MIDDELBURGSCHE COURANT. F 75. Vrijdag 1873. 28 Maart. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2" Paascli- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 3 50. Middelburg 27 Maart. op de kleintjes passen. Wanneer de schrijvers gelijk hebben die beweren dat het staatsbestuur, wil het aan de behoeften eens volks voldoen, ingericht moet worden naar dezelfde "beginselen welke dat volk iu huiselijke aangelegen heden pleegt iu bet oog te houden, dan hebben wij in Nederland in dit opzicht niet te klagen. Wij leggen althans op dit cogenblik een staatsstuk uit de handen dat op ons een diepen indruk van huiselijkheid maakt, en ons herinnert aan de ietwat bekrompen zuinigheid van de reeds bedaagde huismoederdie haren mau van verkwisting en gemis aan overleg beticht; dit staats stuk is het onlangs in het Bijblad opgenomen Verslag aan den koning van de algemeene rekenkamer betref fende het „resultaat barer werkzaamheden over het jaar 1870." Men weet dat de rekenkamer bestaat om te waken voor een richtig financieel beheerom toe te zien dat de aan den lande verschuldigde en bij de rekenplich- tige ambtenaren gestorte gelden behoorlijk aan de schatkist worden verantwoord, om te zorgen dat de uitgaven geschieden uit de daarvoor bi) de begrootings- wetten aangewezen posten, kortom als een waarborg voor de orde in de financiën. Daarenboven kan de rekenkamer voorstellen aan den koning doen welke kunnen leiden tot vermindering of bezuiniging van staatsuitgaven en tot vereenvoudiging van 's rijks geldelijk beheer. Eindelijk draagt de wet van 5 October 1841 haar op, en dit is de eenige naar buiten wer kende daad van de rekenkamer, jaarlijks een verslag aan den koning aan te bieden. Naar het verslag alleen is dus te beoordeelen welke opvatting de rekenkamer van haar eigene roeping heeft; en bij de lezing van dat verslag is hst dat ons de zuinige en min of meer kribbige huismoeder, die „op een dubbeltje dood blijft", met eene verwonderlijke volharding voor den geest blijft zweven. Op de artikelen waarin de ruimere werkkring der kamer omschreven is, waarin hare bevoegdheid gere geld wordt om aan de regeering voorstellen te doen tot bezuiniging en vereenvoudiging van 's lands dienst, vindt men in het verslag over 1870 zco min als in vorige verslagen iets vermeld, maar bet verslag is daarentegen gevuld met ellenlange correspondenties met de verschillende ministers over de meest kleingeestige quaestiën waar het noch eenig rechtspunt geldt noch 's lands belang in zoo hoogo mate bij betrokken is een bewijs dat de rekenkamer misschien uitstekend op de kleintjes past-, maar zeer zeker weinig gebruik maakt van de door de wet aangeboden gelegenheid om haar licht te laten schijnen in ruimeren kring. Alwe der de huisvrouw van gevorderden leeftijd die haren man voorrekent dat zijn lekkere sigaren en fijne wijn het gezin tot den ondergang zullen brengen, maar wan neer er inderdaad reden bestaat om de uitgaven van het gezin in te krimpengeen doortastende middelen weet aan te wijzen en door te zetten om werkelijk de tering naar de nering te regeleD. Heeft zekere aannemer aanspraak op kwijtschelding van boete wegens te late aflevering van een werk wanneer het ongunstige weder het geregelde doorwer ken verboden heeft, en komt aan een verver ditzelfde vooirecht toe die door de aanhoudende zittingen van een rechterlijk college verhinderd is de gerechtszaal op te verven? Ziedaar de ernstige vraag waarover de rekenkamer op de eene bladzijde van haar verslag zelfs meteorologische opmerkingen ten beste geeft en beweert dat ieder aannemer rekenen moet op ongestadig en on gunstig weder[NB. de rekenkamer cursiveert] in ons land niets ongewoons", en waarover zij de theorie ont wikkelt „dat de aannemers zich niet aan de bevelen van de leden der rechtbank hebben te gedragen." El ders wordt eene breedvoerige briefwisseling gevoerd over de vraag of de koopprijs van eenige exemplaren der door de Vereoniging van statistiek uitgegeven Algemeene statistiek van Nederland te beschouwen was als eene „aanmoediging van een onderneming vaa