Bijvoegsel van de Middel bnrgsche courant van Donderdag 10 Juli 1873. del ijk bij de regeering heeft aangedrongen op de uitvoe ring van art. 19 der wet op het middelbaar onderwijs. Dat lid heeft ook gevraagd van wie de impulsie is uit gegaan? Spreker antwoordt, wel van den heer Pické, den heer Fokker, den heer Ermerins en den heer Fransen van de Putte, ons geacht medelid. Zij heb ben de impulsie gegeven en allen die op de door hen be legde meeting zijn opgekomen hebben de behoefte aan landbouwonderwijs erkend. Dat de Maatsihappij van landbouw 1.et initiatief niet heeft genomen bewijst niet dat zij de behoefte niet erkent. Maar als de zaak goed is dan doet het er ook niet toe van wie de impulsie uitgaat. De heer Vader vreest dat vele jongelieden, die deze school zullen bezoeken, allicht ongeschikt zullen wezen voor den practischen landbouw en bij den eersten den besten knecht zullen achterstaan. Het is mogelijk dat dit met een enkelen het geval zal wezen, maar dan is bij mislukt; over bet algemeen behoeft men daarvoor niet te vreezen. De ondervinding beeft ge leerddat de jongelieden, die eenige jaren een land bouwschool hebben bezocht, en die geleerd hebben zich rekenschap te geven van hetgeen zij doen of laten want daarop komt het vooral aan betere practiscbe landbouwers worden dan zij die intellectueel minder goed zijn onderleid. Door den heer Vis is de wensch uitgesproken dat de vergadering de plaats zou aanwijzen waar de landbouw school zal worden opgericht. Dit beeft op de meeting bijna het eenige punt van debat uitgemaakt; de bijeeu- roepers der meeting waren van oordeel dat wanneer men het eens was omtrent de wenschelijkheid dat landbouw onderwijs werd gegeven, het in zekere mate onverschil lig was op welke plaats. Evenmin echter als die veigaderiDg de plaats was om te bepalen waar de school zou worden opgericht, evenmiD, gelooft hij, dat het in deze vergadering de plaats is, om bij siemming uit te maken aan welke gemeente dc voorkeur moet worden toegekend. Spreker acht het zells een voor recht en gelukkig, dat deze vergadering niet geroepen is uitspraak te doen, daar zij de regeering toch niet binden kan. Als de vergadering de voorkeur schonk aan A en de regeering aan B, dan zon van de geheele zaak niets komen. Aan de regeeringdie als de meest bijdragende daartoe ook wel bet meeste recht heeft moet worden overgelaten de plaats aan te wijzen; de wel gevende macht moet de keus der regeeiing sanctio- neeren, en de staten van Zeeland zullen zich dan voorzeker gaarne bij die keus aansluiten. In hst omge keerde geval echter, dat de staten eerst de plaats be paalden, zou zulk besluit voor de regeering toch niet bindend wezen. In 2 der afdeelingen is dit ook aldus begrepen. Ook zijn door den heer Vis aanmerkingen gemaakt op de organisatie der school zooals die in destukken wordt voorgesteld. Spreker is van oordeel dat ook over dit punt de staten zich niet bebooren uit te laten, want met alle deferentie voor de bekwaamheid van de le den, betwijfelt hij toch of zij wel bevoegd zijn uit te maken wat al of niet moet worden onderwezen. De door de beide gemeenten ontworpen plannen worden door bevoegde personende inspecteurs van bet middelbaar onderwijs, onderzocht, en zullen daarna door de regee ring worden goed- of afgekeurd. Spreker meent, dat de staten niet bevoegd zijn op dit punt de regeering te adviseeren. Het eenige punt wat bij nog wensebt te releveeren is de opmerking van den beer Vis betreffende het voor stel om twee directeuren aan te stellen, terwijl men het te Wageningen met éen doet. Op grond echter van het advies van den inspecteur van het middelbaar on derwijs zijn de voorstellers tot de overtuiging gekomen, dat de landbouwschool zelfstandig naast de boogere Provinciale staten. Zomervergadering 1873. burgerschool