p r 144, MIDDELBURGSCHE Donderdag 1873. COUR A N T. 19 Jnni. Dit blad. verschijnt dag liik8 raet uitzondering van den Zondag, den 2tB Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/na., franco is f 3.SO. Middelburg 18 Juni. AAN WIE DE SCHULDP II. Dat de voorstellen der ministers verworpen werden wijt V. aan de voorstellen zelve, die slecht waren, aan de ministers, die in het tweede gelid thuis behoor den, doch zich lichtvaardig in het eerste hadden gesteld, aan de onoordeelkundige en onparlementaire wijze van samenstelling onzer mini&teriënuit onze parlementaire geschiedenis van den laats ten tijd blijkbaar. Over de beide eerste oorzaken valt twisten moeilijk. Elk wetsvoorstel wordt door den een goed-, door den ander afgekeurd; aan do voorstellen dezer reg?e,,ing viel zoo binnen als buiten de kamer, van geestverwan ten en politieke tegeustanders, eea even verschillende oordeelvelling ten deol als aan alle voorstellen die tot nogtoe door eenige regeering ingediend werden te beurt gevallen is, evenals geschieden zal met elk toekomstig wetsontwerp van elke regeering in alle lauden der wereld. Men heeft echter het recht niet om alle voor stellen der tegenwoordige regeering met een penne- streek onaannemelijk te verklaren; bovendien heeft de kamer het recht van amendement en zij weet daar een ruim gebruik van te maken dus een practisch middel om te verbeteren wat verbetering behoeft. Maar niet alleen de inhoud, ook de vorinder wetsontwerpen voldoet V. niet. Over de rechterlijke organisatie spre kende keurt hij het af dat er worden voorgedragen „wetten van honderden artikelen, waarbij alles in de kleinste bijzonderheden geregeld wordt. De wet moet slechts de voornaamste beginselen bevatten en de rege ling der bijzonderheden moet overgelaten worden óf aan eene nadere wet, óf aan algemeene maatregelen van inwendig bestuur." Wij willen voor een oogenblik deze theorie, waartegen wij anders wel eenig bezwaar hebben, aannemen; maar vragen dan terstond: hoe is het mogelijk dat men, met deze theorie voor den geest, in de bestaande omstandigheden alle schuld voor de onvruchtbaarheid van het Ilaagsche binnenhof wil afwer pen van de meerderheid in de tweede kamer en over brengen bij de regeering'? Is het allereerste woord in alle kamerverslagen niet een klacht over de onvolledig heid van het wetsontwerp, welk cok? Gaat er niet een haio in de tweede kamer op, wanneer iemand de woor den wet van beginselen van de tong laat glippen? Wan neer de regeering tot oplossing der militaire quaestie eene vestingwet van vele artikelen voordroeg, kwam 't niemand in de gedachte om over de uitgebreidheid van dat ont werp te klagen: integendeel, men had nog niet genoeg aan die wet, men moest er eene 6chutterijwet, eene nieuwe militiewet, eene legerorganisatiewet bij hebben; eerst dan kon men, wat men noemde „de quaestie overzien" en zich verzekeren tegen „vooruitloopen op latere rege lingen." Wanneer de regeering eene rechterlijke orga nisatie van meer dan honderd artikelen voorstelt, dan komt de kamer met amendementen aan om, nevens de „regeling der bijzonderheden" nog eene nieuwe indee- ling der arrondissementen en de afmaking der procu reurs in de wet op te nemeD. Wanneer verder de regeering van de kamer een votum verlangt over een grondbeginsel der defensie, de afschaffing der plaats vervanging om althans een vast punt van uitgang voor de reorganisatie te verkrijgen, dan verwerpen de militaire leden der kamer dat voorstel als onvolledig, en keurt V. zelf het goed dat de corn missie van rapporteurs „eene zoo dringend mogelijke algemeene herziening van militie- en schutterij wet" daarvoor in de plaats verlangt. De angst der kamer voor het uitmaken van gewichtige beginselen is zelfs zóo groot, dat zij liever verder overleg met de regeering over eene dringend noodige hervorming afsnijdt daD zich aan overleggingen te wagen, waarbij zij wellicht in de noodzakelijkheid zou komen over een beginsel uitspraak te doen. Men i denke aan de spraakverwarring