MIDDELBÜRGSCHE COURANT. r 60. Dinsdag 1873. 11 laart. RPU Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasei- en Pinksterdag en een der Kerstdagen, H>e prijs per 3/m.s franco is f 3.50. Middelburg 10 Maart. CENSUS. Klaagden wij met reden dat de commissie van rap porteurs in haar lang rapport, na zoo lang overdenkens samengesteld, geen enkel nieuw gezichtspunt op deze oude quaestie wist te openen, de billijkheid eischt te erkennen dat een paar leden der kamer, de heeren van Houten en Gratama, dit gebrek trachtten te ver goeden T door in de daarbij overgelegde nota's tal van nieuwigheden en verrassende denkbeelden op te stape len. Gelijk men 'taan de dames wel eens verwijt, dat de eigenlijke inhoud harer brieven in het postscriptum te vinden is, zoo kan men van 't verslag zeggen dat de twee ot liever drie, want de heer Gratama geeft behalve zijne nota nog een naschrift ten beste post scripta van het verslag in vijf bladzijden meer bevatten dan de vijf rapporteurs in vijf en twintig bladzijden hebben weten neder te leggen. Zooals 't echter meer gaat, strekt de nieuwigheid ten koste der soliditeit. Was in do nota's de vlag van het algemeen stemrecht niet omhoog geheven door den heer van Houten in den eigenaardigen en niet zeer duidelijken stijl van den matanwre parlementaire dien wij van hem kennen, door den heer Gratama in bevallige aphorismen wij zouden haar onder stilzwijgen voor bijgaan. Nu echter de nota's het karakter hebben van eene demonstratie ten voordeele van denkbeelden, welke bij de overgroote meerderheid der kamer afkeuring vondenkunnen wij niet anders dan daaraan een woord wijden. Wat wordt er dan ten gunste van het algemeen stemrecht aangevoerd Eerst de heer van Houten. Het stelsel van directe verkiezingenzegt hij werd in 1850 ingevoerd op eene gebrekkige wijze. Het moet daarom wezenlijk verbe terd worden; niet alleen moeten eenige onevenredigheden in den census weggenomen worden. Door den hoogen census in de steden wordt „het overwicht bij de ver kiezingen bij de rijken en de grondbezitters bij dat kleine deel der bevolking welks belangen nog door de wijze van inrichting der eerste kamer op bijzondere wijze zijn gewaarborgd" overgebracht. Alleen in eene zeer verre uitbreiding van het kiesrecht, tot een nomi- nalen census, dus eigenlijk in het algemeen stemrecht, ziet de heer van Houten heil voor het land en kans op goede belasting-, militaire en andere wetten. Hij acht het echter noodig „vooralsnog binnen de grenzen der grondwet te blijven," maar staat daarom den uniform- census van f20 voor, waarnevens hij eene aanvulling der belastingwet noodig keurt, waardoor insolvente personen van het kiesrecht uitgesloten zouden worden. In deze denkbeelden zelve ligt niet veel nieuws; maar de daarbij gevoegde opmerkingen zijn in de hoogste mate verrassend. Terwijl de heer van Houten het niet noodig acht zijne voorliefde voor het algemeen stemrecht met ronde woorden te kennen te geven citeert hij als een voorstander van dat ultra radicaal denk beeld niemand anders danThorbecke! Hij schrijft in de nota„Dat het beginsel van algemeen stemrecht in de staatsgeschiedenis onzer eeuw ligt, schijnt even onmiskenbaarals zij het gestadig, schoon trapsgewijze, tracht te verwezenlijken." Zoo sprak Thorbecke in 1844. En hij sloot zich daardoor aan bij de volksbeweging, die leidde tot de grondwetsherzie ning van 1848." Wij zwijgen van de poging tot reconstructie onzer geschiedenis, blijkbaar uit de woorden dat Thorbecke in 1S44 zich aansloot bij de volksbeweging tot grondwetsherziening. Wij weten niet betei, enmeencn het op goede gronden te weten dat Thorbecke voorging, niet volgde in den strijd om de grondwettige vrijhe den. Doch dit is nog niets in vergelijking met de po ging tot reconstructie van Thorbecke, die in deze zinsnede ligt. Wanneer een beeld, na eeuwen lang verloren te zijn geweest, verminkten geschonden wordt opgedolven, dan