MIDDELBURGSCHE COURANT. 1° 212. Zaterdag 1873. 6 September. Bit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2ea Paasch- en Pinksterdag De prijs per S/m.9 franco is f 3.50, en een der Kerstdagen. Middelburg 5 September. EECHTBANKEN VAN KOOPHANDEL. Iedereen erkent gewis dat de kansen op eene ingrij pende verbetering onzer wetgeving, niettegenstaande de dringende beboetteop het oogenblik geringer zijn dan ooit. Bij elke poging der wetgevende macht om iets te organiseeren of te hervormen, blijkt in alle takken niets dan machteloosheid, en de betreurens waardige overheerscbing van alle mogelijke quaestiën, zelfs die met de eigenlijke politiek in hoegenaamd geen verband staat, door die politiek van slecht gehalte welke in de tweede kamer der staten-generaal vaster ge zeteld schijnt dan eenig minister ot dan de trouw veler afgevaardigden aan het programma hunner partij, be neemt bij de tegenwoordige verhouding der partijen, elk uitzicht op spoedige verbetering. Dat men in der gelijke omstandigheden wel eens wanhopige wenschen slaakt is te begrijpen; ook te verklaren is het dat zij, die gewoon zijn zich met de meest onbeperkte vrijheid te bewegen en naar niemands dan hun eigen welgeval len te vragenen die bovendien in hunne dagelijksche handelingen met de wet in aanraking moeten komen, ongeduldig en verontwrardigd worden over de gebreken der wet en, inziende dat aan ingrijpende verbetering dier wet vooreerst niet te denken valt, alle, zelfs de meest subversieve en uiterste maatregelen eischen om aan dien onhoudbaren toestand een einde te maken. Aan den samenloop dezer overwegingen, waartoe ook de aangeboren trek naar verandering wel iets zal bijge dragen hebben, schrijven wij toe den van vele officieele organen van den plaatselijken handel uitgaanden aan drang tot invoering der afzonderlijke rechtbanken van koophandel. Sedert eenigen tijd bestaat er eene beweging ten voordeele van zoodanige speciale rechtbanken voor den handelsstand; verschillende kamers van koophandel richten over dat onderwerp van tijd tot tijd adressen tot de regeering in tal van dagbladartikelen kwamen de kooplieden voor die instelling op in de vergaderingen der juristen-vereeniging werden er voorstanders van de speciale rechtsbedeeling der kooplieden gevonden voor eenige weken werd het onderwerp door een Rot- terdamsch koopman van goeden naam behandeld in eene brochure, welke thans voor ons ligt (Beschouwin gen aangaande de wenschelijkheid der invoering van rechtbanken van koophandel in Nederland, door Joseph Jacobson. Rotterdam, bij M. Wijt en Zonen). Niet omdat daarin nieuwe gezichtspunten op de quaestie geopend worden, nemen wij deze brochure als punt van uitgang, maar omdat daarin een resumé gegeven ot althans naar een resumé getracht wordt van de voor en tegen de instelling der rechtbanken van koophandel aangevoerde gronden, en de schrijver bovendien in eene wederlegging treedt van in de Nieuwe Rotterdamsche courant daarover opgenomen beschouwingen waarin, op naar ons oordeel afdoende gronden, de oprichting van een forum privilegiatum der kooplieden werd bestre den. De quaestie is en blijft eene opene quaestie, en de voor ons liggende brochure kan niet gezegd worden het debat daarover te hebben gesloten. De instelling van rechtbanken van koophandel wordt met groote woorden door velen geëischt. Men klaagt dat er hier te lande, met de bestaande burgerlijke rechtsvordering voor den handel geen goed, snel en goedkoop recht te verkrijgen is. Eene ernstige klacht voorzekeral is ze maar voor een gedeelte gegrond ver dient ze in zeer ernstige overweging genomen te wor den. Vooral wanneer het erkend moet worden, dat de koopman geen goed recht bekomen kan, behoort er verandering te komen; de snelheid en de goedkoopheid doen dan weinig ot niets ter zake af. De schrijver der brochure denkt er ook zoo over. Hij maakt zich met weinige woorden van deze beide laatste vereischten eener goede rechtsbedeeling af om alle