MIDDELBÜRGSCHE
COURANT.
F 208.
Dinsdag
1873.
2 September.
Dit "blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag
Da prijs per 3/m., franco is 3.50,
en een der Kerstdagen.
Middelbnrg 1 September.
„HOLLAND IN NOOD."
Sedert een paar maanden geniet Nederland de twij
felachtige eer van in Amsterdam een particulier corres
pondent te bezitten van de te Weenen verschijnende
Neue ireie Presse, die, zooals zij zelve zegt, niet min
der dan 1' Indépendance beige eii de Kölnische Zeitung
een wereldblad is. Opnieuw blijkt uit zijne artikelen
dat wij geen reden van klagen hebben, dat Nederland
in den regel zoo schaars in buitenlandsche bladen ver
tegenwoordigd is. Naar aanleiding van beschouwingen
van den Auisterdamschen correspondent der Kölnische
Zeitung over Nederiandsche toestanden wezen wij er
reeds vroeger op, dat het gewoonlijk een slecht getui
genis is voor de relatiën met bet buitenland of voor
den binnenlandschen toestand van kleine staten als
België, Denemarken en ons land, wanneer door de
hoofdorganen der grootere staten de aandacht op ben
gevestigd wordt. De macht van bet clericalisme in
België en de Noord-Sleeswijksche quaestie in Denemar
ken raken de algemeene Europeesche politiek, en daar
aan zijn beide staten voor een groot deel het voorrecht
verschuldigd van onder een afzonderlijke rubriek in de
groote Europeesche dagbladen besproken te worden.
Dat voorrecht benijden wij hun niet, en gaarne ge
troosten wij ons nu en dan de dwaaste en belache
lijkste voorstellingen omtrent Nederiandsche zeden en
gebruiken, die wij gewoon zijn nu en dan in vreemde
tijdschriften en dagbladen te ontmoetenwanneer slechts
onze politieke toestand aan het buitenland geen aanlei
ding geeft om de aandacht op Nederland te vestigen.
Toen de Luxemburgsche quaestie aanhangig wasge
noten wij b. v. de eer van in de groote Europeesche
quaestiën gewikkeld te zijn; wij hebben die toen volop
genotenen verlangen waarlijk niet naar meer.
Evenals, gelijk de Duitschers zeggen, die Menschen mit
den Verhtiltnissen wachsenontstaan ook de Nederiandsche
correspondenten met de omstandigheden. De oorlog
met Atsji en onze staatkundige crisis schijnen hen tegen
woordig in het leven geroepen te hebben. Van ganseher
harte hopen wij dat én aanleiding én gevolg spoedig
verdwijnen mogenGeregeld éen- of tweemaal per week
verschijnen in de Neue freie Presse korte correspon
dentie-artikelen van J. v. L. te Amsterdam, waarin
alle geruchten en gissingen, die men omtrent den oorlog
met Atsji en onze ministerieele crisis hier en daar ziet
opduiken, trouw worden medegedeeld. In het algemeen
zijn die artikelen vrij onschuldig en zelfs nu en dan
getuigden zij van meer bekendheid met Nederiandsche
toestanden dan waarop de Duitscher zich beroemen kan,
die beschouwingen over Nederland in de Kölnische
Zeitung levert. Maar Nederlander is de correspondent
zeker niet, tenzij hij zijn vaderland meent te dienen
door bij voorkeur melding te maken van al hetgeen
waarop Nederland niet zoo bijzonder reden heeft van
zich te beroemen.
Gebaseerd op de minder rooskleurige mededeelingen
van den nieuwbakken correspondent bespreekt de re
dactie der Neue freie Presse onder den bovenstaanden
titel: „Holland in nood" onze ministerieele crisis. Dit
artikel maakte op ons bij het lezen een alleronaange-
naamsten indruk, die wel het meest door den vorm(ver
oorzaakt werd waarin het gekleed is. Elke natie heeft
haar eigenaardige begrippen omtrent welvoegelijkheid
en beschaving, en daarom zullen wij de Zuid-Duitsche
en vooral de Oustenrijksche bladen niet bard vallen over
de ruwe on grove wijze, waarop zij gewoonlijk polemiek
voeren en vaak de eenvoudigste zaken beschrijven. Men
zegt wel eens dat het woord „fatsoen" niet tovertalen
is; daaraan willen wij het dan toeschrijven dat de
Oostenrijksche bladen deze eigenschap grootendeels
missen. Veel schrijven wij daarom van den onaange-
namen indruk, dien het artikel op ons maakte, op re
kening van den vorm, maar ook gelooven wij dat die
indruk niet zoo sterk geweest zou zijn, wanneer wij
onder dien ruwen bolster in vreemde taal niet zooveel
waarheid gevonden hadden.
