©uitmlcmö.
geheel incasseerde. Natuurlijk waren het Comptoir
d'escompte en de bankier Rothschild omtrent de aanbie
ding van den wissel geadviseerd.
Een andere wissel van 100,000 francs werd bij den
heer Fould gepresenteerd. Vóór de uitbetaling las men
den adviesbrief nog eens na, die als alle anderen den
datum 30 Maart droeg. Men maakte den houder van
den wissel er opmerkzaam op dat de 30e Maart een
Zondag was.
„Dit is zeker eene vergissing," zeide von Rhaden.
„Heb de goedheid u hieromtrent te vergewissen, dan
kom ik morgen het bedrag van den wissel iucasseeren."
Natuurlijk werd de wissel den volgenden dag niet
weder gepresenteerd. Voor zoover bekend is, bedraagt
het totaal waarvoor de verschillende bankiers bedrogen
zijn 154,000 francsle Droit vreest echter dat nog an
dere huizen het slachtoffer van dezen gauwdief gewor
den zijn.
La Liberté behelst het berichtdat de heer Calvo
y Terruel, vice-consul van Spanje, te Parijs met de noor
derzon is verdwenen, nalatende een deficit van353,500
francs. Sedert drie jaren was hij vice consulen tot
December jl. zorgde hij geregeld voor de overmaking
van de gelden waarvan de inning hem door de Spaansche
regeering was toevertrouwd. Gedurende de laatste drie
maanden zijn echter geen gelden overgemaakt en daar
de vice-consul zich sedert eenigeu tij d buitengewoon groote
uitgaven veroorloofdeachtte de gezantdie steeds den
heer Calvo veel achting toedroeg, zich verplicht om
ernstige maatregelen te nemen; hij bracht een klacht
tegen den heer Calvo in, en er werd bevel gegeven om
dezen te arresteeren. Dienzelfden dag bleef de vice-
consul nog tot 4 uren aan het consulaat en vertrok toen
in een rijtuig zonder dat men weet waarheen. Het de
ficit bedraagt 353,500 francsdoch daar men meent dat
den 26en December eene storting van 146,000francs heeft
plaats gehad, zal die soin nog van het deficit moeten
worden afgetrokken. Reeds hebben verscheidene parti
culieren vorderingen tegen den vice-consul ingeleverd.
In een onlangs in Duitschland verschenen werk
wordt een overzicht geleverd van het aandeel dat de
Duitsche universiteiten in den laatsten oorlog hebben
gehad. Daaruit blijkt o. a. dat van de 13,765 Duitsche
studenten die in den zomer van 1870 als zoodanig
stonden ingeschreven, 4510 den veldtocht hebben mede
gemaakt, 3500 onder de vanen en 1000 als artsen of
ziekenverplegers. Van de 1505 leeraren aan de univer
siteiten droegen 15 de wapenen, terwijl 253 als zieken
verplegers uittrokken. Het aantal gesneuvelde studenten
bedraagt 248, dat der hocgleeraren 4.
De Britache Aati-Tobacca Societyeene vereeniging
die zich ten doel stelt 't gebruik van tabak „dat helsche
onkruid" tegen te gaan, schijnt den moed te gaan
opgeven. Een van hare bestuursleden, de deken van
Carlisle, verklaarde in zijn jongsten zendbrief, dat hij
de taak der vereeniging beschouwt al3 eene wanhopige,
en dat hij slechts éen middel ziet om 'tmenschdom te
behoeden voor een totale verbastering en uitmergeling
eene wet moet 't rooken verbieden.
THERMOMETERSTAND.
4 April '8 a v. 11 u. 47 gr.
5 morg's. 7 u. 49 gr. 'smidd. 1 u. 55 gr. 'sav. 6 u. 47 gr.
STATEK-GENEBAAX:.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Vrijdag 4 April.
Nader verslag.)
In deze zitting werden achtereenvolgens aangenomen
de wetsontwerpen: 1° tot tijdelijke beperking der be
voegdheid tot aanmunting van ziiveren standpenningen
2° tot onteigening voor de bedijking en droogmaking
van den noorder-zuiderpolder enz.; 3° tot onteigening
voor het afsluiten en droogmaken van plassen in den
Haskerveenpolder in de gemeente Haskerland; 4° tot
intrekking van de wet van 26 Ventose jaar IV en van
art. 471, 8 van het wetboek van strafrecht, (uit
roeiing van rupsennesten); 5° tot gelijkstelling van de
getuigschriften van het eind-examen eener hoogere bur
gerschool in Nederlandsch-Iudië met de getuigschriften
van dergelijke eindexamens hier te lande.
