MIDDELEÜRGSCHE COURANT. F 128. Vrijdag 1873. 30 lai. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2« Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 3.50. Middelburg 20 Mei. ■NABETRACHTING. Wij hebben reeds met een kort woord ons leedwezen te kennen gegeven over de verwerping van het wets ontwerp tot den aanleg van een droog dok te VlissiDgcn. Om het belang der zaak wijken wij, nu we het verslag der zitting van de eerste kamer voor ons hebben, van onze gewoonte af, teneinde over dit votum na tepleiteD, al weten wij dat daarvan stellig, in de tegenwoordige omstandigheden althans, geenerlei nattige werking te verwachten is. Bij het bespreken der argumenten waarmede het wetsontwerp is vermoordlaten wij alles ter zijde wat buiten de eerste kamer daarover is gezegd. Alleen ter wille van het curiosum vermelden wij dan ook hier het motief dat een oppositieblad er tegen aanvoerde, dat men die groote som van 1,4 millioen niet opnieuw ten bate van Vlissingen mocht besteden omdat het „in confesso is dat de millioenen schats, welke de staat aan de werken in Zeeland ten koste heeft gelegd, tot dusverre niet hebben gebaat om van Vlissingenon danks zijne uitmuntende eigenschappen, te maken wat het kon zijn." Men kan zich ergeren over de kwade trouw of vroolijk maken over do verregaande onkunde die in dergelijke beweringen doorstraalt, wederleggen doet men die niet. Evenmin behoeven wij de argumenten te wederleggen die uit een bekrompen esprit de clochei- tegen het wets ontwerp werden aangevoerd, en die, blijkens het offi- cieele verslag der zitting van de eerste kamer van 20 Mei L), zelfs in de adviezen van verschillende hoogst aangeslagenen konden nagespeurd worden. Waarom zooveel voor Vlissingen gedaan en niets voor het Nieuwe- diep, ziedaar schering en inslag van de redevoering, waarmede o. a. een der afgevaardigden der staten van Noord-Holland het wetsontwerp bestreed. Onze groote grief tegen de eerste kamer is het zij met allen eerbied voor dat allerachtbaarst staatslichaam gezegd de bekrompenheid waarmede zij dit wets ontwerp heeft beoordeeld. Behoudens loffelijke uitzon deringen, waarop wij terugkomenbleken de leden der kamer geen zóo ver strekkend gezichtsvermogen te bezitten dat zij den blik over de grenzen van den nauwen kriDg van het alledaagsehe konden heenslaan. Met eene groote nauwgezetheid hadden zij op de vin gers nageteld hoeveel grocte havens Nederland bezit, om dan na te cijferen wat het land zoo al voor elk dier havens, aanleg, verbetering en werken van allerlei aard, betaald had. Langs dien weg kwam men tot een enorm cijfer voor Vlissingenen men begreep dan dat het onverantwoordelijk zou zijn zóóveel geld uit te geven voor eene haven, welke tot nogtce geheel ontbloot was van handel, industrie en vertier. Van dat standpunt beeft men tot zekere hoogte gelijk, maar het standpunt zelf is verkeerd. Tot zekere hoogte heeft men maar gelijk omdat, wanneer de staat eenmaal met zijn geld moet bijspringen, do te verleenen hulp niet moet slaan in de rechte, maar in de omge keerde reden van handel, industrie en vertier. Wan neer men eenmaal gezegd heeft: niet dan in den alleruitersten nood moet de staat bijspringen, de par ticuliere krachten tehooren in den regel dergelijke werken uit te voeren, dan dient men bij zijne verdere redeneeringen voorzichtig te zijn, voorzichtiger dan de Noord-Hollandsche afgevaardigdenRahusen en Messchert van Vollenhoven waren. Want dan gaat het toch niet aan, gelijk de eerste deed, te vragen: wat zult gij antwoorden wanneer Rotterdam ook om een droog dok op 's lands kosten vraagt, of de bewering te voeren van den laatstgenoemde dat juist omdat de handel en 1) Daar liet officicele verslag eerst jl. Woensdag den 28"» volledig in onze handen is gekomen, dus acht dagen na de zitting, waren wij gedwongen zoo lang met het bespreken daarvan te wachten. het vertier in het Nieuwediep in den laatsten tijd. zoo veel zijn toegenomen, aan die haven en niet te Vlis singen, waar de industrieele bedrijvigheid ontbreekt, staatshulp moet worden verleend. De geopperde