„Gold het in Holland zoo schrijft de Neue freie
Presse b. v. slechts eene verandering van coulissen,
een aftreden der eene partij opdat de andere aan het
roer kome, met het zekere vooruitzicht echter om spoe
dig zelve weder op de groene bank te zitten, dan zon
de crisis niet zooveel aandacht trekken als zij inder
daad verdient.... Maar de liberale partij is in eene
heillooze lethargie verzonken en zij verroert geen vinger
om het dreigend bederf in eigen boezem tegen te gaan.
Met Thorbecke stierf haar Hannibal. Zij wierp zich
onder de spreuk: heati possessore# in de armen van poli
tieke en materieele vadsigheid en verlustigde zich zoo
zeer in haar Capura, dat zij bij de laatste verkiezingen
op vele plaatsen de nederlaag leed en met de nieuwe
zitting geen enkele stem meerderheid meer bezit. Stil
stand is onvermijdelijkde stroom van het parlemen
taire leven is in een kwalijk riekende, slechts doorkik-
vorschen bewoonde vijver uitgeloopen."
Op dezelfde voor Nederiandsche lezers minder kiesehe
wijze betoogt de Neue freie Presse dat de drie conser
vatieve fractiën, „de conservatieven, die naar omstan
digheden constitutioneel regeerende ultramontanen,
die koud en warm blazen naar gelang Aeolus in het
Vaticaan de windbuizen opent, en de anti-revolutionairen,
onder leiding van den mystieken Groen van Prinsterer,
die de zondige wereld naar de leer van Stabl en Ger-
lach boetvaardig wil doen nederknielen"nog minder
regierungsfcihigzijn dan de liberalen. „Slechts den
haat tegen al wat liberaal heet hebben zij gemeen."
De koning die, volgens de gewone spreekwijze van
het Weensche biad, „tengevolge van de vrijheid ade
mende grondwet niets meer dan het gouden hengsel
aan den ketel is eD slechts dan lastig gevallen wordt,
wanneer men zijne handteekening voor eene kamer
ontbinding verlangt [deze appreciatie hebben wij aan
het „nationale" kabinet van 1866/68 te dankenschijnt
van geene verandering van ministerie te willen hooren
zoolang met Atsji niet is afgerekend." Hierop volgt
een glosse op de meer dan belachelijke geruchten die
in Indië over de vredesvoorwaarden geloopen hebben,
die wij aan den sultan van Atsji zouden gesteld heb
ben en die natuurlijk terstond door den correspondent
als waarheid zijn overgebriefd. De uitgeleverde sultan,
geketend in triomf door Amsterdam gevoerd, is de
hoofdfiguur der grap, die de Neue freie Presse hierbij
naar aanleiding van de dwaze mededeelingen van haar
correspondent te pas brengt.
De verdere beschouwingen van het Weensche blad
zijn in menig opzicht merkwaardig, en al is de vorm
al niet zoo als die waarin wij Nederlanders gewoon
zijn onze gedachten te gieten, zoo is toch de inhoud
van dien aard dat eene kennismaking daarmede mis
schien ook hare goede zijde zou kunnen hebben. Om
de eigenaardige en kernachtige, maar daardoor vaak
zeer weinig fijne schrijfwijze der Oostenrijksche bladen
in het algemeen te doen uitkomen, houden wij ons zoo
streng mogelijk aan den vorm. Dien laten wij dan ook
geheel voor rekening van de Neue freie Presse.
„Is het niet bedroevend vraagt het Weensche blad
er getuige van te moeten zijn, hoe eene kleine maar be
roemde natie, die met eere haar stempel op een lange
periode der geschiedenis wistte drukken, eigenlijk door het
overvloedig genot van eene zoo groot mogelijke vrijheid
te gronde gaat? Holland is te klein, om zooveel vad-
sigen rijkdom als het inderdaad bezit te verduwen.