weten wij dat het den bekwamen beeldhouwer niet zelden gelukt is zich voor zoover men oordeelen kan althans zóo in de denkbeelden van den oorspronkelijken kunstenaar te verplaatsen, dat hij het beeld restaureert in harmonie met hetgeen er van overgebleven was. Maar waartoe dit stelsel van restauratie toegepast op den man die, nog niet verminkt en geschonden, maar in zijn kantig en volmaakt geheel voor ons staat, zooals hij gisteren van ons weg is ge gaan Of was het om de onkunde van den knutselaar aan den dag te brengen, die een zoo potsierlijk geheel uit de oorspronkelijke stukken van het beeld en zijn eigen lapwerk wist te maken Thorbecke is nooit een voorstander van het algemeen stemrecht geweest, maar heeft zich altoos tegen de ultra-radicale theoriën verzet. Wellicht heeft de heer van Houten de bekende narede, in zekeren zin het politieke testament, van den staatsman gelezen; hij heeft er ten minste een boekje over geschreven. Zeer stellig beeft hij de korte, doch veel zeggende woorden verstaau, die Thorbecke op den 24cn April 1871 in de tweede kamer aan zijn adres richtte. Hoe is het moge lijk dat men voor de leden der tweede kamerja zelfs voor het veelal onnadenkende dagbladlezcnd publiek met die verklaringen voor oogen, met die woorden nog in 'toor, Thorbecke als een voorstander van het alge meen stemrecht wil voorstellen door eene uit haar ver band gerukte frase van 1844! Wij hebben naar die frase, van welke de heer van Houten wijselijk niet mededeelt waar zij te vinden is, te vergeefs gezocht, en kunnen het verbroken verband dus niet herstellen wij zullen echter wel niet in het breede hebben te be- toogen dat Thorbecke geen voorstander van het alge meen stemrecht was. Het citaat van het Groninger kamerlid bevestigt alleen opnieuw het gezegde, dat men iemand met twee regels schrifts van zijne hand ter dood kan voeren. Een tweede poging van den notaschrijver om Thor becke reeds in 1848 de in de grondwet vastgestelde maximum- en minimum-otters te doen veroordeelen, is even nieuw, maar even deerlijk mislukt. Om ons dit te doen verzwelgen wordt er geen minder paardenmiddel gebruikt dan eene anonieme „aan Thorbecke toege- schrevene [door den heer van Houten namelijk] bro chure!" Men bedenke: 1° dat Thorbecke c. s. in het voorstel van 1844 de maximum- en minimum-offers, hooger voordroegen dan ze in 1848 werden vastgesteld, 2° dat Thorbeeke's regeling bij de wet van 1850 die afkeu ring, welke eigenlijk elk censuscijfer treft, ten duide lijkste tegenspreekt. Want er wordt in de frase uit die zoo botweg aan den overleden staatsman toegeschreven brochure niet betoogd dat de census van f 20 tot f 160 te hoog is en vele geschikten buitensluit, maar daarin wordt geklaagd dat men, eenmaal een censuscijfer vaststellende, allen die minder belasting betalen „pêle- mêleals nutteloos ontuig" op zijde zet. Kan Thor becke ooit zulk eene dwaasheid gezegd hebben? en kan zoo iets ooit door een ander brochure-schrijver zijn aangevoerd dan door iemand die de billijkheid van het algemeen stemrecht zocht te betoogen door het overdreven en verkeerd voorstellen van het census- stelsel Wij hebben nooit slechter verdediging en zelfs scher per afkeuring van het algemeen stemrecht aangetroffen dan in de nota van den heer van Houten. Geen ander argument wordt er in aangevoerd dan de machteloos heid der tegenwoordige tweede kamerdievolgens het vleiend oordeel van haar medelid noch de linan- cieele noch de militaire wetgeving kan nietMAG tot stand brengen omdat ze door te hoog aangeslagen kiezers verkozen wordt. Wij weten dat iedereen ge neigd is zijne eigen baan schoon te vegen, en mogen 't dus den heer van Houten, qui homo est, niet kwalijk nemen dat hij aan deze menschelijke fout niet vreemd is; maar gaat het toch wel aan de reden van de ge ringe werkzaamheid der staten-generaal te zoeken bij de waarlijk onschuldige kiezers, in plaats van bij de leden