behoort te staan en daarvan geen aan hangsel behoort uit te maken, maar door haar moet wor den gesteund, door de landbouwschool te doen profitee- ren van het personeel en het materieel dat aar. de hoogero burgerschool aanwezig is. De directeur van de hoogere burgerschool zal in den regel dc man niet wezen om directeur van eene landbouwschool tc zijn; want deze laatste moet niet een letterkundige of een natuurkun dige zijn, maar een wetenschappelijk gevormd landbou wer. De heer Vis heeft er zich op beroependat de heer Staring het plan voor de school te Wageningen heeft gemaakt, en hoewel spreker de bevoegdheid van dien heer erkent, herinnert hij toch, dat èn de school te Warffum èn die te Wageningen nog slechts korten tijd bestaan en dat bet nog zal moeten blijken of de organi satie aan die inrichtingen gegeven goed is. Z. i. moeten er twee directeuren zijnomdat het twee inrichtingen zijn, die onalhankelijk van, doch naast elkander moeten staan. Wat betreft de laatste opmerking van den heer Vis omtrent de opvatting van art. 19 der wet op het middel baar onderwijs, spreker meent dat dezo geheel in over stemming is met de geschiedenis van dat artikel, gelijk hij hiervoren meent te hebben aangetoond. De heer Vis merkt op dat er naar hetgeen hij het laatst van den heer Fokker heeft gehoord, eenigen strijd schijnt te bestaan tusschen dien heer en hem, maar mis schien heeft hij zich verkeerd uitgedrukt. Ilij gelooft althans dat die strijd gemakkelijk kan worden uit den weg geruimd. Hij heeft volstrekt niet bedoeld, dat dezo vergadering bij stemming zou uitmaken of de op to richten school te Goes of wel te Zierikzee zou worden gevestigd. Ook hij is van oordeel dat de staten niet ge roepen zijn om daarover uitspraak te doen, en bij wil ook geen uitspraak provoceeren, maar het komt hem voor, dat bet wel wenachelijk is dat de leden individueel hunne meening uitspreken. Nog een enkel woord omtrent het plan tot organisa tie der school. Hij beeft wel opgemerkt, dat men een geheel afzonderlijke eigenlijke landbouwschool wil stichten, en dit heeft bij eenigszins bejammerd, omdat hij te booge opdrijving der kosten gevaarlijk acht. Hij wilde juist trachten om op de meest eenvoudige wijze bet doel te bereiken en zoowel in bet belang van do financiën der gemeeuten als omdat in den aanvang de toeloop zoo groot niet zijn zaltot voorzichtigheid aan sporen. Daarom wees hij op Wageningen, en al zijn nu de uitkomsten dier inrichting zooals mr. Fokker zegt vooreerst onzeker, zulks neemt toch niet weg dat het advies van een man als Staring, een zoo uitnemend bevoegd beoordeelaar, booge waarde heeft. De heer Staring was, blijkens het slot van zijn advies, voor de oprichting der school te Wageningen gegeven bepaald van oordeeldat slechts éen persoon aan het boold van de beide inrichtingen, hoogere burgerschool en land bouwschool, behoorde te staan en wel de directeur van de hoogere burgerschool, die met den leeraar in de landbouwkunde in overleg moest treden over de orga nisatie en het leerplan. Spreker is evenals de heer Fokker van oordcel dat de vaststelling der organisatie aan de regeering moet worden overgelatenmaar hij geeft niet toe, dat de provincie, die de zaak met een aanzienlijke subsidie wenscht te ondersteunen, hare meening in deze zou moeten verzwijgen. Hij gelooft integendeel dat de tegenwoordige minister gaarne in lichtingen zal ontvangen van de zijde van de provin ciale staten omtrent de wijze van inrichting der school. Hetzelide geldt omtrent de plaats waar de school zal worden ingericht. Spreker heeft geen voorkeurbeide plaatsen, Goes en Zierikzee zijn hem even lief, maar in Schouwen is dc zucht naar vooruitgang reeds zoo ont wikkeld, dat jongelieden van daar naar Kleef gaan om 5

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 5