MIDDELBURGSCHE F 97. Donderdag 1873. COURANT. 24 April. Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 8.50. Middelburg 23 April. DILATOIRE OF PEREMPTOIRE EXCEPTIES TEGEN EEN RECHTMATIGEN EISOH. I. Het verslag der commissie van rapporteurs over het wetsontwerp betrekkelijk den persoonlijken dienst bij de nationale militie heeft de geruchten niet gelogenstraft dat dit wetsontwerp zeer ongunstig in de tweede kamer is ontvangen geworden. Zóo ongunsiig was het oordeel dier kamer zelfs alleen met uitzondering van „een betrekkelijk gering getal leden"gelijk de gelukkig gevonden variant op het „sommigen" en „onderschei den leden" der kamerverslagen luidt, dat de half zelfstandige commissie van rapporteurs het onnoodig heeft geacht met de regeering in nader schriftelijk of mondelijk overleg te treden, maar eenvoudig en in par lementaire termen in overweging geeft het wetsontwerp, gelijk men het in den dagelijkschen toon noemt, inde doos te doen. Het verslag-, dat veertien bladzijden groot is, en de onderteekening draagt van de heeren Stieltjes, Mackay, Ivappeyne, van Wasseneer en de Roo, had, duidelijksheidshalve, heel wat korter kunnen zijn: men had eenvoudig tot de regeering het volgende kun nen zeggen: de groote meerderheid der kamer durft geen beginsel aanpakkenzij is niet gestemd tot afdoen en deinst voor eiken ingrijpenden maatregel terug; wij, commissie van rapporteurs, behooren niet tot het „betrek kelijk getal leden" dat anders denkt, wij raden u, regeering, dus maar aan om het wetsontwerp in te trekken; overleg is daarover niet noodig omdat er met ons toch niet te praten is. Wanneer de kamerverslagen gesteld werden in gewoon en voor iedereen verstaanbaar Hollandsch in plaats van den oraslachtigen parlemen tairen stijl, zou het rapport der heeren Stieltjes, Mac kay, Kappeyne, van Wassenaer en de Roo er ongeveer zóo uitzien. Maarwij moeten den vorm van het verslag nemen zooals die is en dus, al is 't een ondankbaar en on vruchtbaar werk, de excepties nagaan welke de meer derheid der kamer en de commissie van rapporteurs opwerpen tegen eene behandeling van dit zoo onaange name onderwerp. En wanneer wij dan met nauwkeu righeid de veertien bladzijden van het verslag doorle zen, dan vinden wij daarin eigenlijk maar twee argu menten welke niets meer zijn dan bloote exceptiën aan gevoerd rari na nies in gurgiie vasto! tegen het uitmaken van het beginsel dat er geen plaatsvervanging of nummerverwisseling bij de nationale militie meer zal worden toegelaten. Zij zijn de volgende: 1° omdat de verplichte persoonlijke militiedienst strijdt met geheel den aanleg en het samenstel onzer militiewet, die op een geheel ander stelsel is gebouwd"; 2° omdat een zoo gewichtig vraagstuk niet tot oplossing moet worden gebracht zonder dat de kamer „tevens in de gelegenheid zij gesteld om over eene algemeene herzie ning der wetten op de militie en schutterijen te oor dee- len." Het eerste argument valt zoo geheel in den geest der vérités de M. de la Palissedat het blijkbaar alleen aangevoerd wordt om een argument, welk dan ook, aan te voeren. Werkelijk strijdt de verplichte per soonlijke militiedienst met het beginsel der wet van Augustus 1861, scherpzinnige kamermeerderheid en nauwkeurige commissie van rapporteurs want dit zal wel de bedoeling zijn van de welluidende samen smelting der woorden aanleg, samenstel en stel sel; jammer dat gij, dit eenmaal ontdekt hebbende, een even groot bewijs van bescheidenheid als van scherp zinnigheid gegeven hebt. Wanueer gij nog éen oogwenk hadt doorgedacht, zou het u ongetwijfeld getroffen hebben dat het wetsontwerp van den minister van oorlog ook werkelijk tot wijziging der wet van Augus tus 1861 in aanleg, samenstel en stelsel moet strekken. Aan het hoold van het wetsontwerp, aan het hoofd van elk daarop betrekking hebbend stuk, aan het hoofd van het verslag dat wij voor ons heb ben zelfs, staat het met zooveel woorden geschreven, en de minister drukt in de memorie van toelichting zijne bedoeling even