over de inkomsten belasting en aan de verwerping van de motie-van Aker laken g. s. Waar dus zoowel veel omvattende wets ontwerpen als voorstellen waarbij alleen een beginsel wordt uitgemaakt in de kamer schipbreuk lijden, moet men wel komen tot de conclusie dat althans de vorm der wetsontwerpen de schnld niet dragen kan. Maar de personen der ministers dan, zegt V., en hij beroept zich op den versregel tel brille au second rang qui s'éclipse au premier. Het is moeilijk alle leden der liberale partij op de weeg schaal te leggen, of de schifting te maken wie in het eerste, wie in het tweede gelid behooren te staan. Toch willen wij in gemoede vragen of niet vroeger in krachtige opbou wende liberale ministeriëu elementen gevonden werden, die minder bekwaamheid en minder kracht bezaten dan eenigen onzer huidige bewindsmannen. En is het bij de eigen- (doch zeer on-) aardige behandeling, die de liberale ministers tegenwoordig van hunne geest verwanten in de kamer plegen te ondervinden, wel zoo onnatuurlijk dat de mannen van het eerste ge lid bedanken? De vaderlandsliefde gaat onze schatting verre te boven wanneer zij het besef van eigen waarde bij een bekwaam man zoo geheel uitdooft, dat hij zich gedwee onderwerpt aan de inhumane critiek en pole miek die in de tweede kamer den boventoon voert. „Zij op wie ik meende te kunnen rekenen, hebben bedankt", zoo luidde eenmaal de zijdelingeche veront schuldiging over het gehalte zijner ambtgenooten, waar mede Thorbecke een pas opgetreden kabinet bij de staten-generaal inleidde. Dit brengt ons tot de grieve, die V. tegen de hier te lande gebruikelijke wijze van kabinets.-formatie aanvoert. Men neemt daarbij, zegt hij, niet genoeg den eisch in acht „dat bij die afbrak, de taak van opbouwen op zich neme of heenga". Tegen dien eisch hebben wij zeer veel bezwaar. Het parlementair stelsel brengt mede dat de partij die eene regeering doet aftreden, voor de gevolgen harer over winning niet terugdeinst, maar de regeering overneemt doch de eisch dat een zeker lid der tweede kamer, die zich aan het hoofd der oppositie tegen een bepaald wetsontwerp heeft gesteld, wanneer het wetsontwerp verworpen wordt terstond minister moet worden en de zaak beter doen, komt ons ongerijmd voor. Wij her inneren ons dat voor een tiental jaren de heer van Kerkwijk zich aan het hoofd stelde der oppositie tegen het wetsontwerp op de personeele belasting van Betz - waarbij de betrekkelijke vrijdom van die belasting voor den landbouwenden stand werd opgeheven; de oppo sitie deed de wet afstemmen. Had toen de heer van Kerk wijk de plaats van Betz moeten innemen Wij zijn er zeker van dat niemand, ook de heer van Kerkwijk niet, daaraan voor een enkel oogenblik gedacht heeft. Men moet onderling bepalen wie uit de eigene partij voor eene portefeuille in aanmerking komen, wie in het eerste ge lid behooren te staan; gunt de een den ander de raad selachtige genoegens van het ministerschap niet, qiion lave son linge sale en familiemen handele dal inter paricies af. Maar wanneer een ministerie eenmaal zitting genomen heeft, dan behooren de om eon of andere reden onte vreden of teleurgestelde geestverwanten het niet uit rancune te ondermijnen. Dat dit tegenwoordig geschiedt, niemand kan 't beter getuigen dan onze politieke tegen standers, zij zitten in de kamer stil; wat behoeven zij zich moeite te geven om af te brekeD, zorgen daar de geestverwanten van het ministerie dan zelve niet voor? Maar hoe men ook beraadslaagt en spreekt over de keuze van ministers, men vergete niet dat men te handelen beeft met menschen van vleesch en bloed, en niet met menschen op het papier, men moet daarbij rekenen zoowel met andere eigenschappen als met bekwaam heden en deugden. De luim of de onwilligheid van een enkelen persoon kan de schoonste theorie op een maal omver stooteu. Zoo zegt V., na de verwerping der inkomstenbelasting had niet van Delden maar Ivappeyne minister moeten wordenna de verwerping der rech terlijke organisatie was van