der kamer, de ware schuldigen in ons oog? Wan neer men eene ondeugd tracht te vergoelijken door haar als een organisch gebrek voor te stellen, handelt men als de bedelaar welke beweerde dat eene ongeneeslijke ziekte, gelijk hij zijne eigene luiheid noemdehem belette te werken. Dezelfde kiezers toch die thans kie zen vaardigden vroeger kamerleden af die eene zeer werkzame vertegenwoordiging vormden; maar zij kon den dit doen omdat zij eensgezind en aaneengesloten waren en niet gedreven werden door kleingeestigen naijver en door den geest van indiscipline. Een scherpe veroordeeling van het beginsel van het algemeen stemrecht ligt in de naïeve bekentenis dat menzelfs „binnen de grenzen der grondwet blijvende", bij den uniform-census van f 20 maatregelen noodig acht om „insolvente kiezers" te weeren. Wanneer gij bij den census van f 20 reeds op de laag der insolventen afstuiteilieve hoe zal 't dan gaan wanneer wij naar uwe beginselen de grondwet herzien, om de zaak eens voor goed te regelen? Maar bovendien: wat doet insolventie tot kiesbevoegdheid af? De kenspreuk der voorstanders van het algemeen stemrecht luidt niet: „ik betaal, derhalve ik ben kiezer", maar: „ik ben staatsburger, derhalve ik ben kiezer." Vreest gij voor insolvente kiezers, dan moet gij aan den census vast houden, en wordt dan de door u voorgestelde alge- meene census-verlaging, de uniform-census van f 20 niet op afdoende wijze veroordeeld door uwe erken tenis dat er bij deze regeling maatregelen noodig zijn om insolvente kiezers te weeren, waarvan gij er dus niet weinigen schijnt te verwachten Is het billijk, zoo zouden wij den heer van Houten verder vragen, wanneer wij zijne denkbeelden ernstig wilden bestrijden, is het billijk terwijl gij klaagt over bevoordeeling van Ce rijken en de grondbezitters ter stond de armen en niet-bezitters van de uitoefening van het, in uw oog aan ieder staatsburger toekomend, natuurlijk recht uit te sluiten? Of wenscht gij mis schien, als kampvechter voor den vierden standzoo edelmoedig te zijn van nog iets over te laten voor de latere kampvechters van een vijfden of zesden, opdat het indrukwekkend woord, de sociale quaestie, ook voor het nageslacht een strijdleus kunne zijn? Onwillekeurig is hetgeen wij over de eerste nota te zeggen hadden langer geworden dan in ons plan lag. Om billijk te zijn jegens den heer Gratama, bespreken wij zijne nota en naschrift ia een volgend nommer. Door de liberale kiesvereeniging Het algemeen belang, te Leiden, is tot candidaat voor het lidmaatschap der tweede kamer gesteld: mr. H. A.Neeb, advocaat aldaar. De Staats-courant van Zondag en Maandag 9 en 10 Maart bevat het koninklijk besluit van den 2cn Maartjl. tot nadere aanvulling van het koninklijk besluit van 8 December 1870 (Staatsblad n° 194), houdende verbod van in- en doorvoer van buitenslands van rundvee, schapenbokkengeitenversche huidenversch en gezouten vleesch, ougesmolten vet, mest, onbewerkte wol, onbewerkt haar, klauwen en hoornen, alsmede van allen afval van genoemde diereD. Met betrekking tot den geprojecteerden Noord-Hol- landsch-Frieschen spoorweg wordt gemeld, dat door de belanghebbende gemeentebesturen in beide provinciën reed3 voor ongeveer f 2,000,000 is geteekend, zoodat nog slechts ongeveer 4 ton ontbreekt aan de hoofd voorwaarden ter uitvoering door het huisNutton Vignol- les en CJ te Londen, gesteld. Mevrouw Lina Schueider, die onder het pseudoniem Wilhelm Berg reeds verscheidene Nederlandsche wer ken in het Hoogduitsch vertaalde, hield in den laat- sten tijd op verschillende plaatsen van ons land letter kundige voordrachten over beroemde of interessante lettervruchten van Hoogduitsche schrijvers. Vrijdag avond trad zij op in Musis sacrum te Arnhem, alwaar zij niet alleen stukken uit Grillparzers Sapho voordroeg, maar tevens dat treurspel toelichtte. Op de voordracht WÊtÊÊÊ

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1