14 ZITTING VAN VRIJDAG 4 JULI 1873. illusiën maken en meenen dat, met de aanneming van het onderhavige voorstel, alles dadelijk grif en gemak kelijk zal gaanmaar men moet, in bet belang van zoo een belangrijken tak van volksbestaan, elke poging steunen, die daaraan bevorderlijk kan wezen. Ook in het naburige België heeft men dit begrepen en o. a. de gouverneur van West-Vlaanderen, de bekende heer Vrombout, heeft in de provinciale najaarsvergadering gewezen op de behoefte aan verbetering van het elementair onderwijs. In Wurtemberg, een kleine staat met ruim li millioen zielen, dns nog niet de helft der bevolking van Nederland, bloeit het landbouw onderwijs zoodanig, dat men verwonderd moet staan over den lust die daar voor de beoefening van den landbouw gevonden wordt. Ook in Frankrijk is die lust, schoon aanvankelijk gering, van lieverlede toe genomen. Ook in de kleine Duitsche staten is de ontwikkeling ten aanzien van den landbouw zeer groot» En zou men dan nu in Zeeland moeten zeggen, gelijk in het verslag der afdeelingen wordt beweerd, dat gel den voor eene landbouwschool niet op de provinciale begrooting thuis behooren en dat het hier een onbegon nen zaak geldt! Neen integendeel, als men binnen de perken der bevoegdheid blijft moeten de staten volgens spreker met ruime hand geven teneinde nuttig werkzaam te kunnen zijn, vooral als men ziet hoe weinig hier voor ouderwijs worde gedaan. Hij herinnert aan een gezegde van wijlen den heer Verhagen, toen hij eenige jaren ge leden in deze vergadering het voorstel deed tot bevor dering van het meer getrouw schoolbezoek, dat in Nederland door de gemeenten, de provinciën en het rijk aan het onderwijs werden besteed lj- gulden per hoofd, terwijl marine en oorlog alleen f 7 per hoofd kostten. De lasten, welke tegenwoordig op de ingezetenen der provincie drukken zijn ontegenzeggelijk zwaar maar mocht men een onderzoek instellen, hoeveel daarvan ten koste van het onderwijs komt, dan zou de bovenge noemde verhouding nog ongunstiger uitvallen, en wel licht staan als 1 tot 100. Naar zijne meening mag men zich door dergelijke bezwaren niet laten terughouden van iets goeds tot stand te brengen. Enkele punten wenscht spreker verder nog te rele- veeren. Uit bet verslag der afdeeliugen blijkt, dat men er op gewezen heeft dat, zoo deze vergadering al niet mocht uitmaken in welke plaats eene landbouwschool zal ge vestigd worden het toch voor gedeputeerde staten, die advies zullen moeten uitbrengen, wenscbelijk ware dat de vergadering daaromtrent haar gevoelen uitsprak. Spreker aarzelt niet zijne persoonlijke opinie mede te deelen. In de Landbouw-courant van 28 November prijst de redacteur, naar aanleiding van een plan tot oprich ting eener landbouwschool te Goes, Zuid-Beveland aan als daartoe uitnemend geschikt. „De landbouw is daar zegt bijuitgebreid en hoofdzaak: het terrein is er meer dan eenig ander als het ware voor bestemd, om den landbouw in zijne veelzijdige vertakkingen, ook in zijne betrekking tot den handel te leeren beoefenen. In dien eenig oord iu ons vaderland, dan zeker is Zuid- Beveland vooreen landbouw-school uitnemend geschikt." Spreker heeft Zierikzee en Goes even lief en juicht beider belangstelling in het landbouw-onderwijs toe; hij gelooft zelfs dat als beide plaatsen geholpen kon den worden alsdan de steun dezer vergadering haar beiden niet zou ontbreken. Doch waar slechts van een der twee gemeenten sprake kan zijn, gelooft hij dat Goes, als zijnde het centraal punt, de voorkeur verdient. Goes is, evenals UIrecht van Nederland, het middelpunt van Zeeland dat het gemakkelijkst kan worden bereikt, en het is niet te ontkennen dat, waar sprake is van het toekennen eener subsidie door de provincie, men de gemakkelijkst te bereiken gelegenheid op clen voorgrond moet stellen. En