wetenschap" dan wel als eene eenvoudige aan koop van statistieke werken." Gekibbel over reis- en verblijfkosten van ambtenaren vult eenige bladzijden van het rapport met een zeer weinig verteerbaren kost, waaiin alleen als een liefelijke oase de naieve aandrang der rekenkamer verfvissehing biedt, om me dedeeling te ontvangen „volgens den officieelen afstandswijzer" van den afstand door een ambtenaar bereisd die ten nutte der visscherij een onderzoek op de Wester-Schelde had moeten instellen, terwijl verder de relazen werden aan getroffen van geschillen met de departementen over het al of niet juiste van geheven registratierechten. Maar éen quaestie, de qaaestie van het verslag van 1870 bij uitnemendheid, spant de kroon. Bij haar gaat de vergelijking der kribbige huisplaag die 't den man lastig maakt over zijn sigaren en zijn fijnen wijn volkomen op. Men oordeele. De regeering had aan zekeren heer Pollen een onderzoek betreffende dezalm- visscherij en zalmteelt opgedragen, waarvoor de onder zoeker met de door hem geassuraeerde adsistenten onder scheiden reizen had te doen, zoodat hem een totaal bedrag van f 6590.38^behalve zijn honorarium van /2500, moest worden gerestitueerd wegens voorschotten, daggelden en reiskosten. Da daartoe ingediende decla ratie gaf aan de rekenkamer aanleiding hare krachten eens te toonen. Daaruit was haar gebleken zoo deelde zij bij een schrijven van den vierden (waarom niet van den eersten April 1870 aan den minister van financiën mede dat die commissie van onderzoek op eene kwistige en niet met 's lands belang strookende wijze was te werk gegaan. „De adsistenten hebben het zich aan niets laten ontbreken. Zoo vindt men bijv. niet schaars daar waar de stukken tot bijzonderheden afdalen ontbijt met eieren of met beafsteak of rodbeaf en wijn; diners van hooger prijs dan men zelfs in de eerste hotels van 'sGravenhage betaalt, terwijl ook de wijn, waar die afzonderlijk wordt berekend, veelal niet tot de gewone soorten bleek tebehooren; kirschcognac, jenever, sigaren en dergelijke; gezwegen nog van de menigvuldige en soms niet onbelangrijke postenwelke onder de benaming van vertering in rekening zijn gebracht. Moesten de adsistenten éen of meer dagen aan boord van een vaartuig verblijven, dan werd aan de proviand van levensmiddelen ook toegevoegd: madera, portwijn, allerl ei soort van sterke dranken, sigaren enz. Bij het doen van reizen, hebben zij niets ontzien wat tot hun gemak kon strek ken. Om zich te begeven naar de spoorwegstations, of naar de aanlegplaats van stoombooten, een rijtuig; bij aankomst op de plaats van bestemming, alweder een rijtuig enz. Ook in het geven van fooien is men, naar het oordeel der kamer, met milde hand te werk gegaanDe prijzen der stopflesschente Scheveniugen aangekocht, zijn veel hooger, dan die welke gewoonlijk voor dit artikel worden besteed." Om alle deze redenen meende de kamer niet tot ver evening der bedoelde declaratie te kunnen overgaan zonder eenige nadere inlichting van den minister te hebben ontvangen. Zoo het waar is dat 's menschen grootheid vooral in kleine zaken uitkomt, dan is inderdaad de rekenka mer zeer groot. Terwijl menigeen, op een zoo verheven standpunt geplaatstallicht in de verzoeking zou komen om de aan hem onderworpen quaestiën alleen in de hoofdtrekken te beoordeelen en over nietige bijzonder heden heen te glijden veroorlooft de consciëntie der rekenkamer dit niet. Met een scherpen blik volgt zij op het papier de reizen van 's heeren Pollen adsistenten waar er een mandje met proviand wordt ingepakt staat zij er bijgeen eigeen portie beefsteak die de reizi gers nuttigen ontgaat baar oogzij inspecteert de bef jes op de flesschen wijn en de menus van de diners; geen rijtuig, geen stoomboot kan de onderzoekers aan de nasporingen van het onderzoekend college onttrekken zelfs wanneer zij in een glaswinkel van Scheveningen stopflesschen staan te koopen komt de rekenkamer ach ter hen staan en mompelt voor zich heen dat zij zich laten bekoopenomdat zijmet hare officieele kennis van zaken, wel weet dat „voor dit artikel