krachten te besteden aan het betoog, dat de koopman geen goed recht verkrijgen kan zonder rechtbanken van koophan del waarin de invloed van den koopman niet de invloed van den jurist overheerscht. Ook wij hechten zeer veel aan goed recht; daarvoor te zorgen is een der allereerste verplichtingen van den staat; is aan die verplichting voldaan, dan eerst mag er naar snelheid en minkostbaarheid gevraagd worden. Kan goed recht alleen verkregen worden ten koste van veel tijds en veel gelds, dan mag men over dat tijd- en geldverlies niet klagen. Wij kunnen ons niet voorstellen dat min der goed recht, mits goedkoop en op korte termijnen verleend, ooit in iemands belang, zelfs in dat van den handel, zon kunnen zijn. Dat goed recht nu is, volgens de voorstanders der rechtbanken van koophandel, in Nederland niet te verkrijgen, omdat de rechters, al mogen ze nog zulke bekwame juristen zijn, niet „deskundig zijn in han delszaken"; zij mogen de beginselen en bepalingen van recht en wet kennenmaar zijn niet bekend genoeg met de usantiën van den handel, welke bij het wetboek van koophandel als geldig zijn erkend. Van hoeveel waarde de handel deze usantiën schat mag uit de volgende zinsneden der brochure blijken: „Handelsgebruiken en opvattingen zijn zeer bijzon dere zaken. Zij hebben haar ontstaan hoofdzakelijk daaraan te danken dat de handel, behoefte gevoe lende aan zekere bepalingen teneinde willekeur te voorkomenen in zijne wetboeken bepalingen missende of het opvolgen van voorgeschrevene onmo gelijk achtende, zich zei ven verschaft wat hij noodig heeft en wat hem niet gegeven werd. Zoodra de handel bevindt dat de geschreven gecodificeerde, gesanctio neerde wetten hem belemmeren en hem niet geven wat hij behoeft, stelt hij niet geschreven niet gecodifi ceerde, niet gesanctioneerde wetten, die aan zijne be hoefte voldoen, in de plaats. Men zou die wetten „de gebruikswetten" kunnen noemen. Zij ontstaan en ver dwijnen van zeiven al naarmate de behoefte die er aan blijkt te bestaan." Om nu voor het behoud en de naleving dezer ongeschrevene „gebruikswetten", die hetzij nevens, hetzij in de plaats van de wet gelden, te waken, moeten alle handelszaken aan de kennisneming van den burgerlijken rechter worden onttrokken en overge bracht bij rechtbanken van koophandelwelke de schrij - ver samengesteld wil hebben uit eene meerderheid (3 ot 2) van kooplieden en eene minderheid (2 ot 1) van juristen. Die minderheid heeft dan „voor de vormen" te zorgen, en de meerderheid te wakeD „dat de vormen de zaak niet overweldigen." De schrijver hecht er vooral aan dat de kooplieden de meerderheid vormen en niet als bijzitters maar als rechters fnngeeren. De koopman valt „binnen het strafgebied der openbare meening" wanneer zijn vonnis niet onpartijdig is geweest; „hij wordt er op de beurs op aangezien", en hij verwerpt het door velen voorgestane denkbeeld dat de mindere bekendheid van den rechter met de handels-usantiën zou worden vergoed door het verplichte hooren van des kundige bijzitters met de volgende tirade: „Wordt, waar slechts een oneven getal rechters onmogelijk is, de meerderheid niet aan de zijde der kooplieden gevor derd En men zou hen eene ondergeschikte rol in die rechtspraak willen laten vervullen!" Wij kunnen ons hier onmogelijk in alle détails van deze in détails zoo overrijke quaestie begeven; wij blij ven bij dit punt, hetwelk wel het hoofdpunt uitmaakt, staan en vragen: is het aangehaalde genoeg om ons te doen aannemen dat er voor den handel geen goed recht in Nederland te verkrijgen is, en dat dit resultaat eerst zal worden bereikt wanneer men den handel toe staat zich zei ven recht te verschaffen? Ons komt het voor dat daaruit integendeel voldoende onze bewering gestaafd wordt dat de beweging tegen de burgerlijke rechtspleging in handelszaken eigenlijk de wet zelve raakt, dat klachten over de vermeende gebreken der wet, aan welker verbetering men wanhooptden vorm vau klachten over de rechtspraak