MIDDELBURGSCHE
COURANT.
F 92.
Vrijdag
1873.
18 April.
Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/ra., franco is f 3.50.
middelburg 17 April.
BELASTINGCIÜFERS.'
"Wanneer men naar de verdiensten of de gebreken
van een belastingstelsel onderzoek doet, toetst men in de
eerste plaats de bestaande belastingen aan de voor
schriften der wetenschap en van het gezond verstand.
In den regel zijn de resultaten dezer toetsing reeds
voldoende om goed of af te keuren; een op onbillijke
grondslagen gebouwd stelsel kan onmogelijk billijk
werken. Het tweede deel der methode, het beproeven
der verkregen resultaten aan de praktijkmag echter
bij een behoorlijk onderzoek niet achterwege blijven;
het is vaak op zich zelf reeds voldoende om bij hen
die meer op tastbare feiten dan op redeneeringen letten
eene overtuiging te vestigen. Wij hebben het eerste
deel der methode reeds zoo dikwijls op ons belasting
stelsel toegepast en meer bepaald aangetoond, dat zelfs
onze directe belastingen op een onzuiveren grondslag
gebouwd zijn; wij zullen thans eenige cijfers noemen,
blijkens welke de ondervinding dit betoog op onweder-
legbare wijze staaft.
De grootste verdienste van directe belastingheffing
ze heeft nog vele anderen boven die der indirecte
belastingen ligt daarin, dat haar opbrengst gelijken
tred houdt met de vermeerderde welvaart der natie
hoe meer overeenstemming in de* pas, des te nader
is men aan het ideaal der directe belastingen. En gaan
wij nu in onze financieele statistiek na wat ten dezen
opzichte de werking der directe belastingheffing in
Nederland leert, dan zullen wij de meest treffende
afkeuring onzer directe belastingen ontmoeten.
Van de vier bronnen van inkomst die als directe
belastingen in onze financieele statistiek voorkomen,
laten wij er twee buiten berekeningde grondbelasting
en het recht op de mijnen. De vermeerdering in op
brengst der eerste kan alleen iets bewijzen ten aanzien
van een enkel bedrijf, van de landaanwinningen en
landverbetering; vermindering kan alleen een bewijs
geven van landverlies of een gevolg zijn van nationale
rampen. Het recht cp de mijnen is een soort productie
recht, alleen bij machte om aangaande een enkelen
hier te lande uit den aard der zaak zeer weinig
uitgebreiden tak van nijverheid eenig uitsluitsel te
geven. Maar wij hebben met het patentrecht te doen
en met de personeele belasting omdat deze, wanneer
zij inderdaad goed werkende directe belastingen zijn,
in hare opbrengst getuigenis behooren te geven van
de welvaart van het nijvere gedeelte der natie en van
den materieelen en intellectueelen toestand des gehee-
len volks.
De personeele belasting bracht in hoofdsom en op
centen in de volgende drie jarenwelke in geenerlei
opzicht als abnormaal te beschouwen zijn, het vol
gende op:
in 1852 f 7,021,224=
1862 7,277,475
1872 8,284,438
naar verhouding der bevolking (3,124,000 in 1852,
3,416,000 in 1862, 3,700,000 in 1872) bedroeg dus het
relatieve aandeel per hoofd ruim f 2.24 in 1852, f 2.13
in 1862bijna f 2.24 in 1872. Van 1862 tot 1852
dus vermindering, van 1872 tot 1862 vermeerdering,
waardoor het verlies bijna teruggewonnen werd.
Het patentrecht leverde de volgende opbrengst:
in 1852 f 2,541,618
1862 2,978.296
1872 3,481,979,
overeenkomende met f 0.81 per hoofd der bevolking
in 1852, met f 0.87 in 1862, met f 0.94 in 1872.
Vermeerdering dus tusschen 1862 en 1852 met 7, tus-
schen 1872 en 1862 met 8 percent.
