MIDDELBÜRGSCHE
COURANT.
F 63.
Vrijdag
1873.
14 laart.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag
De prijs per 3/m., franco is f 3.550.
en een der Kerstdagen.
Middelburg 13 Maart.
EEN DUITSCH OORDEEL OVER NEDERLANDSCHE
TOESTANDEN.
Nederland heeft in het algemeen weinig reden om
trotsch te wezen op het oordeel van het buitenland
omtrent ons vaderland, onzen volksaard en onze bin-
nenlandsehe toestanden. In dit opzicht staan wij verre
ten achteren bij België, Denemarken, Portugal, Grie
kenland, Rumenië enz. Op deze staten, op de daden
hunner regeeringen, op de uitingen van hunnen volks
geest houden de groote staten van het Europeesche
vasteland steeds de oogen gevestigd, terwijl al hetgeen
bij ons voorvalt hoogst zelden in het buitenland bespro
ken, ja zelfs ternauwernood opgemerkt wordt. Het zij
verre van ons dezen staten die twijfelachtige eer te
misgunnen, want zelden is de belangstelling die zij
inboezemen iets anders dan de vrees voor internationale
verwikkelingen. Dit neemt echter niet weg dat'tsteeds
het Nederiandsch hart goed doetwanneer men in bui-
tenlandsche tijdschriften of dagbladen een juist oordeel
hoort uitspreken, al is dat oordeel dan ook niet altijd
zoo gunstig, over het Nederlandsche volk, zijne ge
woonten, zijne geschiedenis of zijne staatsinstellingen.
In buitenlandsche dagbladen is de rubriek Nederland
echter hoogst zelden vertegenwoordigd en de wijze
waarop ditbehoudens enkele weinige uitzonderingen
wij behoeven als zoodanig slechts de verdienstelijke
Haagsche brieven in le Temps te noemen gewoonlijk
plaats heeft, doet ons waarlijk niet naar eene uitbrei
ding van die rubriek verlangen. In de Nederlandsche
berichten, die men in buitenlandsche bladen aantreft,
straalt meerendeels zoo groot gebrek aan keunis van
ons vaderland door, dat het niemand verwonderen kan
dat men ons de Chineezen van Europa noemt.
In deze miskenning van ons vaderland kan men te
eerder berusten, omdat ook in de statenwereld hij, die
veel aan den weg timmert, steeds de meeste slagen
ontvangt. Bedenkelijker echter is het wanneer uit
Nederland berichten of beschouwingen over onzen in-
wendigen toestand aan buitenlandsche bladen worden
toegezonden, die hetzij met opzet, hetzij uit onwe
tendheid gebrekkige kennis of onhandigheid ons
vaderland in een valsch daglicht plaatsen. Vergetel
heid is ver boven deze belangstelling te verkie
zen. Welk doel b. v. de Amsterdamsche correspon
dent van de Külnische Zeitung met de meeste zijner
artikelen beoogt weten wij niet, maar wel weten wij
dat het allen schijn heeft dat hij de Duitsche natie
tegen Nederland in het harnas wil jagen. Vooral in
den laatsten tijd was hij er op uit om door allerlei
insinuatiën en valsche beschuldigingen Duitschland tegen
Nederland op te hitsen. Dat een Duitscher met hart en
ziel aan zijn geboortegrond hangt, dat hij een open
oog heeft voor alles wat de welvaart en den voorspoed
van zijn vaderland kan bevorderen, dat hij de vaste
overtuiging heelt en die uitspreekt dat Duitschland's
belang do annexatie van Nederland vordert, geen
Nederlander zal hem dit euvel duiden. Maar dat men
zich een waardig vertegenwoordiger van het Culturvolk
bij uitnemendheid betoont, wanneer men de gastvrij
heid en de bescherming, welke men van de Nederland
sche wetten geniet, beantwoordt door opwindende en
hatelijke artikelen in een Duitsch blad, mogen zijne
Duitsche lezers meenen, in ons oog is deze handelwijze
verre van loyaal. Reeds eenige malen wezen wij er op,
hoe deze correspondent te veel Duitscher, te veel door
trokken is van de eigenaardige Duitsche begrippen
omtrent staatsgezag, liberalisme en vrijheid, hoe hij ook
lijdt aan de overwinningskoorts, die helaaszelfs de
meeste liberalen in Duitschland bedwelmde, hoe daar
door zijn blik beneveld is waar het geldt de beoordee
ling van niet-Duitsche toestanden; doch nog zelden
verrieden zijne artikelen zulk een groote male van
onbekendheid met onze staatsinstellingen en toestanden
als in zijne jongste beschouwingen het geval is. Vooral
met het oog op de opportuniteit der quaestie achten
wij het van belang de aandacht op deze beschouwin
gen te vestigen.