stelling wordt dus in waarheid aldus gelezende staat mag alleen daar hulp verleenen, waar de particuliere krach ten genoegzaam ontwikkeld zijn om die hulp te kun nen ontberen. Maar bij deze inconsequentie behoeven wij niet lang stil te staanwanneer de grondslag der redeneering zelf foutief is. Het geldt hier geen naijver tusschen de ver schillende havens van ons land, het geldt hier niet het dolzinnige stelsel dat 's lands geld over alle gemeenteD, of althans over alle provinciën zoo gelijkmatig moet worden verdeeld naar gelang der daaruit aan de schat kist toevloeiende bijdragen; er is hier heel wat anders in het spel. Het is hier de oude quaestie van wat men ziet en wat men niet ziet, die geestige tegenstelling van Bastiat, waaraan men in de eerste kamer niet schijnt te hebben gedacht. Er is iu 't geheel geen sprake van het verwekken van eene doodende concurrentie aan Amsterdam en Rotterdam in de van nature zoo geschikte haven van Vlissingenmaar wel van het verleggeu van den groeten internationalen handelsweg van Noord- Amerika en Engeland naar Duitschland en Rusland over ons land. Concurrentie, ja; maar met België, waarover thans door de zorgen der regeering die handelsweg loopt, terwijl hier te lande de veel meer gunstige gelegenheid die we in vergelijking met België bezitten door traagheid, bekrompenheid en schrielheid jaren en jaren lang zijn verwaarloosd. Willen wij ons rechtmatig aandeel in den transatlantisch en handel nog veroveren, willen wij den handcis- en postweg over ons land trekken, dan moeten wij echter de boete betalen die we door de zoo lang betoonde traagheid, bekrom penheid en schrielheid hebben verbeurd. De groote handelswegen worden niet gemakkelijk verlegd; de beste natuurlijke wegen zijn niet voldoende wanneer ze niet door kunst worden volmaakt en alzoo niet beter, althans even goed, gemaakt worden als elders. Het is lachwekkend iemand als de heer Cremers in do eerste kamer het voorstel tot aanleg van het droog dok te Vlissingen te hooren bestrijden, met een beroep op Liverpool, „waar alles aan particuliere krachten wordt overgelaten." Te Liverpool is de transatlantische stoom vaart ontstaan en heeft ze zich ontwikkeld om den ontzaglijken omvaDg te nemen, welken wij kennen; met de stoomvaart zijn al de daartoe vereischte inrichtingen in het leven gekomen en met haar ontwikkeld. Maar de tegenwoordige concurrentie eischt dat men om tegen andere transatlantische havens op te werken meer doet dan dit; wanneer men zich heeft laten voorbijsnellen door anderen, dan is er dubbele krachtsinspanning noo- dig om het verschil in te halen en in den wedloop te winnen; die dubbele krachtsinspanning komt hier voor in den vorm van grootere offers van de schatkist. Wij kunnen onze beschouwing van deze zaak niet beter uitdrukken dan door eene vergelijking. Wij stel len ons den Nederlandschen staat voor als den eigenaar van vele buizen in eene welvarende stad. Hij heeft huizen van allerlei grootte, en verhuurt ze alle goed, maar daar er oude huizen bij zijn kosten ze hem nog al veel aan onderhoud. In en om de stad rijzen een aantal naar den modernen stijl gebouwde huizen van andere ondernemers opsommige huurders beginnen reeds te spotten over den ouderwetschen bouwtrant van de zijne en hij is gedwongen met groote kosten tot moderniseering over te gaan, wil hij niet genoopt wor den de huuipiijzen aanmerkelijk le verlagen of de huizen ledig zien staan. Hij verhoogt, wat zeer verstandig is, met eenige offers de waarde van zijn kapitaal, om aldus zijne inkomsten te verzekeren. Tot dusverre heeft de staat der Nederlanden dit gedaan; hij heeft met eene scheutigheid, welke wij niet zullen afkeuren, ontzet tende sommen tot verbetering der waterwegen van de groote handelssteden, tot verbetering der haven van Harlingen en voor meer dergelijke groote werken besteed. Maar dit is niet genoeg. De eigenaar der huizen be grijpt dat hij met den tijd moet medegaan, en besluit een nieuw huis te bouwen, geheel naar de eiscben van den tijd ingericht, en waarvoor hij een zeer hooge huur kau vragen. Met