Karaktergrootheid wordt verstikt door Chineesche geld
zucht, en door deze ziekte is ook het politieke leven
aangetast. Geene kamer van afgevaardigden heeft zoo
veel zitvleesch en zulk dik bloed als de Nèderandsche,
want zij zit bijna het gansche lieve jaar door en is letterlijk
gierig met een paar weken vacantie. Tengevolge
daarvan hebben de afgevaardigden bijna elk ander
beroep vaarwel gezegd en zich voor een groot deel in
de residentiestad 's Gravenhagedie niet minder dan
dertienduizend van geërfd of nieuw verworven vermo
gen levende renteniers telt, als gepatenteerde houders
van het lidmaatschap van het parlement voor hun leven
gevestigd. Zij leiden een methodisch geregeld leven,
tot een zacht rukwindje zeer kalm aan hun politiek
leven een einde maakt.
„Niet zoo slechtschrijft zulk een politiek oligarch bo
ven de deur zijner woning te 's Gravenhage, of hij gebruikt
ook andere motto's vol welgevallen en eigenliefde, als:
„boven verwachting.'"of, „mijne wenschenzijubevredigd"
of „wees rustig en tevreden." Deze opschriften dwalen
door het geheele hedendaagsche Holland en karakteri-
seeren een zorgeloos leven vol vreedzame onverschillig
heid. De tegenwoordige generatie schijnt als de Israëlie
ten, die met Mozes uit Egypte trokken, eerst te moeten
uitsterven, wil er ander en nieuw bloed door de aderen
van het volk loopen. „Het land leeft," zegt een zoon
van dit zwemmend volk der Nederlanden, „zoodra het
den grond aan zijue voeten voelt ontzinken." Ware
het leven van zijn vaderland ook in andere omstandig
heden merkbaarHet noemt zoovele groote dooden de
zijnen, maar de dooden komen niet terug en éen enkel
levend vriend weegt tegen een gansch kerkhof met
dooden op. Moge God aan dit volk een edel en nieuw
leven en daartoe een zwar en maar heil brengen den
geestesstrij d gevenMaar in de eerste plaats een minis
terie, een uitgelezen stel energieke, krachtige en vrijzin
nige mannendie als een chemisch praeparaat den
sfcilstaanden politieken toestand, waarin het land ver
vallen is, voor verrotting kunnen bewaren."
Kunnen wij Nederlanders ontkennen dat er veel waars
in deze ruwe woorden ligt? Hoe ook het antwoord
luidewij hebben het volkomen in onze macht
en waken wij er daarom voor, dat in het vervolg door
het buitenland niet meer zoo streng over Nederland ge
oordeeld kan worden.
Te 's Gravenhage vindt het gerucht geloof, en als zoo
danig alleen deelen wij het mede, dat de heer mr C. Th.
baron van Lijnden van Sandenburg belast is met de
samenstelling van een kabinet en dit mandaat aanvaard
heeft.
JI. Vrijdag heeft Z. M. de koning in een bijzonder ge
hoor ontvangen den heer Target, ter overhandiging zijner
geloofsbrieven als buitengewoon gezant en gevolmachtigd
minister van de Frausche republiek.
Bij de in de vorige week te Hoek gehouden herstem
ming voor de verkiezing van een lid voor den gemeen
teraad zijn 38 stemmen uitgebracht, waarvan 22 op den
heer A. Franse en 16 op den heer W. de Feijter, zoo
dat eerstgenoemde is gekozen.
Gisteren is te 's Gravenhage onverwachts overleden
de heer C. F. Pahud, oud-minister van koloniën en van
1856 tot 1861 gouverneur-generaal van Nederlandsch-
Indië.
De minister van binnenlandsche zaken heeft, onder dag-
teekening van 25 Augustus, de volgende circulaire
gericht aan de commissarissen des konings in de pro
vinciën
„Bij onteigening van besmette goederen, krachtens
artikel 5 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n° 134),
is door een burgemeester het besluit tot onteigening
in een dagblad geplaatst.
„In het aangehaald wetsartikel wordt plaatsing van
besluiten tot onteigening in éen of meer dagbladen niet
gevorderd. In de oorspronkelijke redactie van het arti
kel was dit voorschrift opgenomen op het voetspoor van
art. 69 der wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad n° 125).
Bij de behandeling in de staten-generaal is dit
voorschrift teruggenomen.
„De wet gebiedt thans, dat het besluit tot onteige
ning op de gebruikelijke wijze ter openbare kennis worde
gebracht; worden nu alleen de dagbladen gebruikt voor
publicatiën vanwege den burgemeester, dan is plaatsing
van een besluit tot onteigening in een dagb'ad cp dien
grond juist. In andere gevallen was het ongetwijfeld
niet de bedoeling van den wetgever, dat dit geschieden zou.
„Ik heb de eer u te verzoeken, den burgemeester in uw