r 107. VÏIDDELEURGSCIIE Dinsdag 1873. COURANT. 6 Mei. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2" Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m.., franco is f 3.50. Middelburg 5 Mei. WIS OF MIS? Onze lezers kennen de woorden die door sommige schrijvers aan prins Maurits op zijn sterfbed in den mond werden gelegd: na een remonstrantsch en een contra- remonstrantsch geestelijke tegen elkander te hebben hooren disputeeren, zou de prins met een zucht gezegd hebben il riy a de certain que les mathématiques. Ot dit gezegde waar is, dan wel als zoo veel andere histori sche woorden later gefabriceerd, weten wij niethet doet ook niet veel ter zake. Dat het de uitdrukking is eener algemeene overtuiging zal echter niemand loo chenen; men is 'ter altijd over eens geweest dat er niets wisser is dan de wiskunde, en hecht daarom an.n hare uitspraken meer kracht dan aan die van eenige andere wetenschap. Heeft men zich daarin vergist? Is men de dupe ge worden van de woordspeling, die wiskunde met alles wat wis is brengt in een onmiddellijk verband? Een lastige en ernstige vraag, en waarop wij geen volkomen en stellig ontkennend antwoord weten te geven, althans voor dat deel der toegepaste wiskunde, dat voor ons vaderland van zulk een ontzaglijk belang is. Ten aan zien van de waterbouwkunde namelijk mogen wij de formule dat niets wis is dan de wiskunde niet zonder een ruim voorbehoud aannemen, en men behoeft den naam dier wetenschap maar te noemen om te erkennen hoe bedenkelijk dit voorbehoud is en hoe gevaarlijk in de gevolgen het voor Nederland kan zijn. De geschiedenis van de openbare werken in Neder land van den laataten tijd geven tot dit gevaarlijk en bedenkelijk voorbehoud aanleiding genoeg. In twee opzichten is deze tak der wiskunde al ^eer onwis ge bleken, in het finaDcieele en in het technische. Om met het eerstehet minstete beginnen, hoe deer lijk hebben de berekeningen van den waterstaat ge faald bij onze twee grootste waterbouwkundige wer ken van den laatsten tijd, het Noordzeekanaal en den Rotterdamschen waterweg? Aan de kanaalmaat schappij moeten onophoudelijk, altoos tijdelijk, voor schotten uit 's lands kas worden verstrekt,_en in die reeks van voorschotten is geen ander eindbesluit te verwach ten dan subsidie of overname van het werk door het ryk; ook van de reeks millioenen die de Rotterdamsche waterweg verslindt is het einde niet te voorzieD, terwijl die beide groctsche werken toch niet zonder eene op technische données berustende berekening zijn onder nomen. De financieele uitkomsten van dezen tak der wiskunde geven geen bewijs voor de wisheid der ge bruikte cijfers. Maar, zooals wij reeds opmerkten, dit is het minste bezwaar. Vreemd als het schijnt, is het denkbaar dat men met eenige luchtigheid cijlers behandelt die gul dens en centen vooistellen, en daarentegen met de grootste zekerheid en consciëntie te werk gaat wan neer het technische berekeningen geldt. Van den technicus is bet te begrijpen, zoo al niet goed te keu ren, dat hij zijn vak als hoofdzaak en de geldquaestie als bijzaak beschouwt, dat hij zich plaatst op dit stand punt: gij draagt mij een groot werk op, ik zal het uitvoeren, maar betaal gij dan ook de rekening, hoe die ook zij, hoe buitensporig die schijne, hoezeer zij uwe verwachting ook moge teleurstellen. Ongelukkig echter heeft ons vertrouwen op de technische wisheid onzer waterbouwkundigen een gevoeligen knak gekre gen, die ook bij anderen het vertrouwen moet hebben geschokt. De strijd inter doctos over de vooruitzichten van den Rotterdamschen waterweg heeft ons altijd koud gelaten. De beweringen dat het werk gelukken zou volgens de gemaakte plannen, dat het niet geluk ken kon volgens diezelfde pianuen, dat het alleen vol gens die plannen gelukken kon wanneer er boven en behalve de reeds besteede sommen op nieuw millioenen en millioenen en nog eens millioenen aan werden ten koste