andere woorden, de Nederland- sche staat, alles gedaan hebbende wat aan den eigen handel des lands verdere ontwikkeling en voortdurende welvaart kan schenken, zoekt voor Nederland een billijk aandeel te verkrijgen in den tranaatlantiscben handelen het internationale verkeer, dat tot dusver bijna uitslui tend aan andere landen toeviel. De staat der Neder landen vindt in eigen land daartoe een allergeschiktst punt, even geschikt als het beste en veel geschikter dan een aantal andere op de westkust van Europa gelegen punten, in Vlissingen en aanzienlijke werken worden er aangelegd, millioenen schats ten nutte van die geheel nieuwe hulpbron voor 's lands welvaart uit gegeven. Het moderne huis wordt goed en soliede gebouwd, fundamenten, muren en dak laten niets te wenschen over, men zal aan het binnenwerk begin nen,... maar daar komt op eens de eerste kamer en vindt het te duur dat in het nieuwe huis een trap ge zet zal worden. Dat is de zaak van den huurder J), zegt de een. Moeten wij de trap nu bouwen? vraagt de ander, maar dan zal de huurder misschien wel eischen dat wij er ook een looper en koperen roedjes op leveren! Het huis zelf kost al zooveel geld, roept een derde, laten we die kosten voor die trap liever besteden om een onzer oude huizen wat op te knappen. 3) En een vierde vraagt met een bedenkelijk gezicht: zullen we wel huurders krijgen voor dat dure huis hetgeen aan een vijfde terstond aanleiding geeft om te roepenik heb niets tegen de trapmaar wil er liever wat mee wachten; als wij een huurder hebben is het altoos tijds genoeg! s) Ja, een zevende gaat nog verder en noemt voorbeelden van huizen waar men in 'tgeheel geen trap heeft, waar men met een ladder naar de bovenverdieping klimt, en die huizen zijn dan toch wel verhuurd! 6) En het slot is dat het nieuwe kostbare huis zonder trap moet blijven staan, dat de eerste kamer met 18 tegen 14 stemmen bepaalt dat er geen droog dok te Vlissingen zal wor den aangelegd. Elke vergelijking hapert min of meerzoo ook deze. Maar ze hapert daarin dat de eigenaar die een nieuw modern huis bouwt daaitoe in 'tgeheel niet gedwongen wordt, en 'tzonder schade even goed kan nalaten als bij het onderneemt. Maar vcor Nederland is het een ander geval. Wanneer wij ons niet haasten met flinken stap in de snel ontwikkelende internationale handels gemeenschap te treden en den pas te houden in dien vreedzamen wedloop der volkeren, dan raken wij zeer spoedig ten achteren en ziet het er met onze toekomst allertreurigst uit. Doch de hoogstaangeslagenen des Nederlandschen volks hebben nu eenmaal in hunne wijsheid beslist dat de Nederlandsche staat niet al het mogelijke mag doen om het goede doel te bereiken en het gevaar at te weren. Noch de heldere vertoogen van den heer Borsius,noch de door ons dubbel gewaardeerde krachtige woorden van den heer Pincoffs hebben gebaat; de vooruitziende politiek bleef minderheid en werd door beschroomdheid en bekrompenheid overstemd. Het doet ous van harte leed, niet om Vlissingen zoo zeer of om Zeeland, maar 1) De heer Kahuscn zeide: de haven was een complement van de spoorwegen, wat verder dient te geschieden hoort thuis bij de particuliere industrie. 2) De heer Messchert van Vollenlioven zeideom het droog dok aan zijne bestemming te doen beantwoorden zijn er sche pen noodig. Zal men ook het bouwen van schepen en bet aanwerven van scheepsvolk op de begrooting brengen? 3) De heer Messchert van Vollenhoven zeide: Laat ons liever het geld besteden aan de verbetering der haven van Nieuwediep, nu er voor Vlissingen reeds zooveel millioenen zijn uitgegeven. 4) De heer Viruly zeide: wij hebben geene zekerheid dat Vlissingen zal beantwoorden aan de verwachtingen die men er van koestert. 5) De beer Messchert van Vollenlioven zeide: men moet afwachten tot de scheepvaart en handel te Vlissingen zoodanig ontwikkeld zijn dat zij een droog dok noodig hebben. 0) De heer Cremers zeide: Amsterdam en Rotterdam zijn er wel gekomen zonder droog dok; waarom moet er dan een te Vlissingen zijn?

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1