MIDDELBURGSCHE F 170. Zaterdag 1873. COURANT. 19 Juli. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en- een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 3.50. Middelburg 18 Juli. GEEN OORLOGEN MEER? I. Reeds ter zijner plaatse maakten wij melding van de voor eenige dagen in het Engelsche lagerhuis aange nomen motie, waarbij der koningin werd verzocht haren minister van buitenlandsche zaken te willen opdragen met de andere mogendheden in overleg te treden om trent bet aannemen van vaste grondslagen voor het volkenrecht en het vestigen van een algemeen en per manent stelsel van internationale arbitrage. Een zeer belangrijke motie voorzeker, zal men zeggen, die bij de vrienden van den vrede een goeden indruk zal ge maakt hebben, en door alle leden van vredebonden en vredevereenigingen met blijdschap zal begroet zijn. Wij behooren niet tot een vredebond noch vredever- eeniging, maar wij maken deel uit van die groote meerderheid der beschaafde stervelingen die, den oor log nooit van nabij gezien noch zijne rampen onder vonden hebbende, van den oorlog een diepen afschuw gevcelen. Misschien juist om die reden heeft de aan neming der motie op ens niet zulk een diepen indruk gemaakt en, op gevaar af van veler illusiën te versto ren, willen we zeggen waarom. Wij gelooven dat de verzekering van den wereld vrede, of zelfs van den vrede tusschen de beschaafde natiën van Europa en Amerika, geen stap naderbij is gebracht docr de aanneming der motie, en geen stap naderbij gebracht zal worden door de gevolgen die de Engelsche regeering daaraan geven zal. De motie werd in het lagerhuis zonder hoofdelijke stemming aangeno men en geen wonder: wanneer ge alle denkende wezens, hoofd voor hoofd, kondet afvragen;of zij het wenschelijk achtten dat het volkenrecht werd gecodi ficeerd zoodat er nimmermeer verschillen over de rech ten der neutraliteit, over de internationale verplichtin gen in tijden van vrede of oorlog konden ontstaan, iedereen zou voorzeker bevestigend antwoorden; wildet ge de wenscbelijkheid doen uitmaken dat er een inter nationaal hof van arbitrage werd opgericht, om alle tusschen de mogendheden rijzende geschillen te beoor- deelen en te beslissen en dus aan eiken oorlog in de geboorte den kop in te drukkengeen ontwikkeld man zou stemming vragen, van alle kanten zou men u toejuichen. Juist in die eenstemmigheid, die ook in het Engelsche lagerhuis ten aanzien van de hoofdzaak bleek te bestaan, ligt de veroordeeling der motie. Een votum van eene parlementaire vergadering behoort een beginsel uit te maken, eene strijdvraag te beslissen, het moet geen bloote thesis zijn. Meer dan eene thesis bevat de aangenomen motie niet, eer minder zelfs, daar zij inderdaad nederkomt op een axioma: „het is wen schelijk oorlogen tusschen de beschaafde volkeren te voorkomen", een axioma, waarover allen bet eens zijn, en dat dus een der grootste verdiensten eener stelling, de disputabiliteit, mist. Wij willen de motie, waarbij de vrienden des vredes schijnbaar eene groote zegepraal hebben behaald, niet met groote woorden bestrijden. Men pleegt, en wij keuren dit af, over alles wat niet tot directe en tastbare gevolgen leidt, den staf te breken met het eenvoudig onpractisch te noemen en er de schouders over op te halen. In onze eeuw is vooral in de politieke wereld, Er is niet over de motie gestemd. "Met 98 tegen 88 stem men werd een voorstel der regeering verworpen om betrekkelijk de motie over te gaan tot de orde vau den dag en de motie zelve daarna zonder stemming aangenomen. De regeering deed dit voorstel om eene stemming over de motie te verhinderen, leder lid van het parlement, zeide de heer Gladstone, zou natuur lijk voor de motie stemmen zooals ze daar ligt; alleen dc vrien den van den oorlog kunnen er tegenstemmen. Maar de regeering bestreed om verschillende redenen, welke wij thans niet alle kunnen nagaan, de opportuniteit der motieeu trachtte daarcm de stemming tc verhinderen, nadat dc voorsteller geweigerd liadzijne motie in tc trekkcu. stellig meer behoefte aan snelwerkende maatregelen, en moet eene nauwkeurige rekening gehouden'~worden met de practijk, maar wij vergeten niet dat yeje zeer prac- tische gewrochten van onzen tijd hunnen oorsprong hadden in de droomerijen van onpractisehe lieden. 