gelegd, deze allen maakten op ons, niet deskun digen, geen dieperen indruk dan alle twisten tusschen optimisten en pessimisten en middelmannen, die tot de eigenaardigheden der technici behooren. Maar wij zijn werkelijk ontsteld en bekommerd over het laatste rap port over de werken van het Noordzee-kacaal, dat onlangs door eene cjmmissie van officieele waterbouw kundigen en van éen waterschapsman als dilettant- waterbouwkundige aan den minister van binnenlandsche zaken werd uitgebracht en door hem aan de staten- generaal is o^rgelegd. De zaak is zonder een korts historische herinnering niet wel te vatten. Men weet dat bij de concessie voor de doorgraving van Holland op zijn smalst is bepaald dat het te graven kanaal zou ziju èn scheepvaartkanaal èn boezem voor den afvoer van het overtollige water der groote waterschappen en poldersdie op het IJ hun water loosden. Het kanaal zou hebben een peil van 50 duim onder A. P. een ietwat rammelende grondslag, tusschen twee haakjes, sedert gebleken is dat het wettelijke A. P. tengevolge van het verzakken van zekeren olficieelen steen te Amsterdam betrekkelijk veel van het werkelijke A. P. verschilde; aan den afsluitingsdijk te Schellingwoude zouden stoomtuigen worden geplaatst van genoeg capaciteit om het kanaal in verband met den wateruitslag dier waterschappen voortdurend op het bepaalde peil te houden. Groot geschil ontstond later toen de heer Heemskerk in 1866 de bij concessie vereischte goedkeuring verleende aan de plans voor het stoomtuig te Schellingwoude, dat aan die bepaling zou moeten voldoen, terwijl de belangheb bende waterschapsbesturen beweerden dat de door den minister goedgekeurde werktuigen niet krachtig genoeg waren om het kanaal op de bepaalde hoogte te houden en hun het loozen van water mogelijk te maken; tevens beklaagden zij zich met bet volste recht dat de regee ring die plannen had goedgekeurd zonder raadpleging der eerste belanghebbenden maar uitsluitend op bet advies der waterbouwkundige ingenieurs en de bureau- ambtenaren. Om aan deze en aan andere quaestiën een einde te maken heeft de minister Geertsema eene commissie be noemd welke, op grond van wiskundige berekeningen, o. a. het volgende merkwaardige advies uitbracht: 1° „Handhaving van het vaste peil van 0.30 meter onder A. P. in redelijken zin is mogelijkom die hand having te verzekeren, moet aan het stoomvermogen te Schellingwoude een stoomvermogen worden toegevoegd, vijfmaal zoo groot als het bestaande"2° „bet belang van de scheepvaart vordert een kanaalpeil van 0.20 me ter onder A. P.". In dit rapport van deskundigen wordt dus niets meer of minder geconstateerd dan: 1° dat de adviezen, waarop de minister Heemskerk het stoomvermogen te Schellingwoude bepaalde, niet deugen, 2° dat de grondslag van het geheele Noordzeekanaal, dat het tegelijk scheepvaartkanaal en afvoerkanaal zal zijn, niet deugt, omdat de scheepvaart een peil van 0.20A. P. vereischt, dat (men vergete dit niet) alle aangelegen waterschappen onder water zet en Amster dam doet verdrinken, tenzij, gelijk de deskundigen de coeur leger in hun rapport zeggen, „in die belangen langs anderen weg wordt voorzien." Hoeveel millioenen dit aan den staat kosten zal wordt niet gezegd; men mag echter veilig aannemen dat men met tien, twaalf miliioen niet zeer ver komen zal in die voorziening langs anderen weg. Ziedaar dus nu de deskundigen iu openbaren oorlog De waterbouwkundigen van 1862, die van 1366,. die van 1873 staan lijnrecht tegenover elkander. Geen van drieën weten het, maar zij weten het alle drie; want alle drie motiveeren zij hun oordeel op wiskundige gronden. Hebben zij dan verschillende soorten van wiskunde? Bestaan er gradatiën van wisheid in die wetenschap? Waren die van 1862, of die van 1866, of die van 1873 meer of minder wis Ziedaar vragen die voor een leek moeilijk te beantwoorden zijn en hem stellen in het lastig alternatief van te twijfelen