aannemen. Wat is de grief? De handel, dat wil zeggen niet de handel collectief, maar ieder koopman individueel bevindt dat de wet hem in eene of andere operatie hindert; hij han delt dan eenvoudig naar eigen inzicht, in strijd met de geschreven wet wel is waarmaar in zijn eigen belang, en *i dan de usantie ot de „handelsopvatting" te volgen. Nu schijnt dit natuurlijke recht van tijdelijke wetsopzijdezetting van den handel (want daar komt het eigenlijk op neder) niet genoeg door den rechter te worden gehuldigd, en men meent en naar onze meening met allen grond dat die huldiging eerst ten volle zal aanbrekenwanneer de kooplieden zeiven rechters zullen zijn. Maar mag men nu in gemoede deze klacht den ongelukkigen juristen voor de voeten werpen? Zij zijn immers geroepen om de wet toe te passen, om de handelingen waarover geschil is aan de wet te toetsenin artikel 1382 van het burgerlijk wet boek wordt wel gezegd, dat gebruikelijke bedingen stilzwijgend onder elke overeenkomst verstaan worden, maar die gebruikelijke bedingen kunnen bezwaarlijk zwaarder wegen dan de bij de wet gestelde regelen. Tot hiertoe gold de redelijke rechtsregel, dat gewoonte geen recht geeft dan wanneer de wet daarop verwijst; het gaat niet aan dien te vervangen door den regel, dat de wet alleen recht geeft, wanneer de partijen geene andere regelen verkiezen te stellen! En toch zou men eene soortgelijke bepaling in het wetboek moeten opne men om aan de geopperde wenschen te voldoen. Eerst daarna kan het bezwaar tegen de rechtspraak te pas komen. Want wij gelooven niet dat rechtbanken van koophandelbij den tegenwoordigen stand der wetgeving, aan de wankelende, nu eens ontstaande en dan weer verdrijvende, naarmate der afwisselende be hoeften, usantiën en opvattingen zooveel recht, meer recht zelfs dan aan de wet, zouden toekennen als in de brochure schijnt verwacht te worden. Is die ver wachting gegronddan zijn de rechtbanken van koop handel ook reeds veroordeeld, want het strijdt tegen de meest elementaire begrippen van rechtsspraak dat men van den rechter vergt, dat hij de wet ter zijde stelle, en naar andere beginselen recht spreke. Het komt ons daarom voor dat volkomen joist tegen de voorvechters voor de rechtbanken van koophandel is aangevoerd: gij verlangt een recht op eigen hand, een recht tegeD de wet in. Het afwisselende der usantiën en opvattingen, haar «ont staan en verdwijnen naar mate der behoefte" veroorlooft niet hier uitsluitend te denken aan welgevestigde handelsgebruiken, maar alleen aan uitvloeisels van de invallen of de luimen van eiken koopman. De beer D. Jeras M.Kzn. beeft, naar wij vernemen, voor de door den gemeenteraad van Middelburg op hem uitgebrachte benoeming tot voorzitter van het bestuur der godshuizen bedankt. Uit Nieuwediep wordt aan de Nieuwe Rotterdamsche courant gemeld, dat door den schout-bij-nacht aldaar aan al de werklieden van 'srijks werf, die vroeger op de marine-werf te Vlissingen werkzaam waren is toe gestaan om met de Buffel en de Schorpioen derwaarts te gaan om de feesten aldaar bij te wonen. De regeering heeft van de Nederlandsche hoofdcom missie voor de internationale tentoonstelliDg te Weenen eene opgave ontvangen tot aanvulling en verbetering der opgave van bekroningen die in de Staats-courant van 24 en 25 Augustus ji. was opgenomen. Uit de aanvulling en verbetering blijkt o. a. ook, dat medailles vcor verdienste in groep XVIII (Bau- und civil-Iugenieurwesen) zijn toegekend aan de heeren A. C. Broekman en L. J. Kesper, beiden te Vlissingen. Aan het eergisteren te Utrecht gehouden examen van surnumerair bij de Maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen namen 27 adspiranten deel. Daarvan zijn geplaatst de heeren: J. H. van Eijsbergen, van Utrecht, te Utrecht; P. Groot, van Monnikendam, te Brammen; J. A. de Haas, van den Helder, te Steeg; M. E. J. Köhler, van Groningen, te Groningen; J. G.van

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1