'Uit de aspiratiën van Wilberforce en andere „droomers" in het Engelsche parlement is de afschaffing van den slaven handel voortgevloeid; hoeveel is de economische weten schap en door haar de welvaart van de meeste natiën niet verplicht aan de onpractisehe droomerijen van een vroeger tijdvak? Wij gelooven dat men vóoc een hon derdtal jaren de afschaffing van den slavenhandel voor eene belachelijke utopie aanzag; toch is men bijna tot de geheele bereiking van dat droombeeld genaderd. Het te niet doen van den oorlog schijnt aan velen, zoo niet aan de groote meerderheid onzer tij dgenooten even- zeer eene utopia ook wij denken er zoo over, omdat wij niet gelooven dat men er ooit in slagen zal de menschelijke natuur te veranderen, en den mensch te brengen buiten de onveranderlijke wet van krijg en strijd, die de gansche bezielde natuur beheerscht. Wij begeven ons echter niet op dit terrein, wij maken van onze opvatting geen verwijt aan hen die anders denken, maar willen de wenschen der vredevrienden, gelijk die in de besproken motie uitgedrukt zijn, met bedaardheid bespreken van een practisch standp int. De heer Gladstone, die de opportuniteit der motie bestreed, beriep zich terecht op de geschiedenis van de laatste twintig jaren, bewerende dat de Engelsche regeering steeds nu eens met gunstig, dan eens met min gunstig resultaat in het belang van den vrede was werkzaam geweest, en er «iet zelden in geslaagd was dat oorzaken van geschil, -'die zeer licht oorzaken van een bloedigen oorlog hadden kunnen wordenlangs den weg van arbitrage werden weggenomen. Hij gaf daar mede te kennen dat men deed wat men kon en dat, gelakte het niet om de oorlogen altijd te voorkomen, het toch niet ontbrak aan stemmen van vrede en schik king. Maar men heeft niet ie doen met consequente leden vau vredebonden in de internationale betrekkin gen, maar met regeeringeD, die dezelfde begrippen van nationale eer en nationalen trots koesteren als de vol ken zeiven, en vaak door aandrang van onderop genoopt worden zich in de buitenlandsche betrek kingen veel meer kitteloorig en gevoelig voor te doen dan hare leden persoonlijk in de maatschappelijke betrekkingen het zijn. Engeland heeft ons in de gelegenheid gesteld daar van tastbare voorbeelden te aanschouwen. Reeds vroeger, bij de onderhandelingen over het vredesverdrag van Parijs in 1856, heelt de Engelsche regeering, niet voor waarts gedrongen door eenige motie of votum van het parlement, geheel vrijwillig eene vredelievende zending onder de mogendheden van Europa op zich genomen. Bij artikel 8 van dat verdrag werd bepaaldwanneer er tusschen de Verhevene Porte en eene der mogend heden welke dit verdrag hebban onderteekend een geschil mocht ontstaanwaardoor de handtaving harer vriendschappelijke betrekkingen werd bedreigd, zullen de Verhevene Porte en elke der mogendheden, voor dat zij haar toevlucht tot het geweld nemen, do andere contraheerende mogendheden in staat stellen dit uiterste door hare bemiddelende tusschen komst te voorkomen. Gelijk men weet vormden de gevol machtigden zich na het onderteekenen van het trac- taat tot een soort van coDgres, waarop verschillende onderwerpen werden besproken, onder anderen de af schaffing der kaapvaart gedecreteerd, de regel „vlag dekt lading" en de regelen der blokkade vastgesteld werden. Nu stelde bij die gelegenheid de Engelsche gevolmachtigde, lord Clarendon, voor de bepaling van artikel 8 te generaliseeren en in eene officieele verkla ring den wenseh der op het congres vertegen woerdigde regeeringen uit te drukken, dat de mogendheden, tus schen welke een geschil gerezen was, geen beroep op de wapenen zouden doen voordat z;j de bemiddeling van eene bevriende mogendheid hadden ingeroepen. Geen gevaarlijk voorstel zal men zeggen, dat dour elke mogendheid behoorde te worden toegejaicht en aange nomen. Inderdaad werd het door de gemachtigden aangenomen, maar hoe? Het voor ons liggende 233 pro tocol van het congres van Parijs, zitting van 14 