Wanneer men uit deze cijfers resultaten wil trekken
ten aanzien van den gang der nationale welvaart, dan
stuit men op de volgende tegenstrijdige gegevens: dat
de algemeene welvaart, toestand van alle klassen der
natie, met uitzondering der on vermogenden, sedert 1852
hier te lande is achteruitgegaan en eerst in de laatste jaren
weder zóóveel is bijgekomen, dat wij bijna het stand
punt van 1852 hebben bereikt. Tegenover dit treurige
resultaat staat een geheel ander: de gestadige ontwikke
ling der industrie in de laatste twintig jaren blijkbaar uit
de toeneming der opbrengst van het patentrecht. Geen
lang betoog, slechts ésn onkele blik in 'trond is er
noodig om uit te maken waar bij zoo groote tegenstrij
digheid de waarheid te vinden is. Alles wat ons
omringt overtuigt ons dat de welvaart sedert 1852 zeer
sterk is toegenomen en zich ruim over alle deelen des
lands verspreidt; de beweging in onze groote steden
en destatistiek van handels- en fabrieksnijverheid wijzen
een vooruitgang aan, welke de cijfers van 7 en 8 per
cent verre overtreft. Maar blijven wij binnen de kolom
men onzer financieele statistiekzoo kan ons hetzelfde
blijken. Wij hebben daartoe slechts te letten op de
opbrengst eener andere groep onzer belastingen, op die
der accijnsen. In 1852 bereikte zij een totaal van
f 14,700,000, dus voor eene bevolking van 3,124,000
zielen ruim f 4.70 per hoofdhet cijfer van 1862 be
droeg f 18,370,000 of voor de 3,416,000 zielen der be
volking bijna f 5.38 per hoofd; de opbrengst over 1872
beliep niet minder dan ruim dertig millioen guldens, of
ruim f 8.12 per hoofd der bevolking. Neemt men nu
in aanmerking dat sedert, 1852 de belasting op het
gemaal en kort na 1862 de accijnsen op de brand
stoffen uit de rij der belastingen vervallen zijn, alle
belasting op voorwerpen van dagelijksch en onvermij
delijk gebruik, dan mag men gerust aannemen dal een
volk dat in twintig jaren tijde nagenoeg het dubbele
per hootd aan de overblijvende accijnsen opbrengt al
thans in materieele welvaart gedurende dat tijdvak
niet weinig is vooruitgegaan. Wel mag men niet voor
bijzien dat deze verdubbeling van opbrengst grooten-
deels aan verhooging van den maatstaf der belasting
toe te schrijven is, maar evenzeer houde men in het oog
dat de consumtie per hoofd van de meeste belaste
artikelen niettegenstaande die verhooging gedurig is
toegenomen, ja zelfs van sommigen dezer zooals voor
het gedistilleerd dat allerminst onder de levensbehoeften
gesteld kan wordentot eene onrustbarende hoogte is
De opbrengst der personeele belasting kan derhalve
blijkens de belastingstatistiek gezegd worden volstrekt
geen gelijken tred te hebben gehouden met den voor
uitgang der natie. Zij toont in plaats daarvan stilstand
en achteruitgang aan, en mist uit dien hoofde een der
allergrootste verdiensten der directe belasting. De sta
tistiek leert dat het patentrecht mede niet met juist
heid beantwoordt aan de eischen eener billijke directe
belastiDg. Het is waar, de opbrengst der patentbslas-
ting duidt vooruitgang der nijverheid aan, maar zou
dan inderdaad de handels- en fabrieksnijveiheid slechts
in zoo bescheidene mate toegenomen zijn Zou 15 per
cent werkelijk de formule zijn waarmede die vooruitgang
te noemen is? Wij gelooven, alweder met destatistiek
voor ons, het tegendeel. Letten wij op de opbrengst
der rechten van in-, uit- en doorvoer, in 1852 het cij
fer van f 3,355,000 bereikende, en in 1872,na menigvul
dige wijzigingen der tarieven, altoos in den zin van
verlaging van rechtentot f 4,818,000 geklommen, dan
zien wij in deze cijfers, zonder dat wij deoogenomons
heen hebben te slaan, dat de handelsbeweging alleen
reeds in dat twintigjarig tijdvak in eene veel sterkere
verhouding is toegenomen.
