IG
ZITTING VAN VRIJDAG 4 JULI 1873.
staten-generaal aangeboden wilde zij de oprichting van
twee rij ka-landbouwscholen zien vaststellen, van welke
eene tevens bestemd zou zijn voor de opleiding van vee
artsen. De wetgevende macht heeft echter in art 19 der
wet bepaald, dat er éene rijks-landbouwschool zou zijn,
„indien in de behoefte aan landbonw-onderwijs niet op
andere wijze wordt voorzien." Dit was niet het denk
beeld der regeering, maar van een lid der tweede kamer,
dat ook thans nog zitting heeft, den afgevaardigde uit
Gorinchem, den heer Begiam. Dat lid beweerde dat
het niet noodig was eene rijks-landbouwschool en nog
minder er twee te stichten, indien op andere wijze vol
doende in de behoefte aan landbouw-onderwijs zou wor
den voorzien. Waarschijnlijk is zijne gedachte deze
geweest: er is te Groningen eene landbouwschool die
in de behoefte aan landbouw-onderwijs voorziet, en
blijkt dit, dan is de oprichting van eene rijks-latulbouw-
school onnoodig. De wijziging door den heer Begram
voorgesteld is door de kamers aangenomen, doch toen
is een strijd ontstaan over de vraag of die landbouw
school te Groningen voldoende in de behoefte voorziet.
Er is een stapel brochures en pamfletten vóór en tegen
geschreven, zoowel door zeer bekwame als door minder
bekwame mannen. De tegenstanders beweerden dat
het stelsel hetwelk aan de school te Groningen werd
gevolgd niet deugde. Men hinkte te Groningen op twee
gedachten door de vereeniging van theoretisch en prak
tisch onderwijsen zij wezen op de landbouwscholen in
Pruisen waar thans alleen theoretisch onderwijs wordt
gegeven.
Zij hebben gelijk gekregen. De school te Groningen
moest worden opgeheven, zoowel tengevolge van het
hinken op twee gedachtenals ook wegens den slechten
financieelen toestand, waarin de inrichting verkeerde,
niettegenstaande belangrijke subsidiën. Het gevolg van
die opheffing was, dat men nergens in Nederland land
bouw-onderwijs kon krijgener was totaal gebrek aan
zulk onderwijs, en do vraag was, hoe zal in het ver
volg in de behoefte aan landbouw-onderwijs worden
voorzien
Toen, nog meer dan vroeger, werd bij de regeering
aangedrongen op de oprichting van de rijks-landbouw
school in de wet op het middelbaar onderwijs bedoeld,
maar de elkander opvolgende ministers van binnenland-
sche zaken hadden steeds bezwaar aan dat verlangen toe
te geven; ook zij schenen van meening te zijn dat in de
behoefte aan landbouw-onderwijs beter kon worden
voorzien door het stichten van plaatselijke landbouw
scholen dan door de oprichting van eene rijks-landbouw
school. Bij de behandeling van de begrooting voor
1872 in de tweede kamer verklaarde de minister Thor-
becke de oprichting van eene rijks-landbouwschool voor
alsnog niet te durven aanbevelen, omdat het onderwijs
aan een dergelijke inrichting tot een hoogen trap zou
moeten worden opgevoerd, en dat bij de eischen hier te
lande aan hooger landbouw-onderwijs te stellen, niet
zoo hoog zou durven opvoeren zulk eene school zou
meer moeten dienen tot opleiding van leeraarsvan
oecouomen en administrateurs en van hooger ontwik
kelde personen, maar niet voldoen aan de behoefte van
gewoon landbouw-onderwijs.
Dit heeft ten gevolge gehaddat men voor 4 jaren te
Warffum voor het eerst op de gedachte is gekomen om
eene gemeente-inrichting voor landbouw-onderwijs te
verbinden aan de bestaande inrichting voor middelbaar
onderwijs. De regeering en de staten-generaal hebben
daaraan eene subsidie van 4000 toegestaan; verleden
jaar is hetzelfde te Wageningen geschied; ook daar
heeft men eene subsidie van 4000 verkregen, en bij
de behandeling van den begrootingspost van het sub
sidie voor Wageningen in de tweede kamer wees de
minister er opdat er in den laatstee tijd een gelukkige
beweging was ontstaan ten gunste van het landbouw
onderwijs, dat die beweging op hoogen prijs behoorde
gesteld te worden en dat deze pogingen tot het verkrij
gen van landbouw-onderwijs verdienden door de wetge
vende macht te worden gesteund.
