MIDDELBURGSCHE
.COURANT.
F 74.
1873.
Donderdag
27 Haart
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paascli- en Pinksterdag en
De prijs per 3/m., franco is f 3.50.
*n der Kerstdagen.
Middelburg 26 Maart.
AFSCHAFFING DER PLAATS VERVANGING EN NUMMER-
VERWISSELING BIJ DE NATIONALE MILITIE.
Voor een paar dagen bespraken wij terloops het
door de ministers van binnenlandsche zaken van oor
log en van marine bij de tweede kamer ingediende
wetsontwerp tot wijziging der militiewet. Het strekt
om het beginsel uit te maken dat „een iederdie ter
inlijving bij de militie wordt opgeroepen verplicht is
zijnen dienst in persoon waar te nemenen verleent
ontheffing van zekere militaire verplichtingen aan de
vrijwilligers welke aan zekere eischen van bekwaam
heid voldoen.
Wij hopen dat dit wetsontwerp bij de tweede kamer
een goed onthaal moge vinden wij hopen het in het
belang der kamer zelvemaar ook voor de eer der
constitutioneele instellingen, welke niet gedoogt dat
men langer talme met de onvermijdelijk noodzakelijke
verbetering onzer landsverdediging. Wat voor een
twintigtal jaren nog in niemands gedachten lag, wat
een tientul jaren later slechts door enkelen beweerd en
door velen met verontwaardiging tegengesproken werd,
dat is thans voor niemand geheim meer: onze verde
digingsmiddelen verkeeren in een slechten staat. Ter
wijl alle andere mogendheden van Europa zich, zij
'took tot bewaring van den vrede, ten krijg toerusten,
terwijl het vooruitzicht der kleine staten bij het veld-
winnen van de leer der non-interventie velen bekom
mering baart, blijft men in Nederland verzuimen de
verdedigbaarheid des lands te verhoogen, en schijnt
men in de offieicele kringen van 's Gravenhage maar
niet te kunGen inzien dat een zwakke staat in onze
dagen tot verdediging van zijne onafhankelijkheid
moet toegerust zijn. Ook al kon men vooruit welen
dat het volhouden van die verdediging tegen tien-,
tegen twintigvoudig sterkere vijanden geheel vruchte
loos zal zijn, ook dan nog ware de verhooging van
's lands weerbaarheid een eerste plicht, omdat zij bij
de natie energie en zelfvertrouwen onderhoudt, eender
allereerste eischen om hare nationaliteit althans met
eenige kans op een goeden uitslag le handhaven.
Sedert jaren is de militaire quaestie bij ons parle
ment aan de orde en sedert jaren is ze geen stap
tot de oplossing nader gekomen. Voor den vreemdeling
worden we de risee van Europa, wellicht een gemak
kelijke buit; de Nederlander, die den gang van zaken
heeft gadegeslagen, betreurt de werkeloosheid der
volksvertegenwoordiging en, wanneer hij geen beginse
len van personen weet te scheiden, komt hij in de
verzoeking om den staf te breken over het geheele
constitutioneel stelsel. Men kan dus zeggen dat de
tweede kamer thans het lot van Nederland en de toe
komst der constitutioneele instellingen in de hand heeft.
Het oordeelen is thans gemakkelijk gemaakt. Terwijl
vorige regeeringen de nadeelige gevolgen ondervonden
van het te veel hooi op de vork nemen, volgt de
tegenwoordige getrouw de bij bare optreding getrok
ken gedragslijn, dat men om.iets te regelen met iets
beginnen moet enalles tegelijk over hoop halende, niets
tot stand brengt. Nu wordt er iu de tweede kamer wel
altoos beweerd dat men, om te kunnen oordeelen, de
plannen van den minister van oorlog in hun geheel moet
overzienmaar de ondervinding leert dat dit de ware weg
niet is om tot nuttige resultaten te komen. Voor een
verzwakt organisme als dat onzer tweede kamer komen
ons de kleine giften van den lioinoeopaat het doelma
tigst voor. De kamer ziet zich thans gesteld tegenover
eene enkele vraagwelker oplossing in elk stelsel past
en op de oplossing van geene enkele andere militaire
quaestie vooruitloopt: zal de plaatsvervanging en num
merverwisseling bij de nationale militie behouden blij
ven zal ieder die bij de loting een dienstplichtig nummer
trekt in persoon zijn dienst bij de nationale militie
volbrengen Met andere woorden, zal het militieleger uit
sluitend blijven samengesteld uit jongelieden die tot
het lagere en mingegoede volksklasse behooren, of zal
men den militairen dienstplicht zonder onderscheid op
allen laten drukken?
