ZITTING VAN VRIJDAG 4 JULI 1873.
13
Zitting van Vrijdag 4 Juli. Resumtie notulen; mede-
deeling afwezig lid; voortzetting behandeling voorstellen,
begrootingen enz.; opdracht gedeputeerde statensluiting
der zomervergadering.
Tegenwoordig de commissaris dós konings, voorzitter,
37 en later 38 ledenalsmede de griffier.
De notulen van het verhandelde in de zitting van
Donderdag 3 Juli worden gelezen en goedgekeurd, na
de opmerking des voorzitters dat hij gisteren verzuimd
heeft kennis te geven van een bij hem ingekomen be
richt, dat de heer Blaaubeen verhinderd was de zittin
gen van gisteren en beden bij te wonen.
Daarna is aan de orde de voortzetting der behandeling
van de voorstellen van gedeputeerde staten, waarom
trent de verslagen der afdeelingen in de vorige zitting
zijn uitgebracht en die toen met de daartoe behoorende
stukken op de griffie voor de leden ter inzage zijn gelegd,
te weten
I. Het voorstel om aan den veerschipper G. Larooy
toe te kennen eene subsidie gedurende de jaren 1874 en
1875 van 300 'sjaars, in welk geval gedeputeerde sta
ten hem zullen aanstellen tot veerschipper, terwijl hij
alsdan onderworpen is aan tie bestaande reglementen en
tarieven. [Zie bladz. 5 kiervoren.]
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
wordt dit voorstel goedgekeurd.
II. Het voorstel, om voor de oprichting eener land
bouwschool, in verband zooveel mogelijk met de be
staande hoogere burgerschool, uit de provinciale fondsen
een jaarlijksche subsidie ten bedrage van f 3GC0 toe te
staan aan die gemeente welke vanwege het rijk daar
voor subsidie verkrijgen zal. [Zie bladz. 6 hiervoren.j
De beraadslaging over dit voorstel wordt geopend.
De heer Vis verklaart dat hij het voorstel van gede
puteerde staten met ingenomenheid heeft gelezen en
dat hij zeer gaarne eene school voor landbouw-onderwijs
in deze provincie zou zien tot stand komen. Met leed
wezen heeft bij echter vernomendat enkele leden de
meening koesteren dat eenerzijds een post voor zooda
nige school niet op de provinciale begrooting zon be-
hoorenea ten anderen dat de inrichting van zulk eene
school eene onbegonnen zaak zou wezen. Hij betrenit
dit te meer waar het geldt een gewest als het onze,
waar de landbouw zoozeer beoefend wordt. De zaak kan
evenwel uit verschillende oogpunten worden bo3chouwd,
evenals dit met alle zaken die nieuw zijn het geval is.
Hij herinnert slechts aan den groolen Stephenson. Toen
Stephenson zijn denkbeeld levend maakte en de locomo
tief invoerde, scheen het alsof met de toepassing van
den stoom Engeland's ondergang nabij wareja zelfs
ging men zóóver van te vreezen dat een deel van Enge
land in lichtelaaie vlam zou opgaan. Evenzoo is het ge
gaan op het gebied der werktuigkunde, waarvan menig
een voorzag dat zij den ondergang der wereld na zich
slepen zou. Men behoeft trouwens den blik ook maar in
Nederland te laten rondweiden, om bij velen den afkeer
van het nieuwe op te merken, maar tevens om te leeren
hoe dankbaar men zijn moet dat verlichte mannen het
zoover gebracht hebben dat zij een zegen voor de maat
schappij mogen worden genoemd. Zóo is het ook gegaan
met de wet op het middelbaar onderwijs. Welk een
storm is daartegen niet opgegaan? Menigeen zag daarin
ook niets anders dan een onbegonnen werk. De op
richting van een vijftiental rijks middelbare scholen
achtten velen eene bespottelijkheid, en toch, als men nu
in Nederland op dat gebied rondziet, gelooft bij dat men
reden heeft om mede te gaan met het denkbeeld van
middelbaar onderwijs ook op het gebied van den land