onverholen uit, als hij voor eenige maanden aan de tweede kamer duidelijk zijn voorne men te kennen gaf, om allereerst een wetsontwerp als het thans aangebodene in te dienen, waarbij uitslui tend de quaestie van den persoonlijken militiedienst werd uitgemaakt om na de aanneming daarvan met de herziening der wetgeving op de nationale militie onmiddellijk een aanvang te maken. Wanneer de groote meerderheid der kamer, wanneer de specialitei ten van allerlei aard welke de commissie van rappor teurs vormen tegen dat denkbeeld zoo groot bezwaar hadden gehad, was het dan het juiste oogenblik niet ge weest om dit te verklaren toen de minister zijne plannen te kennen gaf? Wij doen deze vraag slechts in het voorbijgaan en beantwoorden haar mede terloops, door eenvoudig te herinneren dat de tweede kamer hare roeping tegenwoordig meer beschouwt van het stand punt der critiek dan van het gemeen overleg, en dat hierin de reden moet gezocht worden van de onvrucht baarheid van ons parlement. Is het echter wenschelijk dat het beginsel eerst uit gemaakt worde, gelijk de regeering voorstelt, of wel dat de geheele herziening der wetten op de militie en schutterij op eens bij de kamer aanhangig wordt ge maakt, ziedaar de eenige vraag waarom men zich in de kamer schijnt bekommerd te hebbende vraag welke men met zekere praktizijnsbehendigheid voor de eigenlijke hoofdvraagmoet de, plaatsvervanging en nummerverwisseling afgeschaft of behouden wor den? geschoven heeft en ei' *anleiding toe heeft gegeven dat in de afdeelingen niet gehandeld is over die eigenlijke hoofdvraagmaar alleen gezocht naar excepties om die behandeling uit te stellen. En de commissie van rapporteurs, schoon door hare quasi- zelfstandigheid tot beter bevoegd, blijft mede rond draaien in den engen kring der prealabele quaestiën, en maakt zich de taak gemakkelijk door zich van elke poging te onthouden om de zaak voor een grondig debat voor te bereiden; zij stelt zich niet eens met de regeering in betrekking, maar zegt eenvoudig dat zij 't niet met de minderheid eens is, maar met de meerder heid en dat ze dus vindt dat „wanneer het wetsont werp, zooals het daar ligt, in behandeling werd ge bracht, het door de regeering beoogde doel niet zou worden bereikt." In éen woord het verslag der com missie is geen verslag over de méritesmaar over de prise en consideration van het wetsontwerpeene praeala- bele quaestiebij de laatste herziening van het reglement van orde der kamer voor de wetsvoorstellen der leden afgeschaft, doch door de commissie van rapporteurs thans voor het eerst bij een regeeringsvoorstel in praktijk gebracht. In het algemeen zijn wij geen voorstanders van zoo genoemde wetten van beginselen. De ondervinding die wij opgedaan hebben, onder anderen met de paleiswet van 1863 en met de rechterlijke organisatie van den minister Olivier, is niet zeer bemoedigend voor latere pogingen om de wetgevende macht door een formeel besluit te dwingen een aangewezen weg in te slaan. Maar men moet de omstandigheden niet uit het oog verliezen. Het is volstrekt noodig dat men een begin make met de verbetering onzer landsverdediging; elke stap die op dien weg gedaan kan worden verdient toejuiching, vooral wanneer het een stap is op den zeer goeden weg van verhooging van 's lands weerbaarheid door verheffing van het peil van beschaving en ontwikkeling der armee. Nu rnage het wenschelijker zijn een grooten dan een kleinen stap ten goede te doenmaar de vraag is wat het gemakkelijkste is en de beste kansen op wélslagen aanbiedt. En daaren boven rijst hier de vraag of de kamer, door hare houding in de laatste jaren, wel grond geeft om te verwachten dat een groote stap vooruit meer sympa thie bij haar vinden zou dan eene kleine. Maar gij rukt de zaak uit haar verband, zoo klaagt de commissie van rapporteurs, „het doel der regeering om op de voorgestelde wijze eene zuivere beslissing omtrent de invoering van den verplichten persoonlijken dienst te verkrijgen, is even onbereikbaar al9 het voor den