Naar aanleiding van „de Duitsche kerkelijke politiek
en het oordeel van Nederland daaromtrent" schrijft de
correspondent een uitvoerig artikeldat door de Kölni-
sche Zeitung belangrijk genoeg geacht wordt om aan
het hoofd van het blad geplaatst te worden. De Duitsche
lezer zal zeker door dit artikel in zijne meening ver
sterkt worden dat wij toch ware Gbineezen zijn. Inder
daad wanneer alles zoo was als de correspondent het
voorsteltdan zouden wij al zeer groote dwazen moeten
wezen.
De liberale protestanten, zegt bij o. a., zijn van oor
deel dat de Duitschers zich op den verkeerden weg be
vinden tot bestrijding der ultramontaansehe aanmati
gingen. Dit is volkomen juist. Minder juist is zijn
beweren dat hunne meening zich in de volgende woorden
laat samenvatten„Bij ons (in Nederland) zijn zulke
conflicten tusschen staat en kerk onmogelijk, bij ons
bestaat absolute scheiding van staat en kerkwij zijn
daardoor gewaarborgd tegen aanmatigingen van clericale
zijde. In Duitschland en overal zijn twisten met de
kerk slechts door volmaakte scheiding van den staat
te voorkomen; men behoeft ons voorbeeld slechts te
volgen. Doch daarbuiten kent meu de ware vrijheid
niet, waarnaar zich bij ons alles richt, daarom past
men die tegenover de kerk niet toe en doet men haar
geweld aan."
Dat zulke conflicten als in Pruisen voorkomen, die
hoofdzakelijk ontstaan uit het dubbele karakter der
geestelijken van godsdienstleeraar en ambtenaar van
den staat of uit de ongemotiveerde onderscheiding van
de evangelische kerk of staatskerk en de katholieke
kerk tegenover het Israëlitisch kerkgenootschap
en andere kerkgenootschappen en secten, dat zulke
conflicten bij ons niet kunnen voorkomen, is volkomen
waar. Doch geen Nederlander zal ooit beweren, dat
wij tengevolge van de scheiding van staat en kerk
beveiligd zijn tegen aanmatigingen of machtsoverschrrj-
ding der geestelijkheid. Wat overigens de vrijheid
betreft, de Duitscher moge het onaangenaam vinden,
in dit opzicht kan hij nog iets van het kleine Nederland
leeren. Niet speciaal tot het volgen van ons voorbeeld,
maar wel tot de toepassing der voor iedere natie gel
dende vrijheidsbeginselen sporen wij aan, wanneer het
liberale Nederland zijne meening over de regeling der
verhouding tusschen staat en kerk in Duitschland
uitspreekt.
Uit hetgeen volgt blijkt dat ook de correspondent in
derdaad de ware vrijheid niet kent. Hij schijnt zich
die zoo voor te stellendat ieder alles doet wat hem
slechts lust, zonder te vragen of zijn vrijheid ook de
vrijheid van anderen belemmert. Afgescheiden van de
staatssubsidie aan de kerk iets wat ieder Nederlan
der erkennen zal dat aan de scheiding van staat en
kerk ontbreekt vraagt hij, of dan „destaat, die den
openbaren godsdienst in buitengewone bescherming neemt,
en dien slechts in bepaalde vormen toelaat, die bepalingen
over het kerkelijk huwelijk uitvaardigt, niettemin van de
kerk gescheiden is?" Het is waarlijk onnoodig om
voor Nederlanders in een ernstige weerlegging dezer
vraag te treden. Met hetzelfde recht zon men kunnen
vragen of de individueele vrijheid wel geëerbiedigd
wordt door den staat, die iemand belet de glazen van
zijn buurman in te werpenzich ongekleed op den pn-
blieken weg te vertoonen of handelingen te plegen in
strijd met de strafwet? Onverschillig kan en raag de
staat voorzeker niet toezienwant hij heeft de verplich
ting niet alleen te zorgen voor de vrijheid van een of
twee kerkgenootschappenmaar voor die van alle indi
vidueele- en rechtspersonen.
Met elk ander zedelijk lichaam met rechtspersoonlijk
heid kan de kerk echter niet gelijk gesteld wordeD,
meent de correspondent. Zijn hoofdbezwaar is dat men
tot elk ander genootschap vrijwillig toetreedt, maar reeds
vóór de jaren van onderscheid lid van een kerkgenoot
schap wordt. Naast den staatsburger ontwikkelt zich
een kerkelijk, een geestelijk burger, welke laatste vaak
leeringen opneemt en plichten moet vervullen in strijd
met de roeping en de plichten van den staatsburger.