Toen nu verleden jaar een klein aantal belangstel*
lenden de vraag hadden overwogen of het niet wensche-
lijk zou zijn pogingen aan te wenden tot de oprich
ting van een landbouwschool in Zeeland, trachtten zij
daarover do algemeene opinie te vernemen en belegden
zij eene meeling van belangstellenden. Zij mochten zich
in het feit verheugen dat door geen enkele van de 30 of
40 aanwezigen, grootendeels leden van deze vergade
ring, het beginsel tot oprichting van een landbouw
school werd bestreden. Dit resultaat verheugde hen
van wie de oproeping was uitgegaan zeer, omdat daar
door de behoefte aan landbouw-onderwijs werd gecon
stateerd. Zij hebben zich toen tot de gemeentebesturen
van Goes en van Zierikzee gewend en deze hebben de
zaak terstond aangevat en voorstellen gedaan aan de
regeering en aan de provinciale staten, met verzoek
ora subsidie. Alles te zaraen genomen gelooft bij dat
de behoefte aan landbouw-onderwijs in de overtuiging
ligt van de groote meerderheid van deze vergadering.
In het verslag der afdeelingcn heeft hij gezien dat,
als motief om te betoogen dat geen behoefte aan land
bouw-onderwijs bestaat, door enkele leden is gewezen
op het klein aantal jongelieden uit de landbouwende
klasse dat de hoogere burgerschool bezoekt. Maar zijns
inziens is dit een zeer natuurlijk gevolg daarvan, dat
aan die inrichtingen geen landbouw onderwijs wordt
gegeven, en dat zij genoodzaakt zijn dat onderwijs
elders, d. i. in het buitenland te zoeken. Dat zij dit doen
is een feit hetwelk hieruit blijkt, dat op de Acker-
bau-Schule te Kleef de cursus van 1871 door 57 leer
lingen werd bijgewoond, waarvan 7 Nederlanders wareD,
dat is dus van het geheele aantal. Mag dit feit niet
spreken als een getuigenis voor de bewering dat men
in Nederland behoefte gevoelt aan landbouw-onderwijs?
De heer Vader heeft dit betwijfeld en gewezen op de
goede oogsten, de nette behandeling van de bouw
landende invoering van nieuwe werktuigen, waarvan
men vroeger niets wilde weten, enz. Spreker zal den
vooruitgang in den Zeeuwschen landbouw niet ontken
nen; hij erkent die integendeel met dankbaarheid, maar
het is een vooruitgang in practischen zin, die wel vruch
ten afwerpt, maar niet voldoende. In het stuk van den
gemeenteraad van Zierikzee is er terecht op gewezen,
dat bij de stijgende prijzen van het land en van de
pachten de landbouwers moeten leeren meer uit hunne
gronden te trekkenterwijl de meesten nog eenvoudig
„boeren" zooals hunne grootvaders en vaders hebben
gedaan.
Een ander lid heeft gemeend, dat het landbouwonder
wijs op de lagere scholen moest worden gegeven. Sedert
1857 en vooral sedert '63 is dit eene utopie van velen,
maar wat is het beletsel geweest voor de verwezenlij
king? Het gebrek aan onderwijzers. De onderwijzers
aan de lagere scholen zijn niet in de gélegenheid zich
de noodige kennis te verschaffen. Om die kennis en de
bevoegdheid tot het geven van landbouw-onderwijs te
verkrijgen zal nu juist gelegenheid ontstaan als dit
voorstel wordt aangenomen; op die wijze zullen er
inrichtingen tot stand komen waardoor ook aan die
behoefte kan worden voldaan.
Het geacht lid uit Cortgene heeft er zich over ver
wonderd, dat het initiatief in deze niet is genomen door
de Maatschappij van landbouwen hij maakt daaruit op
dat deze vertegenwoordigster van den landbouw de
behoefte aan landbouw-onderwijs niet schijnt te erken
nen. Spreker merkt echter op, dat die Maatschappij
bijna jaarlijks hare meeniDg uitsgeproken en herhaal-