewerkt werd, zwijgen wij, on bekend als wij tot nog toe zijn met de resultaten dezer krachtsontwikkeling op het papier. Wij wenschen ech ter met lof te spreken over den maatregel van den heer van Bosse die aan den heer >Iotké eene zending opdroeg om het geheele financieele stelsel in Indië te bestudeereu en daaromtrent rapport en voorstellen te doen. Door den dood van den heer Hotké kan deze zending echter als mislukt worden beschouwd; gelijk uit de memorie vrn toelichting der voor ons liggende begrooting blijkt, werd de laak der andere uitgezonden ambtenaren na den dood van den eersten gedelegeerde eene meer be scheidener welke zich niet meer over het geheele finan cieele stelsel uitstrektewij nopen echter niet dat men hiermede de zaak \oor afgedaan zal houden, maar zoo wel in het moederland als in Indië doordrongen zal blijven van de driDgende noodzakelijkheid om naar nieuwe of andere middelen voor de schatkist om te zien. Is dit niet het geval, dan zou de zorgeloosheid bij het ontwerpen van het budget voor 1875 wel eens tot een minder aangenaam ontwaken kunnen leiden, tenzij men eenvoudig de coeur leger op de bijdrage aan do schatkist mocht willen beknibbelen wat men door onachtzaamheid op de middelen te kort kwam. Dit nu zou bij ons in de hoogste mate afkeuring vinden, om dat die bijdrage aan de schatkist, gelijk men het saldo der Indische begrooting tegenwoordig noemt, beschouwd moet worden als eene alleszins rechtmatige en billijke inkomst van den Nederlandschen staat, welke welspre kende vertoogen men daarover ook gelieve te doen weerklinken. Zonder ons te willen aanmatigen eene speciale kennis der Indische financiën die men aan het departement van koloniën, blijkens de noodig gekeurde uitzending van den heer Motké, schijnt te missen, willen wij toch met een enkel woord aangeven in welke richting, naar bet ons voorkomt, de uitbreiding en consolidatie van het Indisch belastingstelsel behoort gezocht te worden. Wij splitsten voornamelijk de middelen en de inkomsten in de drie vermelde groepen, om te doen uitkomen hoe uiter3t gering de bijdragen zijn, welke de in Indië gevestigde Europeanen aan 's lands schatkist voldoen. Neemt men de verponding (geraamd op een millioen) en het successierecht voor zoover hen betreft (geraamd op f 42,300) uit de rij der middelenneemt men aan dat zij het grootste gedeelte betalen van de zeven millioen, waarop de in- en uitvoerrechten zijn geraamd, dan is men aan het einde der lijst van geldelijke offers welke van de in Indië gevestigde Europeanen gevergd worden voor den staatsdienst; men komt aan dit einde met een eindcijfer van 8£ millioen; de overige honderd tien millioen worden door de inlanders in den eeuen of anderen vorm opgebracht. Welk bezwaar kan er tegen bestaan dat men de Europeanen in Indië on derwerpt hetzij aan eene bedrijfsbelasting gelijk die van de inlanders wordt geheven, of wel aan eene soort van personeele belasting, wanneer men althans het bezwaar niet te zwaar telt dat men de gouvernements ambtenaren in het laatste geval gelijk op zou belasten met de in de koloniën gevestigde kooplieden en indus- trieelen. Vooral tegen het tijdstip dat eene bron van inkomsten zal ophouden ruim te vloeien, waartoe de in Indië gevestigde Europeanen zoo al niet het geheel dan toch een aanzienlijk gedeelte bijdroegen, is het nog meer dan vroeger noodig dat men vooral in die richtiDg naar nieuwe middelen omziet. Dit punt is niet alleen eene zaak van financieel be lang, maar van het hoogste gewicht uit een politiek en administratief oogpunt. Wij hebben reeds meermalen onzen wenseh te kennen gegeven dat men in Indië tot de instelling van plaatselijke besturen, althans op de hoofdplaatsen (BataviaSamarangSoerabaija en buiten Java Padang) mocht overgaan; die instelling zal, naar wij meenen, behooren samen te gaan met de invoering van eene belasting van de Europeanen. Het is reeds bekend dat de wensch naar plaatselijke instellingen ook in Indië zelf uitgesproken is; voor een paar jaren werd zelfs vermeld dat de op eeuen buitenpost gevestigde Europeanen eenen gemachtigde naar Nederland afvaar digden, om bij het opperbestuur op het verleenen van die instellingen aan te dringen. Men mag dus aannemen dat men daar ginder geen bezwaar zal maken zoo men, de verlangde zelfregeering deelachtig wordeude, ook terstond de noodwendige gevolgen dier zelfregeeringde geldelijke verantwoordelijkheid, erlangt. Deze weldaad aan de greote centrums van Europeesche bevolking verleenende, breekt de regeering met het autocratische administra tief stelsel der residenten dat op de hoofdplaatsen niet dan belemmerend en verlammend werken kan, wint zij voor de zaak van een goed en krachtig bestuur elementen, die thans maar al te zeer behagen scheppen in onvruchtbare, afbrekende critiek, en kan zij tevens de Indische begrooting ontheffen van een aantal uitga ven die uitsluitend een locaal karakter dragen. Wij hebben reeds meer in denzelfden zin gesproken, doch tot nogtoe heeft ons woord weinig weerklank ge vonden in de pers; ook in de kamers schijnt men weinig waarde te hechten aan gemeentelijke instellingen voor de hoofdplaatsen. Het terrein is dus nog niet genoegzaam voorbereid om een min of meer uitgewerkt plan mede te deelen; wij bepalen ons wederom tot eene vingerwijzing. Bij de Indische begrooting voor 1875 zullen waar schijnlijk meer dan bij de tegenwoordige de financieele quaestiën op den voorgrond staan en de zaak van het belastingstelsel dienen besproken, zoo al niet terstond beslist te worden. In die verwachting meenden wij over deze punten niet geheel te mogen zwijgen. Dank aan de hooge koffieprijzen, is de financieele toestand van Indië op dit oogenblik voortreffelijk en sluit de ingediende begrootingniettegenstaande de 26 millioen welke voor de expeditiën tegen Atsji beschik baar gesteld zijn en niettegenstaande de groote sommen die voor buitengewone afloopende werken worden aan gevraagd met een hoog batig slot. Dat de regeering in zulke voorspoedige omstandigheden de oogen slaat op de onbevredigde behoeften en ingrijpende voor stellen doet tot verbetering, wordt door ons met in genomenheid begroet; maar men zal wel doen met ook het oog eens iets verderop te richten en in de dagen van ruimte bedacht te zijn op mogelijke tegenspoeden en bijna wiskunstig zekere verminderingen van inkomen. En wanneer men eenmaal die mogelijkheid in het oog heeft gevatzal men weldoen met die twee punten te overwegenmeer belasting van de Europeesche bevol king in Indië, en ontlasting der begrooting door het overbrengen van sommige uitgaven bij de op de hoofd plaatsen op te richten gemeentebesturen. Naar wij vernemen zijn de heeren mr. D. A. Berde nis van Berlekom, majoor-kommandant, en jonkheer mr. A. van Reigersberg Versluijs, kapitein der Middel- burgsche schutterijbenoemd tot ridder der orde van de Eikenkroon. Bij de heden plaats gehad hebbende opening der gisteren in het kiesdistrict Rotterdam ingeleverde bil jetten ter verkiezing van een lid voor de tweede kamer der staten-generaa), ter vervanging van den heer 0. van

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1