Daarna heeft de interpellatie van den heer Nierstrasz
plaats gehad over de jongste tijdingen uit Indië nopens
Atchin.
De heer Nierstrasz herinnerde, dat de minister van
koloniën bij de interpellatie-Blussé, van den 27'u Fe
bruari jl., gewag had gemaakt van telegrafische berichten
van den 16en bevorens omtrent de verhouding van het
Nederlandsch gouvernement tegenover den sultan van
Atchin, en vroeg of de mail van 20 Februari ons niet
omstandiger berichten deswege heeft aangebracht. Hij
vroeg dat met 't oog op de heerschende spanning wegens
de gebeurtenissen ter noordkust van Sumatra, eene
sp&öning nog vermeerderd door het jongste Router's
telegram betrekkelijk eene oorlogsverklaring. Dat be
richt: strookte met de sedert lang bij verschillende han
delsklingen ontvangen tijdingen, dat de Nederlandsche
legeqring koop paar dij schepen had afgehuurd tot vervoe
ring' van troepen naar Atchin. Hij wenschte van den
mjtóstöt tie Wëten, welke instructiën aan den regeerings-
cclfftófeSaihs,1 die met eene zending naar Atchin was
belast gêwordeh, waren medegegeven; op welke wijze
dqonderhandelingen zijn,gevoerd, welke voorwaarden
d^arby aan.Atchin zijn gesteld en welke de eigenlijke
oöizaken zijn van het conflict.
De minister van koloniën verklaarde vooreerst dat
de mailberichten van 20 Februari in hoofdzaak niets
anders bevatten dan het telegram van den 16en (waar
van den 27en Februari gewag is gemaakt). Sedert had
de minister vernomen, dat de heer Nieuwenhuyzen naar
Atchin was vertrokken. Eerst Donderdag ochtend had
de regeeriug een telegram ontvangen, meldende dat,
dewijl men in Atchin had geweigerd den regeerings-
commissaris de noodige inlichtingen te geven en inmid
dels voortging met te wapenen, den 26e" Maart formeel
den oorlog was verklaard. Dat Reuter daarvan eerder
bericht had ontvangen, scheen hieraan toe te schrijven,
dat de marine officieren, die het bericht omtrent de
oorlogsverklaring, voor den gouverneur-generaal bestemd,
naar Penang moesten overbrengen, meer gezegd hadden
dan zij mcchten, zoodat de tijding is uitgelekt. Nu de
interpellatie eenmaal aanhangig was, wilde de minister
de mededeeling niet officieel doen.
De heer Nierstrasz, met leedwezen het feit eonsta-
teerende, dat Nederland alzoo in een oorlog gewikkeld
is, waarvan het gewicht door ieder beseft zal worden,
vreesde dat wij iu Iudië gewichtige gebeurtenissen tege
moet gaan en herinnerde hierbij hoe de oorlog van Boni
in 182425 de indirecte oorzaak is geweest van den
Japanschen oorlog onder DieppoNegoro, doordien Java
van troepen werd ontbloot. Hij wees vooral op het
gebrek aan genoegzame maritieme hulpmiddelen. Hij
meende dat onder de 21 schepen der Indische marine
slechts 3 zeevaardig zijn. Dien toestand noemde hij
allertreurigst en hij vreesde dat wij ons in een strijd
gewikkeld hadden zonder de noodige hulpmiddelen.
Terugkomende op de instructiën die vroeger gegeven
konden zijnin verband met het vermoeden dat er
minder gunstige bedoelingen onzerzijds jegens Atchin
hadden bestaan, meende hij dat, nu aanzienlijke offers
in bloed en geld van de natie zullen gevorderd wor
den, het noodig was dat aan de volksvertegenwoordi
ging volledige opening van zaken woi de gedaan en dat,
op het voorbeeld van alle constitutioneele landen, de
gevoerde correspondentie worde medegedeeld en dus
ook de instructiëndie door de ministers de Waal en van
Bosse omtrent Atchin naar Iudië gezonden zijn, opdat
én de volksvertegenwoordiging èn de natie wel over
tuigd worde dat alles gedaan is wat met de eer van
Nederland overeenkwam om een oorlog te voorkomen,
die, hoe ook eindigende, toch steeds onvruchtbaar zal
zijn.
De minister van koloniën noemde de rede des vori-
gen sprekers na de zooeven door den minister gedan8
mededeeling, in strijd met de meest elementaire con
stitutioneele en parlementaire usances. Op grond van
art. 89 der grondwet verklaarde de minister formeel op
dit oogenblik de overlegging van stukken te weigeren.