Ziehier de eenvoudige, doch ernstige vraag, welke
aan de staten-generaal thans is voorgelegd.
Naar de meest wensckelijke oplossing behoeven wij
niet lang te zoeken. Zoowel eigen oordeel als de over
tuiging van bijna alle deskundigen, zoo hier te lande
als in het buitenland, pleiten voor de aanneming van
het wetsontwerp. Zoo er ooit een onderwerp buiten de
zalen der wetgevende vergadering zorgvuldig is voor
bereid en grondig besproken, dan is het wel dit.
In tal van brochures, in herhaalde bijeenkomsten der
Vereeniging ter beoefening van de krijgswetenschap
pen werd de zaak der afschaffing van de plaats
vervanging behandeld, en zonder tegenspraak resu
meerde de generaal Knoop in eene van de laatste
vergaderingen der genoemde vereeniging (I Novem
ber 11.) de meeningen over dit onderwerp met deze
woorden„Op het oogenblik hebben wij in de eer
ste plaats behoefte aan twee zaken: vooreerst aan de
afschaffing der plaatsvervanging, bij degenen,
die met ons krijgswezen bekend zijn, bestaat
daaromtrent geen twijfel". Door dien maatregel
toch wordt het gehalte van het leger verhoogd, wordt
de militie niet de vertegenwoordigster van de laagste
klasse der maatschappij, maar die van de geheele natie.
Wordt het aanhangig wetsontwerp aangenomen, dan zal
het met het leger gaan als met de Oost-Indische bezit
tingen vroeger een toevluchtsoord voor al wat niet
deugen wilde in Nederland en daarom met onverschil
ligheid zoo al niet met minachting door het Neder-
landsche volk beschouwd; maar sedert bet moederland
zijne beste krachten aan Insulinde heeft afgestaan,
sedert er geen familie in Nederland meer te vinden is
die geene betrekkingen telt in de Oost-Indische bezit
tingen, is de belangstelling in Oostlndiö onder de
nationale karaktertrekken opgenomen, en die bezitting
in de oogen van het gansche volk verheven tot een
der reinste parelen van Nederland's kroon.
Eenstemmigheid, vooral onder deskundigen, is over
geen enkele vraag aan te treffen, doch de deskundi
gen die tegen de afschaffing der plaatsvervanging be
zwaren hebben ingebracht, hebben dit op eene zoo
schroomvallige wijze gedaan en daarbij werkelijk zoo
weinig afdoende bezwaren aangevoerddat zij de voor
standers van den maatregel niet kunnen overtuigen. De
bezwaren moeten echter worden vermeld, vooral omdat
zij geopperd werden door twee in de tweede kamer
zittende militaire specialiteiten, de heeren de Roo van
Alderwerelt en Stieltjes, aan wier oordeel in militaire
zaken terecht veel gewicht wordt gehecht. De eerst
genoemde beweerde in eene in 1867 uitgegeven brochure
dat de afschaffing der plaatsvervanging, met het oog
op de toeneming der bevolking, een te groot militie-
leger zou leveren; de laatste, zonder zich tegen die
afschaffing te verzettendeed in de Vereeniging voor
krijgswetenschappen opmerken dat de plaatsvervanging
dan toch niet geheel zonder verdiensten was, en dat
men die instelling zou kunnen behouden mits zóo
geregeld „dat de plaatsvervanger een even ontwikkelde
persoon en van ongeveer denzelfden leeftijd was als de ver-
vangene, zoodat hij den staat even lang kon dienen". Het
bezwaar van den heer de Roo raakt, dunkt ons, minder den
door ons verlangden maatregel dan wel eene zóo radicale
invoering van den algemeenen militairen dienstplicht,
waarbij a 11 e jongelingen zonder eene enkele uitzondering
onder de wapenen zou worden geroepen; aan zoodanige
inrichting denkt echter niemand, ook in andere landen
bestaat zij nergens en zooals de regeering haar thans
voorstelt, met behoud van de loting en met behoud
van de bepaling van het militie-contingent bij de wet, zal
er geen enkel milicien meer onder de wapenen komen
dan bij de tegenwoordige inrichting, tenzij de wetge
ver eene verhooging van het contingent gepast acht.