bouw gelijk hij dit van harte gaarne doet. Ja, gaarne
gaat bij mede, hoewel hij niet ontkennen kan, dat naar
zijne meening de zaak een anderen loop had moeten
hebben en men eerst had moeten beginnen met de op
richting der rijks-landbouwschool en de verbetering
van het elmentair onderwijs ten platten lande; doch
in dit opzicht hebben de wetten van 1857 en 1863 nog
geen uitvoering erlangd en zijn de daarop doelende
bepalingen een doode letter gebleven. De werkeloos
heid, de inertie bij de regeering en bij de wetgevende
macht op dat gebied, heeft tengevolge gehad dat tot
dusver niets verkregen is. Spreker heeft derhalve met
het oog op de ervaring „dat het betere somwijlen het
goede in den weg staat," zijne vroegere zienswijze
ten deze losgelaten, en liet is dientengevolge dat hij
thans, als met beide handen, de hem hier aangebo
dene gelegenheid wil aangrijpen om bet landbouw
onderwijs bevorderlijk te zijn. Het geldt hier toch een
hoogst gewichtige zaak: de wetenschappelijke ontwik
keling van den landbouwenden stand. Vooruitgang in
de uitoefening van het landbouwvak is zeker niet te
ontkennen, dat weet hij bij ervaring, want zelf heeft hij
circa 25 jaren den landbouw zooveel mogelijk bevorderd
en daarvan een onderwerp van studie gemaakt, meer
malen zijne gedachten daarover geuit en enkele keeren
die gedachten in landbouw-organen nedergesclireven.
Maar juist omdat er vooruitgang valt op te merken
meent hij dat men nu twee gemeenten van ons gewest
zich voor de oprichting eener landbouwschool aanmel
den, men daartoe moet medewerken en zich niet door
enkele kleine bezwaren mag laten terughouden. Toe
nemende verbetering is noodig en geen gelegenheid
tot wetenschappelijke ontwikkeling vooral, mag worden
verwaarloosd, want waar in landbouwzaken alleen de
arm werkt zonder dat het hoofd denkt, daar is ontwik
keling en vooruitgang ondenkbaar: ook het onderwijs
in den landbouw behoort wetenschappelijk te zijn.
Ook de commissie van wie het denkbeeld tot oprich
ting eener landbouwschool in Zierikzee of in Goes i3
uitgegaan, wijst er op dat het wetenschappelijk belang
van het landbouw-onderwijs op den voorgrond behoort
te staan en dat, bij den steeds klimmenden prijs der
landerijen en de daarop gebaseerde pachten, alleen door
vermeerdering van het product, de mededinging met
het buitenland kan worden volgehouden.
Spreker brengt voorts in herinnering dat Gelderland
ten aanzien van het landbouw-onderwijs is voorgegaan.
In Mei van dit jaar is namelijk te Wageningen eene in
richting voor landbouw-onderwijs geen eigenlijk ge
zegde landbouwschool geopend, in verband met de
hoogere burgerschool. Wageningen en Tiel vraagden
gelijktijdig dus evenals hier twee plaatsen voor het
zelfde doel. Het plan daartoe was uitgegaan van de
Geldersche maatschappij van landbouw. De voorzitter
der Maatschappij meende dat Wageningen als gunsti
ger gelegen, de voorkeur verdiende, en drong bij het
bestuur \an Tiel aan zijn voornemen niet door te zet
ten. De minister verklaarde zicb zijnerzijds bereid
eene subsidie van f 40CO te verleenen, en desnoods
bij het eventueel niet verlangen van provinciaal su bsidie
genegen een hoogcr bedrag bij de vertegenwoordiging
aan te vragenw?aarbij echter tevens bleek dat de
regeering niet voornemens is meer dan éen inrichting
voor landbouw-onderwijs in elke provincie te subsi
dieeren. Het gevolg was nochtans dat met 1° Mei te
Wageningen de inrichting voor onderwijs in den land
bouw geopend is.
Men inoet zich echter, zegt spreker, geen te groote
4