gewoonlijk lagere prijzen worden besteed". Zij gaat zelfs zoo ver van in de Haagsche „eerste hotels" te laten informeeren naar de prijzen van de publieke tafel, om van den minister ophelderingen te vragen aangaande de door de reizigers in rekening gebrachte duurdere diners. Dit is nu alles mooi en goed en misschien is zeer licht mogelijk dat de met het onderzoek naar de zalmvisscherij en zalmteelt belaste heerenzooals dat meer pleegt te geschieden, bij het rondreizen ten bate van 's lands dienst zich maar al te goed hebben herinnerd dat zij reisden op 's lands kosten; maar is de roeping van de rekenkamer dan niet iets hooger behoort zij haren tijd nutteloos te verbeuzelen met nietigheden zooals deze? Dat dergelijke aanmerkingen geheel nutteloos zijnzal ieder toegeven die de moeite neemt het ver slag verder door te lezen en kennis te nemen van het antwoord van den minister van financiën. Met een diepen ernst, het toppunt van welgeslaagde ironie, wor den op de aangeroerde punten de gevraagde inlichtin gen gegeven. De algemeene klacht over verkwisting bij de zalmonderzoekers wordt met de diepzinnige opmer king bejegend: „Naar het mij voorkomt mag men bij de beoordeeling der uitgaven niet uit het oog verlie zen dat spaarzaamheid eene deugd is wier be trachting in meerdere of mindere mate afhangt van den maatstaf welken ieder zich individueel daar voor verkiest te stellen, en het derhalve hem, die eene opdracht heeft ontvangenniet ten kwade kan geduid worden, als hij bij de uitvoering niet juist zóo spaarzaam is geweest, als een ander zou geweest zijn." Over het ontbijten met eieren Iaat de minister zich als volgt uit: „het gebruik van eieren bij het ontbijt komt mij niet zóo verkwistend voor als aan de rekenkamer," en betreffende de beefsteaks: „soms is er beefsteak met aardappelen gebruikt in plaats van een middagmaal; andere keeren des avonds. Voor menschen die den ganschen dag op het water of in de open lucht door brachten, komt mij dit niet overdadig voor, vooral niet als zij, zooals te Maastricht [daar ter plaatse waren na melijk die door de rekenkamer aan het licht gebrachte gruwelijke uitspattingen voorgevallen] gebruikelijk is, reeds te éen uur het middagmaal gebruikt hadden." Van de dure diners heet het in 's ministers antwoord: „Het is bekend dat er plaatsen zijn waar de logements tafels duurder zijn dan te 's Gravenhage. Het zou dus niet billijk zijn, er den declarant een grief van te maken, dat sommige diners meer hebben gekost dan zij te 'sGravenhage zouden gekost hebben." Wat den wijn aangaat, beantwoordt de minister der rekenkamer be roep op het befje met een beroep op den inhoud der flesch„De wijn, waar die afzoaderlijk is gedeclareerd, moge alleen, oordeelende naar den naam, doen denken aau fijne soorten, de prijzen die er voor besteed zijn toonen aan dat het geen fijne soorten waren." En na eenige opmerkingen over de „particuliere rijtuigen", wordt de deskundige aanmerking over de duurte van stopflesschen met deze afdoende beantwoording doodgedaan: „daar de grootte der stopflesschen niet is opgegeven, schijnt het mijns inziens gewaagd te beweren, dat de daarvoor besteede prijs te hoog is." Maar al die ophelderingen waren voor de rekenkamer nog niet voldoende. Uitdrukkelijk rapporteert zij aan den koning„Tot haar leedwezen werd de kamer door dit schrijven niet overtuigddat bij de uitvoering der commissieaan den heer Pollen opgedragen, de vereischte spaarzaamheid was in acht genomen." En wat gebeurde er nu? Zij weigerde de verevening natuurlijk en noopte dus de regeering om eene wettelijke regeling voor te stellen van de ontbijten met eieren en beefsteaks, van den fijnen wijn en de dure diners, van de cognac, jenever, portwijn en sigaren, van de fooien en rijtui gen, en van die dure stopflesschen? Och neen! niets van dat alles doch, zoo gaat het verslag voort, zij vond daarin geeue aanleiding, om langer bezwaar te maken tegen de verevening der door hem gemaakte kosten." Zie hier dan het nasoitur ridiculus mus van de fabel!

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1