De minister betwijfelde ot het wel vaderlandslievend
was in een oogenblik als het tegenwoordige te ver
klaren dat wij in volkomen onzekerheid zijn omtrent
de uitkomsten van den oorlog en dat het ons aan ge
noegzame kennis van den toestand des lands dat wij gaan
beoorlogen ontbreekt en om met herinnering aan de
gebeurtenissen van 1826als 't ware tot opstand tegen
onze dominatie uit te lokken. De minister zou zich
niet onvoorzichtig uitlaten. Maar de regeering in Indië
is met den topograpbischen en ethnograpbischen toestand
van Atchin beter bexend dan een marine officierdie
daar misschien op zee voor anker heeft gelegen. Wij
ziju ook sterk genoeg om genoegzame krijgsmacht naar
Atchin te zenden en toch nog de velschillende posten
op Java bezet te houden.
Wat de marine betreft, onwaar is 't dat van de 21
schepen slechts 3 bruikbaar zouden zijn. Maar die
schepen zijn ook minder noodig, omdat men niet onzer
zal blokkeeren dan hoog noodig is en zich daarbij tot
Atchin en de naaste omgeving zal bepalen.
De heer van Zuylen van Nyevelt achtte omtrent de
reden der oorlogverklariog inlichting noodig, te onzer
rechtvaardiging tegenover het buitenland. Indien de
minister dit nu mit het landsbelang niet overeen kon
brengen, zou hij daarin berusten.
De heer Nierstrasz herinnerde dat de minister op
27 Februari met spreker had ingestemd wat betreft de
onbekendheid met den toestand van Atchin. Hij
meende dus dat er volstrekt geen reden was voor den
minister om zich zoo boos te maken. Hij zelf had
nocit bij Atchin voor anker gelegen. Zijne wetenschap
berustte op mededeelingen van wapenbroeders en ook
wat de maritieme strijdmacht betreft, had de minister op
27 Februari met spreker ingestemd. Vreesde de
minis ter publiciteit, dan moest hij ook repessieve
maatregelen tegen de couranten in Indië nemen, wan
neer zij tot ontevredenheid tegen het Nederlandsch ge
zag aansporen. Maar wat in ue kamer gesproken wordt
zou toch wel niet naar Atchin worden overgebracht.
Nogmaals kwaiif hij terug op de instructiën, door
den vorigen minister van koloniën na het tot stand
komen van het Suiinitra-tractaat naar Indië gezonden;
deze had men noodig geoordeeld aan den kommandant
van het Indisch leger mede te deelen en van dat
oogenblik scheen men een oorlog met Atchin onvermij
delijk geacht te hebben.
De minister van koloniën herhaalde dat het militair
bureau te Batavia de toestanden op Atchin heeft doen
onderzoeken en daarmede volkomen bekend is. Klein-
schatting, in oogenblikken als deze, van onze kracht
en macht in Indië bleef hij onvaderlandslievend noe
men. Tegenover de beweringeai van den heer Nierstrasz
stelde hij dat wij spoedig voor een behoorlijke krijgs
macht konden zorgen. Ten slotte verklaarde de mi
nister dat, terwijl A.o^.a vroeger steeds hulp beeft ge
zocht bij vreemde mogendheden, dat ook in den laat
sten tijd nog was geschied door tusschenkomst van
agenten. De regeering was deswege in onderhandeling
getreden met die mogendheden. Deze duren nog voort,
maar omtrent het oordeel van de vreemde mogendheden
over Nederlands handelingen zijn de gunstigste .berich
ten ontvangen.
De heer van Zuylen leidde uit eene laatste mode-
deeling af dat vreemde mogendheden met de oorzaken
der gerezen verwikkelingen bekend waren gemaakt. Maar
dan mocht ook de reden der oorlogsverklaring niet
aan de kamer onthouden worden. De heer vanRee-
nen drong ook zijnerzijds aan op mededeeling dier
reden. Wanneer eene oorlogsverklaring heeft plaats
gehad kon^ er geen bezwaar bestaan die mede te deelen.
De minister van koloniën antwoordde dat het eene
onjuiste opvatting was dat van de vreemde regeeringen
adhaesie was gevraagd op onze handelingen, zoodat de
gevolgtrekking vau den heer van Zuylen verviel. De
minister had slechts eene vingerwijziging gedaan. Ove
rigens waren de onderhandelingen*nog niet afgeloopen.