der Linden de aangewezen opvolger van de Vries; na de verwerping der afschaf fing van de plaatsvervanging zal de leider der opposi tie tegen het eerstdaags in behandeling te brengen wetsontwerp van Stirum moeten vervangen. Maar zie daar een punt dat niet alleen door V. kan worden uit gemaakt; ook de door hem genoemde personen hebben stem in 't kapittel. En wij durven gerust aannemen dat de heer Kappeyne in Mei 1872 evengoed de portefeuille van financiën zou geweigerd hebben nadat hij het derde ministerie-Thorbecke had ten val gebracht, als hij in 1865 de portefeuille van justitie weigerde nadat hij het tweede ministerie-Thorbecke had doen oplossen; even zeker houden wij ons van eene weigering van den heer van der Lindenwanneer hem ware aangeboden gewor den de plaats van den heer de Vries te bezetten. Wanneer reeds Thorbecke ondervinden moest dat zij op wie hij meende te kunnen rekenen hem bedankten, zouden devolgens V.in het tweede gelid staande mannen bij hunne pogingen tot kabinetsformatie geluk kiger zijn? liet in de laatste woorden van V. nedergelegd alter natief: de afbreker moet zelf opbouwen ofheengaan, komt ons volkomen juist voor. Ia de politiek moet menevenals overal eldersniet schromen voor de ge volgen van eigene handelingen. Van geen politiek man mag coit gezegd kunnen worden wat de Londensche Punch, bij gelegenheid der Engelsche Aprilbeweging,U terecht van lord John Russell schreef: the hog, who'- chalked „iVó Popery!''' on the door and then ran away."- Toch zien wij maar al te dikwijls die staaltjes van politieke flauwhartigheiden wij juichen het alternatief toe: zelf optreden of heengaan. Maar ook hier baat de theorie niet veel, zoolang ze niet in de praktijk is ge staafd; wie zal den afbreker, die niet op zijne beart als opbouwer wil optreden, uit de kamer zetten? Van de kamerleden geldt hetzelfde woord dat vroeger van een ministerie gebezigd werd: hij die niet weg wil kan lang blijven. Wij gevoelen ge ene roeping om op te treden als de verdedigers van het tegenwoordige ministerie, om het geheel en al vrij te pleiten van alle medeplichtig heid aan den bestaanden treurigen toestand van zaken. Ook wij zijn niet bovenmatig ingenomen met den in onze oogen veel te bedaarden gang van het ministerie op punten van misschien minder doctrinair belang dan de census-quaestiemaar van veel grooter belang voor de natie zelve, gelijk het onderwijs hier te lande, de materieele behoeften in publieke werken, in onder wijs enz. in Indië. Maar wij komen er tegen op dat men de tweede kamer zuiver en schuldeloos wascht als witte wol en alleen de tegenwoordige ministers ver antwoordelijk stelt voor den stilstand op wetgevend gebied. De machine hapert, de zaken gaan niet goed en het land lijdt er onder of zal er spoedig onder lij den. Er bestaat gebrek aan dat welwillend en werk zaam en gemeen overleg tusschen regeering en verte genwoordiging zonder hetwelk het parlementaire stelsel geen vruchten leveren kan. En nu vragen wij eenieder, aan den schrijver in het Handelsblad zoo goed als aan ieder ander liberaal, door wie zijn in het laatste jaar van vroeger spreken wij niet de meeste bewijzen gegeven dat het grondwettige gemeen overleg op prijs werd gesteld door de regeering, of door de tweede kamer der staten-generaal? De kiesvereeuigingen Nederland, te Delft, en Orde te Schiedam, hebben voor de aanstaande herstemming voor het lidmaatschap van de tweede kamer der staten-ge neraal tot candidaat gesteld dr. C. J. Vaillant, te Schiedam. De kie3vereeniging De grondwet, te Schiedam, heeft den heer J. L. Nierstrasz C.Jz. voor het kiesdistrict Delft candidaat gesteld. In de S taats-courant van heden is opgenomen de wet van den 21eu Mei jl.houdende goedkeuring van som mige bepalingen van het tractaat, op 13 Januari 1873 te Brussel tussch-en Nederland en België geslotenl°tot kapitalisatie der bij 1 van art. 63 van het tractaat van 5 November 1842!» (Staatsblad n° 3 van 1S43) be-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1