Noch personeele belasting noch patentrecht voldoen
dus aan de behoefte. Een directe belasting moet daar
gelegd worden waar de grootste draagkracht gevonden
wordt; alsdan werkt zij niet met ongelijkmatigheid maar
dan ook erlangt zij de voor eene belasting zoo onschat
bare eigenschap van elasticiteit hoe grooter draag
vermogen hoe meer opbrengst. Geen wonder dat de
beide genoemde belastingen in dit opzicht falen! De
personeele belasting is uiterst willekeurig geregeldvan
daar dat ze een geheel ander resultaat geeft dan de
toestand des lands zou vereischen. Zij is deels ge
legd op voorwerpen van volslagen weelde, deels
op eerste levensbehoeften (woning) welke evenmin
een blijk geven van het financieel draagvermogen
der belastingschuldigen als vroeger de belasting
op het gema°,l of thans nog de accijns op het zout,
capitaties meer niet, en die dus in verhouding tot het
bevolkingscijfer evenals elke capitatie stabiel blijven. Het
patentrecht geeft, blijkens de statistiekmede een on
waar beeld van den toestand der schatplichtigen, doch
die indruk zondigt alleen relatief en niet in h°t wezen
der zaak. Ook dit is natuurlijk. Vooreerst zijn in de
patentbelasting aanwezig sommige zeer goede elemen
ten der inkomstenbelasting; de aanslag van naamlooze
vennootschappen en van sommige bedrijven geschiedt
naar de werkelijke uitkomsten der industrie, hier moet
de opbrengst der belasting dus een juist beeld van die
takken van nijverheid geven. Maar in de meeste andere
gevallen geschiedt de aanslag bloot naar willekeur zonder
gegevens of vaste grondslagenen eene stelsellooze re
geling kan niet anders dan verkeerde resultaten geven,
hoe zorgvuldig en beleidvol men haar ook toepasse.
Het Provinciaal blad van Zeeland n° 46 bevat een
besluit van gedeputeerde staten van den I0ea April
1873 tot uitvoering van het reglement betreffende den
veeartsenijkundigen dienst en .politie in Zeeland. Daarbij
wordt ingetrokken de bij het besluit van den 18ca De
cember 1872, n° 7 (Provinciaal blad n° 127), verleende
ontheffing van de verplichting tot afzondering van het
rundvee dat wordt aangevoerd en is bestemd voor de
slachtbank, en bepaald om van de bedoelde verplich
ting tot afzondering slechts ontheffing te verleenen,
wat betreft het rundvee, dat wordt aangevoerd en
bestemd is voor de slachtbank, in zoover dat het alleen
geoorloofd zal zijn, om het vee van de plaats van al-
zondering rechtstreeks te geleiden naar het slachthuis,
teneinde aldaar, onmiddellijk daarna, te worden afge
slacht.
De gemeenteraad van Zierikzee heeft gisteren tot
gemeente-ontvanger benoemd den beer J. E. Mulock
Houwer, aldaar. Met hem stond op de voordracht de
beer J. M. van der Roest, te IJsselstein.
Naar wij vernemen is er sprake van, om de in va-
liedenhuizen te Bronbeek en te Leiden op te heffen
en in plaats van opneming in die gestichtenden ge
pensioneerden door hooger pensioen of gagement in
staat te stellen, zeiven in hun onderhoud te voorzien
en meer vrijheid te genieten. De hoofd- en andere
officieren bij die instellingen zouden dan, voor zoo
verre zij daartoe geschiktheid bezittenweder in acti
viteit bij het leger hier te lande of in Indië kunnen
gesteld worden. Bronbeek zou alsdan voor een genees
kundig of ander museum worden ingericht. Handelsbl
Omtrent den in ons nommer van Maandag den 31ea
Maart jl. medegedeelden letterkundigen diefstal van ze
keren professor Schwarzkopf te Straatsburg, ten nadeele
van den heer N. G. Pierson, meldt het Handelsblad
nader het volgende:
Naar het schijnt, heeft professor Schwarzkopf, die
in Duitschland en Zwitserland pronkte met den arbeid
van den heer N. G. Pierson, het niet bij den eenen
diefstal gelaten.
Gisteren namelijk ontvingen wij een briefje van den
rector der universiteit te Straatsburg, meldende, dat
aan de hoogeschool aldaar geen professor van dien
naam bestaat. Vai Vhonneur de vous faire remarquer
schrijft de heer de Bary qidilrïexisle dans le corps en-
seignant de notre miversité aueun profess ear de ce ttom
Dit wordt bevestigd door het „Amtliches Verzeichniss
des Personals und der Studirenden der Universitat
Strassburg für das Winter-Halbjahr 18721873," dat
geen Schwarzkopf noemt, ook niet (dit is niet onver
schillig) aan de bibliotheek.
Intusschen luidt de titel van bedoeld boekjeBijdrage
zur Geschichte der national ökonomischen Studiën in
Italiën im 17. und 18. Jahrhundert. Nach Pietro Cus-