De heer Nierstrasz leidde uit het feit, dat het mili
tair-bureau zich volkomen van den toestand op de hoogte
had gesteld, af de bevestiging van zijne mededeeling,
dat men zich, sedert de ontvangst der instructiën van
den heer van Bossc, gereed gemaakt hid. Overigens
wierp hij het verwijt van on vaderlandsliefde van zich
af door de herinneriug dat h'y jaren lang gewaarschuwd
had tegen den ontredderden toestand van de Indische
marine. De weigering van de noodige gelden om daarin
te voorzien, mocht eerder onvaderlandslievend genoemd
worden.
Hij constateerde ten slotte dat de minister bleef wei
geren do oorzaak der oorlogsverklaring mede te deelen.
De heer van Reenen vroeg of uit die weigering moest
opgemaakt wjrden dat de minister zelf die reden niet
kende?
De minister antwoordde bevestigend. Alleen wist hij
uit het jongste telegram, waarvan hij in zijne eerste
rede gesproken had, dat de oorlogsverklaring was ge
daan omdat men in Atchin had geweigerd de nuodige
inlichtingen te geven aan den heer Nieuwenhuizen en
inmiddels de wapeningen had voortgezet.
De heer van Reenen constateerde dat de regeering
alzoo niet in staat was de noodige mededeelingen te
doen. Hij hoopte dat dit zoodra doenlijk zou geschieden.
De minister van koloniën beloofde de overlegging
van stukken, wanneer deze uit Indië zouden zijn ont
vangen en verder onmiddellijke mededeeling van tele
grammen, bepaalde feiten omtrent den stand van zaken
behelzende, hetzij in de Staats-courant, hetzij aan de
kamer.
De interpellatie liep hiermede af.
De kamer is daarna op recès gescheiden.
ALGEMEEN" CVERZICHl'.
Geheel in strijd met de algemeen gekoesterde ver
wachtingen is niet de heer Martel, maar de heer Buffet
tot voorzitter der Fransche nationale vergadering geko
zen. De overwinning der rechterzijde was echter niet
schitterend, want slechts eene meerderheid van 19 stem
men kon zij voor haren candidaat verwerven. Op den
heer Buffet werden 304, op den heer Martel 285 stem
men uitgebracht. Dat men dien uitslag niet verwachtte
kan ook nog hieruit blijken, dat de officieuse Bien
public in zijn nommer van gisteren de benoeming van
den heer Martel als zeker voorstelde en Thiers zelf te
klokslag 1 uur in de vergadering tegenwoordig was
om zijn stem op dezen candidaat uit te brengen. Wan
neer men daarbij bedenkt dat de heer Buffet gisteren uit-
drukkelijk verklaarde niet in aanmerking te willen komen,
dan bestaat er wel eenige reden om zich over dit resul
taat der stemming te verwonderen.
LTodépendance beige verklaart dit verschijnsel met
het vermoeden dat de uiterste linkerzijde niet aan de
stemming heeft deelgenomen. Wanneer men het aantal
uitgebrachte stemmen in aanmerking neemt, hetwelk
zoo geriDg is dat de gekozene ruim 60 stemmen minder op
zich vereenigde dan de helft van het aantal leden der
kamer, dan valt er zeer veel voor dit vermoeden te
zeggen. Het telegram zegt echter niet of de verkiezing
van den beer Buffet plaats had bij eerste stemming of
bij herstemming, ook al wordt daarin melding gemaakt
van 8 stemmen die van onwaarde waren. Dit doet de
waarschijnlijkheid integendeel zeer toenemen, dat het eene
herstemming was en die stemmen uitgebracht waren op
éen of meer personen, die niet in aanmerking kwamen.
Wat echter het meest hiervoor pleit is de onthouding
der uiterste linkerzijde, in verband met het bericht van
gisteren morgen uit Versailles, dat deze fractie voor
nemens was hare stemmen, ondanks zijne weigering, op
den heer Jules Grévy te blijven uitbrengen. Of dit besluit
en nog meer de onthouding bij de herstemming zeer
politiek was, mag zeer betwijfeld worden; de overwin
ning der rechterzijde werd er althans mogelijk door
gemaakt. Doch hoe het zij, de zaak schijnt nog niet
defiuitief geëindigd te wezen, daar de heer Buffet be
paald voor de eer der benoeming bedankt heeft en
zeker niet geneigd zal wezen van plan te veranderen,
nu de meerderheid, waarmede hij gekozen werd,verre
van schitterend was.
Zoo Jangen tijd de kamer aan de algemeene beraad
slagingen over de exceptioneele gemeente-inrichting van
Lyon besteedde, zoo haastig maakte zij zich van de
artikelen af. Trouwens met.de groote meerderheid, welke
zich den vorigen dag voor de behandeling der artikelen
verklaarde, was over het lot van de wet beslist. Tegenstand
kon nietjmeer baten. Met 401 tegen 173 stemmen nam