aan de technische bekwaamheid en nauwgezetheid van de eerste mannen van zijn land, of zich overtuigd te houden dat er ergens eene onvergeeflijke luchthartigheid of licht vaardigheid bestaan heeft, te erger omdat hij niet weet waar haar te zoeken. Geen wonder dat het rapport, blijkens het verslag der commissie van rapporteursover het laatste voor schot-wetje aan de Kanaalmaatschappij, zeker malaise in de kamer heeft opgewekt. Wanneer de man die een huis laat bouwen voortdurend met den aannemer en met den architect te haspelen heeft en onophoude lijk, quasi in voorschot, geld moet fourneeren waarvan hij gevoelt nooit een cent terug te zullen ontvangen, ten slotte van een anderen architect verneemt dat de fundamenten van het huis niet deugen, of zoo een gezondheidscommissie het geheel afgewerkte huis als onbewoonbaar afkeurt, dan heeft het slachtoffer alle reden om uit zijn humeur te zijn en ruimschoots ge- biuik te maken van het quart d'heure dyindignation. De harde woorden iu het verslag en Donderdag in de zitting der kamer over het rapport der commissie ge bezigd zijn dus alleszins gerechtvaardigd en gewettigd. Bij zooveel tegenstrijdigheid zijn we, gelijk de heer 's Jacob zeide, „zonder kompas", en niet zonder reden vroeg de heer Gratama „welk vertrouwen men in het vervolg in Nederland bij het ondernemen van openbare werken op adviezen van ingenieurs kan hebben?" Hoe gewettigd die knorrige bui der tweede kamer ook was, wij haddeu echter wel gewenscht dat ze iets minder lang had geduurd en dat ze vooral in den nacht van Donderdag op Vrijdag ware uitgeslapen. Het wets ontwerp tot aankoop der Noord-Brabantsche lijotjes van den spoorweg AntwerpenRotterdam had dan waar schijnlijk een ander lot gehad. Wanneer de kamer had kunnen vergeten de Donderdag besproken financieele teleurstellingen aan de Noordzee, en de voorgespiegelde mogelijkheid dat er daar ontzaglijke offers door den staat moeten wordeu gebracht, dan had zij stellig niet uit misplaatste zuinigheid het wetsontwerp tot aankoop der Noord-Biabantsche spoorweg lijntjes, een in het algemeen belang hoogst wenschelijke transactie, afge stemd. Zeven miliioen is ongetwijfeld een hooge som, mogelijk is de prijs wat te hcog; doch zelfs in dat geval wogen de vele voordeelen van den aankoop tegen dat éene financieele bezwaar ruimschoots op. In allen geval gold het hier een koop, eene betaling voor ééns waarvoor men onmiddellijk in het genot trad. Men wist wat men voor zijn geld kreeg; iets wat men niet met zekerheid zeggen kan van de zoogenaamde voor schotten aan de Kanaalmaatschappij noch van de mil lioenen van den Rotterdamschen waterweg. Men kan met het volste iecht zeggen dat in de zitting van jongstleden Vrijdag der staten-generaal op nieuw de wijsheid door de zuinigheid is bedrogen geworden. Z. M. de koning is eergisteren naar Assen vertrok ken. Het gevolg bestaat uit generaal-majoor jonkheer van Panhuijs en majoor baron de Posson, adjudanten, jonkheer van Beijraa, ordonnans-officier, alsmede den directeur van het kabinet des konings, baron van Heeckeren van Keil. Uit Limburg wordt thans aan het Handelsblad met zekerheid gemelddat de heer Pyls zich brj de aan staande verkiezing van leden voor de tweede kamer der staten-generaal niet meer candidaat zal stellen voor het kiesdistrict Roermond. De Staats-courant van Zondag 4 en Maandag 5 Mei bevat het aan den minister van binnenlandsche zaken uitgebracht verslag aangaande den staat der koninklijke muziekschool in 1872. Reeds tijdens de zitting van jl. Vrijdag werd inden Belgischen senaat het bericht ontvangendat onze tweede kamer het wetsontwerp tot aankoop der lijnen Roosen daalBreda en RoosendaalMoerdijk verworpen had. De heer de Woelmont richtte onmiddellijk tot de re geering de vraag, of die verwerping invloed zou kunnen uitoefenen op den aanleg der lijn Antwerpen-Gladbach,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1