Wat het bezwaar van den heer Stieltjes betrefthet
komt neder op het axioma dat er niets gedacht kan
worden wat volmaakt slecht is. Evenals bij alle goede
zaken een kiem van het slechte gevonden wordtwelke
eene verstandige uitvoering moet weten te bedwingen,
bij elke instelling, hoe slecht
cHenstelijks ontdekkeü. De
«rste weegtde voor dee
rn dit geval gemakkelijk
zoo kan de scherpzinnige
zij ook werkt, iets vei
vraag is echter wat het zwa*. r. Ani.
lenof denadeelen ;en die vraagiB. >ld den aar
te beantwoorden. Het is ongetwijtc ee.a e er, 8 Jat
j ,r nding leert aat
plaatsvervanger een even goed, zelfs regeling zou
is dan de vervangenemaar de ondervi. chrevenen
dit in den regel het geval niet is. De beste
ongetwijfeld deze zijn dat men uit de inget. ^et
voor de nationale militie de besten uitzocht te
men het contingent vervuld had; zoodoende war»,
beste in de belangen der verdediging des lands
voorzienmaar de grondwet schrijft nu eenmaal voor
dat de dienstplichtigen door het lot moeten aange
wezen worden, en wij zijn dus verplicht de kansen
der loting te loopen. Maar de kansen der lotiDg reeds
geloopen hebbende, behooren wij ons tegen de kansen
der plaatsvervanging te vrijwaren, omdat al mogen,
zooals de heer Stieltjes opmerkt, daarbij eenige goede
kansen denkbaar zijnde ondervinding toch heeft ge
leerd dat de meeste kansen slecht zijn.
Wij beoordeelen den door de regeering voorgestelden
maatregel uitsluitend vau een militair oogpunt. Wij
laten „de sociale quaestie", welke hierbij ook al be
trokken schijnt, rusten. Wat men ook zegge en schrijve
omtrent de gelijkheid van allen voor de wet, het kan
niet ontkend worden dat bet volbrengen van den mili
tairen dienstplicht voor den meer ontwikkelde en voor
jongelieden uit den gezeten burgerstand veel bezwa
ren der is dan voor den minderen man. Voor dezen is
de actieve dienst nuttig en voordeelig, heilzaam
zelfs; voor genen berokkent het gewelddadigafbreken
van den tijd van studie en voorbereiding tot admini
stratieve of industrieele werkzaamheid een somwijlen
onherstelbaar verlies. Uit dit oogpunt is het niet on
billijk en onstaatkundig de gelegenheid tot plaatsver
vanging of nummerverwisseling open te laten. Maar
daar het belang des lands, de veiligheid en onafhan
kelijkheid van den staat gebiedend eischen dat juist die
elementen van ontwikkeling en beschaving, welke van
die gelegenheid gebruik maken om zich buiten het
leger te stellen iu het leger worden opgenomen,
zoo moeten alle andere consideratiën hiervoor zwich
ten en mag men van de gegoede klassen der
maatschappij dit offer eischen, hoe zwaar het ook
zij. Doch men neme dan tegelijk maatregelen om
de nadeelige gevolgen van dien eisch te voorko
men, men verkorte voor de meer ontwikkelde dienst
plichtigen den diensttijd en ontheffe hen tot op zekere
hoogte van de vervulling van zekere verplichtingen
van den dienst, opdat de voor 's lands dienst gevor
derde tijd niet geheel en al voor hen verloren ga. Het
ontwerp ontheft henmits zij vrijwillig bij de militie
in dienst tredenvan de verplichting tot het wonen
in de kazerne en tot het deelnemen aan de menage der
onderofficieren en soldaten; wij zouden daarbij gaarne de
bepaling zien gevoegd dat zij worden ingelijfd bij het
korps en in het garnizoen hunner keuze, behoudens zoo
danige voorzieningenwelke mogelijke misbruiken kon
den voorkomen. Zonder dergelijke bepalingen van
bevoorrechting voor de meer gegoedenalthans voor
de meer ontwikkelden, zou de afschaffing der plaats
vervanging eene groote onbillijkheid zijn; het schijn
bare recht, de volkomen gelijkstelling van alien voor
de wet, zou bij uitstek onrechtvaardig wezen.
De gemeenteraad van Rhenen heeft op het verzoek
der heeren Van den Onwelant en Montijnbetreffende
de exploitatie eener spoorlijn Rotterdam-Arnhem-Mun
ster eene subsidie van f 20,000 toegezegdonder bepa
ling dat binnen den afstand van een kilometer van de
stad een station zal worden geplaatsthet bedrag wordt
uitbetaald, zoodra de eerste trein aan 't station Rhenen
is aangekomenen de toezegging der subsidie vervalt,
zoo vóór 1 Januari 1875 met het leggen van den weg
geen begin is gemaakt.