minister van justitie zou geweest zijn eene wet op de rechterlijke organisatie tot stand te helpen bren gen, waarbij de gerechtshoven werden afgeschaft, zon der iets meer." Wij begrijpen niet dat het onmogelijk zou zijn eene zuivere beslissing over zekere quaestie te verkrijgen wanneer men die quaestie in haar een- voudigsten vorm stelt en alleen ja of neen daarop vraagt, en dat dit doel alleen te bereiken zou zijn door de quaestie met een aantal andere, van allerlei aard en omvang dooreen te warren. Dit laten wij echter ter zijde om op de gebezigde vergelijking te komen, waaruit blijkt welke schromelijke verwarring er bestond in het brein van den opsteller van dit verslag. Niemand zal voorzeker beweren dat een minister van justitie eene rechterlijke organisatie zal (helpen?) tot stand brengen alleen door de opheffing der gerechtshoven, maar iedereen zal toestemmen dat een minister van justitie, wien 't om opheffing der gerechtshoven, als eerste stap tot eene reorganisatie der rechterlijke macht te doen is, niet beter kan doen dan een daartoe strekkend wetsontwerp in te dienen. Het is nu de regeering, in overeenstemming met de zienswijze van de meeste militairen behou dens van de zoodanigen die tot de meerderheid der tweede kamer behooren te doen om afschaffing der plaatsvervanging en nummerverwisseling, en wanneer zij nu dat algemeen als billijk, m?.ar vooral als doel matig erkende beginsel door de kamer uitgemaakt wil zien, zal ze dat dan zoo eenvoudig mogelijk in den vorm van een beginsel-wetje bij de kamer aanhangig maken, of wel de hoofdzaak in gevaar brengen door een stortvloed van détails en door eene verwarring met andere beginselen Naar onze bescheidene raeening geeft het gezond verstand op deze vraag een ander antwoord als de meerderheid der tweede kamer en hare commis sie van rapporteurs, en met al den eerbied dien wij aan onze vertegenwoordigers toedragen volgen wij bij dit verschil liever het gezond verstand. Er is bij deze quaestie nog een punt betrokken, dat wij nog nergens aangeroerd zagengeldt het bij de op- beffing van plaatsvervanging en nummerverwisseling wel een eigenlijke militaire quaestie? Niet in dien zin zeker, dat alleen de zoogenoemde militaire specialiteiten hti-ar kunnen beoordeelen en uitmaken. Men behoeft geen kapitein te zijn bij de infanterie, noch oud artil lerist, noch generaal, noch zelfs schutter om te kunnen inzien dat een leger behoefte heeft aan intelligente sol daten en men heeft de oogen maar te gebruiken om overtuigd te worden dat de plaatsvervanging en nom- merverwisseling juist de intelligentie uit het leger weren, direct en indirect. De eigenlijke quaestie van behoud of afschaffing kan ieder naar eigen licht en eigen wetenschap uitmaken. Maar zoodra men in de détails vervalt, is het terrein opgevuld met hindernissen en voetangels der specialiteitendan komen de localisatie der militie, en de* militiekadersen de vierderlei legers volgens de grondwet, en de tijd van dienst bij de militie en zoo veel honderde quaestiën meer op het tapijt, quaestiën die door militairen moeten worden behandeld en beslist, en waarbij de leek alleen op vertrouwen doch niet op wetenschap oordeelt. En nu is de zaak van den verplichten dienst van zóóveel gewicht voor ons land, dat wii het noodig achten de hoofdquaestiën zoo rein mogelijk te houden van alle détailquaestie en speciali- teits-kibbelarijen. De volksvertegenwoordiging behoort eene zoo belangrijke quaestie niet af te doen op het gezag van dezen of weggesleept door de apodictische of geestige vertoogen van genen militairen specialiteit uit haar midden, maar haar te beslissen in volle ver antwoordelijkheid, gelijk 't aan eene ernstige vergade ring betaamt. Hadde men de zaak in de kamer van dit hooge stand punt bezien, dan zou er stellig niet zulk eene groote meerderheid zich veveenigd hebben met de dilatoire ja, zeer mogelijk peremptoire excepties van het ver slag der commissie van rapporteurs.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1