Dit geschiedt vooral waar de kerk op burgerlijk ge
bied treedt enz. enz. Dit is het juist wat de staat,
die de vrijheid der kerk eerbiedigt, moet verhinderen,
en dit kan hij niet beter doen dan door zich zelf
van alle inmenging op kerkelijk gebied te onthou
den. Geen enkel erkend zedelijk lichaam kan bui
ten zijne bij de statuten bepaalde grenzen gaan, maar
de staat zal en moet ook niet op het gebied ingrij
pen, dat binnen die grenzen gelegen is. Er bestaat
hoegenaamd geen bezwaar om zich ten aanzien der
kerkgenootschappen evenzeer aan deze regelen te hou
den. Dat hij, die zich bij die statuten of bij de leer
der kerk niet kan neerleggen, dan maar het genoot
schap waarvan hij lid is moet verlaten, is voor den
correspondent een ongehoorde onbillijkheid. Dat de
oud-katholieken, ofschoon „de kerk als ideaal in hen
voortleeft", die kerk moeten verlaten, omdat de paus
en de bisschoppen geloofsartikelen vaststellen, is in
strijd met de vrijheid van overtuiging, geloof en ge
weten van den menschwaarvoor de correspondent wil
dat de staat zal waken. Wat zal van deze theorie,
welke in het bedoelde artikel met een omhaal van
schoone woorden ontwikkeld wordt, het gevolg zijn?
Of dat onder de bijzondere bescherming van den staat
elk burger een godsdienstig genootschap op zijn eigen
houtje vormt, wat natuurlijk onmogelijk isóf dat,
zooals men in Pruisen zal zien gebeureD, in plaats van
de geestelijkheid of het kerkbestuur de staat beslist
wat de absolute waarheid in geloofszaken is.
De vrije kerk in den vrijen staat noemt de corres
pondent rondweg een onding„want geen kerk doet
afstand van zijn invloed op, zijne heerschappij over den
staat. Wanneer twee vrij zullen zijn, dan moeten zij
hunne vrijheid wederzijds eerbiedigen." Zeer terecht.
Juist dit is het, wat de Pruisische staat, ondanks de
vrijzinnige bepalingen zijner constitutieaanhoudend
verzuimd heeft, en daaraan is het in de eerste plaats
toe te schrijven dat de kerk ook de vrijheid van den
staat niet eerbiedigde.
Beter bewijsdat de correspondent onbevoegd is over
de verhouding van staat en kerk in Nederland een oor
deel uit te sprekenkon hij niet geven dan door deze
woorden„In Nederland bestaan geen wettendie
bescherming tegen misbruik van macht van de zijde der
kerk verleenen. Men wil ze niet." De strafwetten, de wet
op de kerkgenootschappende wet op het recht van
vereeniging en vergadering b. v. zijn den correspondent
derhalve volmaakt onbekend Dat de ultramontanen
ten onzent van dat gemis aan dergerlijke wetten ge
bruik zullen maken om op een gunstig oogenblik den
ongewapenden staat te overvallen is dus een gevaar,
waarvoor het liberale Nederland weinig bevreesd behoeft
te wezen. Het doet ons waarlijk leed voor den corres
pondent dat hij deze „rechtvaardige straf voor de Neder
landsche achteloosheid" niet aanschouwen zal.
„Scheiding van staat en kerk zal eerst dan beiden
ten zegen worden wanneer de kerk zich binnen de
de grenzen van hare geestelijke roeping houdt en de
staatswetten waarborgen geven tegen machtso vei schrij
ding van kerkelijke overheden." Met deze woorden zal
ieder Nederlander volmondig instemmen slechts moet
hij ontkennen dat de wetten welke Pruisen op het punt
staat uit te vaardigen dien zegenrijken toestand bevor
deren zullen. Niet slechts de kerk, maar ook de staat moet
binnen de grenzen zijner roeping blijven. Scheiding van
staat en kerk naar Nederiandsch model was niet alleen
in 1848 uitvoerbaar, zooals de correspondent meent, maar
de beginselen van dat gewichtige jaarwelker toepas
sing Pruisen nooit beproefd heeft, heeft Nederland leeren
waardeeren en eene ondervinding van 25 jaren heeft
bewezen dat het vertrouwenhetwelk wij in die libe
rale beginselen stelden, volkomen gerechtvaardigd was.
Ook in de Maandag gehouden zitting van den gemeen
teraad van Gent werd de quaestie der verbetering van
het kanaal naar Neuzen ter sprake gebracht, en wel
door den heer Grover man, die in den aanvang der zit
ting den raad bekend maakte met den uitslag der po-