April J856, kan het ons leeren. De gevolmacbtigde van Frankrijk gaf terstond zijne adhaesie aan het voorstel te kennen, mits het bij de uitdrukking van eenen wensch bleef, „welke in geen enkel opzicht de vrijheid van handelen der regeeriugen zou verkorten." Ook de gevolmachtigde van Oostenrijk merkte op dat hij namens zijne regeering geene stellige verbintenis kon aangaan, waardoor de onafhankelijkheid van het Oostenrijksche kabinet kon worden verkleind", en toen eene opmerking van den Italiaanschen gevolmachtigde, graaf Cavour, dat het beginsel wel eens even gevaarlijk kon worden als dat der congressen van 1820—1823, daar het allicht zou leiden tot eene soort van internationale voogdij der groote mogendheden, tot eene min of meer scherpe woor denwisseling met den Oostenrijkschen gevolmachtigde aanleiding had gegeven, constateerde de gastheer van het congres, de Fransche gevolmachtigde, nog eens duidelijk dat het niet gold „een recht te vestigen noch eene verbintenis aan te gaan; dat de door het congres uitgedrukte wensch in geen enkel geval de vrijheid! van oordeelveiling zou kunnen schenden welke aan iedere regeering in diergelijke omstandigheden toekwam", en er dus geen bezwaar kon bestaan om lord Claren don's voorstel aan te nemen. Door deze woordenwis seling had de wensch echter een zoo uiterst- tam en flauw karakter verkregen, dat de Russische gevolmach tigde, welke eerst gezegd had dat hij in eene zoo gewichtige quaestie niet zonder uitdrukkelyken laifc zijner regeering handelen kon, er niet het minste be zwaar in zag om zich voorloopig met dien wensch te vereenigen. Met zoo weinig voorkomendheid werd door de groote mogendheden van Europa het uiterst bescheiden vrede lievend denkbeeld ontvangen, dat zij in onderlinge geschillen eerst tot maatregelen van geweld zouden overgaan, wanneer pogingen tot schikking zouden zijn mislukt. En zal er dan meer bereidwilligheid te ver wachten zijn voor een voorstel tot oprichting van een permanent scheidsgerecht - want dit ligt in de bedoeling der door het lagerhuis aangenomen motie san welks uitspraken de eontraheerende mogendheden zedelijk verplicht zouden zijn zich te onderwerpen? Oen die vraag te beantwoorden zijn wij, helaas, niet gedwongen ons tot redeneering en onderstelling te be palen. Ook hier heeft de geschiedenis gesproken, gis teren nog bij het uitbarsten van den FranschDuit- schen oorlog. Toen beide partijen reeds naar de wapenen grepen, begreep Engeland op grond van het protocol van Parijs eenen stap in het belang van den vrede te moeten doen. Het herinnerde aan de gemaakte bepaling en bood zijne bemiddeling bij wijze van arbitrage aan. Geene quaes tie kon meer geschikt voor een scheidsrechterlijke uit spraak worden geacht dan de schijnbare aanleiding tot dien bloedigen oorlog; had Pruisen genoeg gedaan om decandi- datuur van den prins van Hohenzollern voor den Spaan- schen troon onmogelijk te maken? had Frankrijk het recht zich beleedigd te achten Het waren qaaestiën van eer en fitsoen, waarin men zich in het maatschap pelijke leven naar de uitspraak van vrienden pleegt te gedragen. En welk antwoord gaf men te Parijs en te Berlijn op de voorslagen van Engeland? Men was erkentelijk voor de welwillendheid, maar.... op dit geval was het Parijsche protocol niet van toepassing. Wat wil men meer, om te bewijzen dat de mogend heden van Europa zich nimmer zullen verbinden tot eenen collectieven en afdoenden stap om aan eventusele oorlogen den pas af te snijden? Men gaat, schoon schoorvoetend, over tot de uitdrukking van een schoo- nen wenschvan eene edele gedachte iri een officieel protocol; doch men behoudt zich tegelijk zijne volle vrijheid van oordeelen en handelen voor, dat wil zeggen de vrijheid om uitsluitend en in het hoogste ressort zelf te beslissenen de vrijheid om in elk geval tot geweld de toevlucht te nemen zonder de bemiddelende tnsschenkomst vau bsvriende mogendheden ia te roe pen en om die bemiddeling, waar ze uit eigen bewe ging aangeboden wordt, eenvoudig van de hand te wijzen. Op de ondervinding van den laatsten tijd oordeelende.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1