dan komt buitendien de Wilhelmina- polder wel zeer sterk in aanmerking, als zijnde wellicht eenig in zijne soort niet alleen in Nederland, maar in geheel Europa; wat men daar vindt met betrekking tot den landbouw vindt men schier nergens elders. Op grond daarvan meent hij gerust, zonder iemaDd te krenken en zonder eenige gemeente een onaangenamen indruk te geven, Goes, als middelpunt en den Wilhelmiuapol- der, als uitnemend daarbij gelegen, bij de oprichting eener landbouw-school zeer aanbevelenswaard te mogen noemen. Nog een ander punt releveert sprekernamelijk de voorgenomen organisatie van het onderwijs. Indertijd heeft de inspecteur van het landbouwonderwijs, Staring, op verzoek een plan ingezonden aan het gemeentebestuur van Wageningen. Dat plan is letterlijk gevolgd maar dat plan is goedkooper dan nu door Goes en Zierikzee is aangegeven. Wageningen bezit een hoogere burger school met driejarigen cursus. Te Goes en te Zierikzee wenscht men een afzonderlijken directeur voor de land bouwschool; te Wageningen heeftinen slechts éen direc teur voor beide inrichtingen en wel dien der hoogere burgerschool. Twee directeuren acht spreker in het belang der zaak niet wenscbelijk; ook Staring deelt dit gevoelen. Hij noemt het in zijne missive aan bur gemeester en wethouders van Wageningen bepaald noodzakelijk, dat aan het hoofd van beide inrichtingen een en dezelfde directeur staat, en daarvoor kan volgens hem alleen de directeur der hoogere burgerschool in aanmerking komen. Aan diens beleid en tact moet het overgelaten worden om zijne verhouding met den leeraar in den landbouw, die natuurlijk met de meer bij zondere regeling van het landbouwonderwijs belast moet zijn zoodanig te doen blijven dat er voortduiend gemeenschappelijk en eendrachtig naar het hoofddoel wordt gestreefd, het geven namelijk van degelijk en wetenschappelijk onderwijs aan onze jeugdige landbou wers. Te Wageningen heeft men een leeraar voor na tuurlijke historie en weerkennis ad f 16C0 en een leeraar voor den landbouw ad /"2G00voorts f 700 voor toelage aan de leeraren der hoogere burgerschool en /7C0 voor benoodigdheden voor het landbouw onder wijs, samen alzoo f 5000. Dit is een groot verschil met f 10,000, zooals het plan van Zierikzee en Goes vereischt, waarvan /"25C0 voor een directeur, 1700 voor een leeraar in de plant- enjdierkunde, 1500 voor een leeraar in de wiskunde en j 1300 voor een leeraar voor lager onderwijs, plus 3000 voor hulpmiddelen enz. enz. Wan neer men hetzelfde doel kan bereiken met minder docen ten, omdat men die toch vinden kan onder de leeraren bij de rijks hoogere burgerschool, en zuiniger inrichting, dan mag men zoodanig verschil van in het geheel 5000 niet uit het oog verliezen en de zaak niet te hoog op voeren. Men behoort langs den eenvoudigsten weg te beginnen. En hoewel de inrichting der school niet aan de beslissing der staten is onderworpen, heeft hij toch gemeend hierop te moeten wijzen. Ten slotte haalt spreker nog éen punt aan, dat of schoon het tot het onderhavige voorstel niet dadelijk in betrekking staat nochtans omdat het in een officieel stuk beweerd wordt, niet zonder tegenspraak mag blij ven. De commissie namelijk van wie het plan tot op richting eene landbouwschool is uitgegaan bestaande uit de heeren G. A. Fokker, Pické, J. A. A. Fransen van de Putte öd J. P. N. Ermerins zegt in hare nota, dat herhaalde malen de wensch is geuit, dat de regeering zou overgaan tot de oprichting der rijks landbouw school, waarvan art. 19 der wet op het lager onderwijs spreekt; doch men zag voorbij, dat de wet de oprichting dier school alleen heeft voorgeschreven indien in de behoefte aan landbouw-onderwijs niet op andere wijze wordt voorzien. Met andere woorden, de commissie

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 6